Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
Opvallende legaten in oude testamenten en rijke geschenken in vroeger tijd aan kerken te Mechelen
| |
[pagina 271]
| |
DeleGa naar voetnoot(2) aende sepultureGa naar voetnoot(3) van mijnen lieuen vaders ende moeders saliger gedachten’Ga naar voetnoot(4). Wij beschikken over een meestal duidelijk geschreven kopie van het testament op een gewoon en slechts lichtjes aan de randen beschadigd papieren in-folioblad, 't welk begint: ‘Inden naeme goids ons heren Jhu xriGa naar voetnoot(5), Ick, johannes stockman, priester aensiende de bruesheytGa naar voetnoot(6) des weerelts, dat nyet zekerder en es dan die doot ende nyet onzekerder dan die huereGa naar voetnoot(7) des doots’. Dit in-folioblad ligt in een eerste dubbelblad gestoken, waarop, met enige afwijking van zijn familienaam in gelijktijdig schrift staat te lezen: ‘Copie vande geslootenen Testamente wylen heer Jans Stockmans priestere’; daaronder pende een nog jongere veder ‘Stockmans’ en ‘Stoc’ bij. Met welk doel ging hij over tot het opstellen van dit testament? Reeds in de vierde regel komt hij hiervoor uit klaar en duidelijk: ‘willende preuenierenGa naar voetnoot(8) alle toecommende dijferentien’Ga naar voetnoot(9) en inzonderheid,, opdat het ‘volcommen macht ende effect sorterenGa naar voetnoot(10) sal’, dewijl hij er nadrukkelijk aan toevoegt: ‘daer mede ick reuocereGa naar voetnoot(11) doot ende ten nyeuwtenGa naar voetnoot(12) doe alle mijn voergaende Testamenten voer datum van desen gemaect, alsoe wel voor Scepenen als voer Notarius willende dat andere egheene mijn macht sal houwenGa naar voetnoot(13) dan dit tegenwoirdich Testament’. Inderdaad komt verder uit dat hij in het biezonder aandringt op de opheffing van door hem voorheen gemaakte legataire schikkingen. Dit laatste testament liet hij neerschrijven en ondertekende hij eigen- | |
[pagina 272]
| |
handig ‘op... heden dan vierentwintichsten dag Mey int Jaer... ons heeren duysent vijfhondert ende Drieendertich’. Met volledige herhaling van jaartal, maand en dag vermaakt hij hierop een legaat van 200 karolusgulden aan het Godshuis van Sinte-Katelijne te MechelenGa naar voetnoot(14), ‘indien hij duer weldaden ende diensten daerjnne gehouden waare’. Hierbij sluit een notariële aantekening aan, hoe ‘Dese copie es gecollationeert metten principaelen ende originaelen Testament van wylen heeren Jan stockmans, priestere, ende es bevonden metten seluen accorderendeGa naar voetnoot(15) by my Ian boeynants als notarius byder keyserlycke maiesteyt ende grooten Raede geadmitteerd ende gecommiteertGa naar voetnoot(16) in kennissen myns hantteekens’. Hierna komt onmiddellijk de verklaring weder van notaris Jan Boeynants: ‘Die seuentwintich may van anno XVc ende drieendertich Soe heeft heer Jan Stockman, priester, vercleert zijnen vuytersten wille tzijneGa naar voetnoot(17) tgene dat hierjnne staet twelcke hy jn zynen naeme heeft doen schryven ende zelff onderteekent, begherende dat het zijn volcomme effect sortereGa naar voetnoot(18) jn alle syn clausulenGa naar voetnoot(19) gelyck andere testamenten prout jn forma, presentibus jbidem hendrick de drayere ende Roelant van den briele, alle poerteren deser stede van mechelen, Ende my Jo. boeynants, notarius, presentsupra’. Er staat nog een annotatie van gelijke aard op de recto-pagina van het tweede dubbele in-folioblad: ‘Opten laetsten dach der maendt may anno XVc dryendertich ter presentien van heer Ian de lathouwere, heer hubbrecht wellemens ende Jasparen stockmans, executeuren; ende LoyckGa naar voetnoot(20) ende peeter stockmans, ThorieGa naar voetnoot(21), lyskenGa naar voetnoot(22) ende Anneken stockmans, bruersGa naar voetnoot(23) ende susters van wylen heer Jannen stock- | |
