Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Toespraak gehouden door de Heer J. Chabert, Minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden, ter gelegenheid van zijn bezoek aan de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde.Gent, woensdag 16 mei 1973
| |
[pagina 192]
| |
academie stemmen zijn opgegaan om zulk een instelling in het leven te roepen. Het oudste stuk in de bundel dokumenten dateert inderdaad van 1838 en maakt gewag van een vereniging die te Brussel twee jaar tevoren werd opgericht en die tot Academie zou moeten omgevormd worden. Het gebeurt wel meer dat bepaalde plannen niet worden gerealiseerd, maar er moet in de toenmalige gelederen van de regering en haar omgeving wel een stevige anti-Vlaamse-Academie-gezindheid aanwezig zijn geweest om een ontwerp van koninklijk besluit dat kant en klaar was om ondertekend te worden zo maar weer te sluimeren te leggen. Dat wil niet zeggen dat er helemaal niets werd gedaan vanwege de Belgische overheid om de literatuur in het Nederlands aan te moedigen, want in de jaren achtienvijftig werden de staatsprijzen voor Vlaemsche Letterkunde ingesteld. Maar een academie mocht er voorlopig niet van komen, ook al pleitte in 1840 het eerste petitionnement ten voordele van de verdrukte moedertaal voor de oprichting hiervan, hoogstwaarschijnlijk omdat de Vlaamse letterkundigen in de éne Académie Royale de Belgique waren vertegenwoordigd en daar best konden geminoriseerd blijven. De belangrijkste stoot om de vastgereden wagen weer aan 't rollen te krijgen is zeker het rapport geweest dat Julius Vuylsteke in 1867, op last van de Maatschappij ‘De Taal is gansch het Volk’, vervaardigde om het voor te leggen aan de Minister van Binnenlandse Zaken onder wiens bevoegdheid de cultuur in die tijd ressorteerde. Het heeft toen allezins nog een kleine twintig jaar geduurd alvorens tot de oprichting werd overgegaan. Toen het dan zover was kreeg de Academie de gehele taak van de bevordering van de veronachtzaamde Nederlandse Taal -en Letterkunde in België te vervullen. In die tijd was dat nog mogelijk. De beoefenaars van de literatuur waren niet zo bijster talrijk en het beleid was minder aan kritiek blootgesteld dan dit op de dag van heden het geval is. Wat vroeger de taal- en letterkunde in Vlaanderen betekenden en hoe de academie zich van haar opdrachten heeft gekweten hoef ik hier niet op te sommen. Beter dan te spreken over vroeger en nu kan ik het hebben over nu en straks. Indien het geoorloofd is paralellen te trekken tussen cultuur en politiek dan zou ik een organisme als de academie als een soort senaat willen bestempelen, zonder enige ethymologische bijbedoeling, maar wel met de gedachte aan een lichaam