[pagina 273]
| |
mans ende dit testament by heurlieden consenteGa naar voetnoot(24) opgebrokenGa naar voetnoot(25) geweest, my daerby zijnde Jan boeynants, notarius’. Uit de drievoudige datering van de voorafgaande stukken wordt duidelijk dat priester Jan Stockmans overging tot het laten vastleggen van zijn uiterste wilsbeschikking op 24 mei 1533; drie dagen daarna, op de 27e van dezelfde maand, verklaarde hij zich voor algeheel akkoord met het neerschrijven ervan door notaris Boeynants te Mechelen, bij wie weder vier dagen nadien het testament werd geopend in de aanwezigheid van broeders en zusters van de testateur en van getuigen. Kan het anders dan opvallen dat alle notariële bewerkingen dus plaats hadden binnen de zeer korte tijdspanne van één week? Heeft de erflater, ook al wordt met geen enkel woord gezinspeeld op een mogelijke ziekte, werkelijk het voorgevoel of zelfs de zekerheid gehad dat zijn einde spoedig zou naderen? Wij konden slechts weinig achterhalen omtrent de persoonlijkheid van de heer Jan Stockmans; feitelijk niet meer dan men afleiden kan uit zijn testament zelf. Hij is dus priester geweest van het toenmalige bisdom KamerijkGa naar voetnoot(26). Te Mechelen moet hij hebben gefungeerd als administrateur of rentmeester van het ‘Godshuis van Sint-Katelijne’ aldaar. Vermeldt hij niet uitdrukkelijk dat, voor 't geval dat hij in de uitoefening van deze funktie iets ten nadele van dit gesticht zou hebben gedaan, de schade moest worden verhaald bij de regeling van zijn nalatenschap? Dit bedoelde gesticht was ten jare 1348 opgericht geworden dank zij open brieven, uitgereikt door de stedelijke communiemeesters en schepenen, de gezwoornen en de raad van de stad, aan de Sint-Katelijnestraat bij de Antwerpse poortGa naar voetnoot(27). Het ontstond ingevolge de milde liefdadigheid van enige goede lieden ten behoeve van arme, zieke, blinde of gebrekkige mannen en vrouwen, die van Mechelen dienden geboortig te wezen om er te kunen worden opgenomen. Na enkele jaren verbleven er tweeënzeventig dergelijke behoeftigen. Het godshuis werd anno 1614 verplaatst naar het hof van Nassau van de heren van dit geslacht aan het Berthoudersplein; weshalve het ook ‘het Hof van Nassau’ | |
[pagina 274]
| |
begon te hetenGa naar voetnoot(28). Het gesticht werd op het einde van de 18e eeuw aangeslagen en bij de Burgerlijke Godshuizen ingelijfd. In het testament komen wij in contact met een aantal personen, die wij nader trachten te identificeren. De twee wettige getuigen bij de optekening van het testament zijn Hendrick de Drayere en Roelant van den Bruele, poorters van Mechelen, die ons verder niet bekend zijn. Van meer betekenis waren de door pastoor Stockmans opgeroepen drie executeurs-testamentair: heer Jan de Lathouwere, priesterGa naar voetnoot(29), Hubrecht Wellemans en zijn eigen broeder Jaspar. Aan ieder van deze drie werd ‘voer huere pine ende arbeyt’ vier philippusgulden toegekend. De tweede van het drietal staat aangesteld ‘als principael ende super Jntendent’, dus de man waarvan de beslissing doorslaggevend zou zijn. Zijn familienaam zien wij in officiële bescheiden van in het jaar 1504 geregeld opduiken onder de dekens van het stedelijk wollewerk of onder de gezwoornen van de burgerij of onder de stadsschepenen tot in 1528; van 1529 tot 1563 onder de communiemeesters. Een reeks legaten, die de testateur deed opnemen, komen ons thans als van minder belang voor, weshalve wij ze hier eenvoudig opsommen: ‘aen een heer Thomas de hooghe, priester, viij stuuer eens; heer weynen thien stuuvers eens; gillis de sluitere, woonende jnt godijshuys van sinte katelynen tien stuuers eens; (een Nicolaas de Sluyter werd op 2 januari 1532 aangesteld als metropolitaan kanunnik) ‘Cornelis van morsselede wonende met mijnheer van diest, eenen philippusguldenen eens’. Anno 1500 werd reeds gewag gemaakt van een Arnould van Diest onder de stadsschepenen, later als ontvanger; van een Rombout van Dyest als gezwoorne van het wollewerk in 1501 en 't jaar daarop als gezwoorne van de burgerij; dichter bij het ontstaan van het testament, in 1528, van een deken van de burgerij en van het wollewerk, nl. Jan van Diest. De twee, zowel ridder Arnould van Diest als Jan van Diest, treden nog meermaals op het voorplan: de eerste als stedelijk ontvanger in 1533 en 1534; de andere in 1533 als een van de vier gezwoornen van het wollewerk en daarna als gezwoorne van de burgerij. Dit onderstreept voldoende dat de leden van de familie van Diest een rol van belang te Mechelen gespeeld hebben. Verder komt als dusdanig nog aan de beurt ‘hubrecht wellemans, heer hubrechts | |
[pagina 275]
| |
wettich zoene’Ga naar voetnoot(30), wis en zeker een zoon van de nadien als executeur opgesomde, voor ‘drye karolusgulden eens’ en ‘van gelijcken Jannen Welleman, zynen bruer’ voor dezelfde som. Pastoor Stockmans blijkt er best te hebben voorgezeten. Hij kan reppen in verband met zijn suksessies van de ‘Landrechten van mechelen ende aldaerGa naar voetnoot(31) myn goeden gelegen zyn’. Voor zijn broeder Jaspar laat hij volgen ‘myn paert ende poertieGa naar voetnoot(32) van den leene’, doch wij weten niet wat hierdoor moet worden verstaan; hij gaat verder met de eventualiteit dat ‘hem eenige successie competeert ofte resteertGa naar voetnoot(33) van wijlen mijns vaders wegen hoeffelycke goeden’. Hem hoorden toe ‘HoeffeGa naar voetnoot(34) ende andere erffelycke goeden’, o.a. ‘hoeffn gelegen op die viff weghescheden’Ga naar voetnoot(35) en wegens althans het hem daarin toekomende ‘aengedeelte, paert ende portie van den hoefen’ was hij in staat voor het uitkeren van zijn ‘legatien ende makagien’Ga naar voetnoot(36) de som van ‘thien hondert guldenkarolus’ eens en niet meer te bevelen af te zonderen; hij was anderzijds eigenaar van een huis, ‘gestaen op de heergrachtGa naar voetnoot(37), aende Rame’Ga naar voetnoot(38). Hierop diende men het godshuis van Sint-Katelijne mogelijke tekortkomingen als rentmeester te laten ‘verhaelen’Ga naar voetnoot(39); het was trouwens een huis - zo beschreef hij nog nader - ‘metten hoefue, gronde ende... anderen toebehoerten’. Meer tot onze voldoening opent hij vervolgens de reeks van zijn legaten en giften, die meer allure vertonen. Van in den beginne immers spendeert hij ‘onser lieuer vrouwe van Camerijcke twee stuuers eens’. Hij verlangt dat op de dag van zijn teraardebestelling ‘gedylt ende vuyter hand gedistribueert’Ga naar voetnoot(40) zou- | |
[pagina 276]
| |
den worden aan de arme mensen, ‘beyde mans ende vrouwen, wonende in het gasthuys van sinte kathalijnen, vier karolusgulden eens’. Hij maakt ‘item noch... der bussen van de brootmissenGa naar voetnoot(41) een philippusgulden’. Dit slaat op de inzamelbussen, in kerken en gestichten uithangende, waarin aalmoezen konden worden gestort, waarmede broden werden betaald, die op bepaalde dagen werden uitgedeeld gedurende of na de missen; dit aan een aantal behoeftigen, die de mis kwamen bijwonen. Hij maakte tevens ‘der bussen van den armen van sinte Rombauts alhier viere karolusgulden’Ga naar voetnoot(42). Nogmaals voor de Sint-Romboutskerk te Mechelen maakte hij ‘acht stuuers tsiaers, erffelijck den penning xvje te quitenenGa naar voetnoot(43) ende dat voor vigilien, commendatienGa naar voetnoot(43) ende missen alle jaeren jnde selue kercke te celibreren’ aan de gemeenschap van ‘den sesteghen gebreurs in der zeluer kercken’. Hierdoor vestigde hij de aandacht op het genootschap van de ‘Sexaginta Fratres’, in de Mechelse kathedraal tot stand gebracht omstreeks het jaar 1300 en mettertijd beschikkend over belangrijke geldmiddelen; het groepeerde de geestelijken van die kerk, kanunniken en anderen tot gewone kapelanen toe. Zij werden belast met het lezen van missen, gesticht door vooraanstaande poorters en door gilden en andere verenigingen. ‘Den choordeken van sinte Rombouts’Ga naar voetnoot(44) legateerde priester Stockmans eenmaal vier stuivers en tegelijk aan ‘de onderparochiaen in sinte Kathelynen kercke’ hetzelfde bedrag. Ongaarne zouden wij hierbij verzuimen te vermelden dat hij eveneens voor ‘ten daege dat hij begraven zou worden’ voor de geburen 10 stuiver voorzag; klaarblijkelijk om te vergasten al wie zou samenkomen bij zijn teraardebestelling en bidden zou voor zijn zielezaligheid. Aantrekkelijke mildheid betuigde pastoor Stockmans jegens zijn drie broeders Jaspar, Peeter en Loijcken, alsmede voor de kinderen van zijn afgestorven broeder Gillis. De drie eerstgenoemden kregen elk 16 karo- | |
[pagina 277]
| |
lusgulden; de wezen ontvingen ‘hoot hootsgelyckeGa naar voetnoot(45) viuentwintich’. Hiermede ‘escludeerde’Ga naar voetnoot(46) hij ‘bruers en bruerskinderen vuyt alle successen’Ga naar voetnoot(47). Op de volgende bladzijde van onze kopie krijgen zijn ‘drye gesusters’ op hun beurt hun part en zonder het doorslaande te durven bevestigen menen wij toch dat hij voor hen grotere hartelijkheid aan de de dag legde dan jegens zijn broeders. Duidelijk is bij dit alles alleszins af te leiden dat priester Stockmans stamde uit een echt kroostrijk gezin vermits het naast vijf zoons nog drie dochters had geteld. Thans kunnen wij eindelijk het licht laten vallen op wat ons voorkomt als het uitzonderlijkste van al de legaten. Dit sprak rechtuit en uitdrukkelijk in het voordeel van hen, die hij aarzelloos voorstelt als zijn natuurlijke kinderen. Het waren er zo maar vier, nl. één zoon, RommondeGa naar voetnoot(48), en drie dochters: Magdalijne, Lysken en Anneken. Deze laatste droeg dus de voornaam van een tante van haar; de zoon was gedoopt op de patroonheilige van Mechelen - Sint-Rumoldus of Rombout - welke voornaam in de Dijlestede heel wat veelvuldiger bij het doopsel werd verleend in de 16e dan in de 19e en 20e eeuwen, ook al moeten wij toegeven dat deze voornaam nooit erg populair is geweest te Mechelen. Wij hebben reeds in een vroeger nummer van onze bijdragen eens onderstreept dat onwettige paterniteit van een geestelijke te Mechelen eertijds niet steeds als laakbaar werd aangevoeld door de medeburgers: dit bleek gewoonlijk zijn faam niet aan te tasten. In officiële bescheiden werden zij vermeld met de aanduiding van de vrouw of de vrouwen, die de natuurlijke kinderen hadden ter wereld gebracht. Trouwens zonder aarzelen lichten zij meermaals verrassende bijzonderheden toe. Hiervan slechts één enkel voorbeeld. Het werd verstrekt door de in zijn tijd hoog aangeschreven heer in Mechelen, Daniël Tasse, advocaat bij de Grote Raad. In zijn uiterste wilsbeschikking, dd. 25 oktober 1554, deed hij rustig inlassen: ‘Item hiernaer te voirs.testateur laet ende gheeft last in gerechtige aelmoes ende alimentatie Hugo Tassen, zynen | |
[pagina 278]
| |
bastaerden zoon, van den aldergereetsten penningen de somme van dryhondert gulden eens’, doch mede 18 gulden aan ‘eender Anna Fasens, die hier voertyt zijn maerteGa naar voetnoot(49) was geweest’; echter dit alles op voorwaarde ‘indien zij affirmereGa naar voetnoot(50) op haere eede in handen van zynen executeuren dat hij haer gedefloreertGa naar voetnoot(51) heeft’Ga naar voetnoot(52). Johannes Stockmans komt er woordelijk voor uit dat zijn genoemde meid de moeder is van zijn vier kinderen. Het wekt echter de indruk dat hun betrekkingen mettertijd minder vriendelijk waren geworden. Hij geeft toe dat hij vroeger haar het vruchtgebruik van zijn huis aan de Hairgracht had overgemaakt. Nu herriep hij echter deze beschikking en bepaalde hij ‘dat zy daer gheen gesachGa naar voetnoot(53) en sal inne hebben’; hij bestemde nu ‘tselue huys metten hoefueGa naar voetnoot(54), gronden ende alles anderen toebehoorten’ direkt te laten aan de ‘voirn. nateurlycken kinderen’. Reeds tevoren had hij onder zijn gunstige beschikkingen ten voordele van zijn bastaardkinderen doen opschrijven: ‘Jn den eersten magdalenen, myne nateurlycker dochter, drye hondert karolusgulden eens / Item van gelijcken lysken, haer zustere, drye hondert karolusgulden eens / Item Anneken, haer zustere, hondert philippusguldenen eens’. Opvallend genoeg zonderde hij voor ‘Rommonde, mynen nateurlycken zoene’ niet meer dan ‘sesse karolusgulden’ af. Tenslotte schreef hij voor dat de onroerende goederen, die hij eventueel had te verwachten als erfdeel van zijn vader, moesten worden gebruikt ‘tot... behoeff’ van die kinderen. Met een van hen, nl. met Anneken, moeten er wrijvingen hebben bestaan. Het trof ons reeds dat hij aan haar niet meer dan 100 gulden naliet, dus driemaal minder dan aan haar zusters, Magdalena en Lysken. Wel wou hij die som met 50 gulden vermeerderen, maar op voorwaarde dat ‘sy van goeden Regiment’ wasGa naar voetnoot(55). Zo zulks niet het | |
[pagina 279]
| |
geval was, zal ze ‘gepriueert worden van haer legaet’, want haar vader eiste dat zij alleen dan van het voor haar bestemde erfdeel zou ontvangen, wanneer zij zou zijn ‘gecommen tot eenigen geapprobeerdenGa naar voetnoot(56) staet’. Eenieder kan dus opmaken dat de heer Johannes Stockmans niet ophield ten minste te letten op zijn natuurlijke kinderen en na te gaan of zij zich niet misdroegen onder hun medemensen. Dit is stellig een detail van opvallende aard, dat de lezer ongetwijfeld treffen zal in dit oude Mechelse testament! |
|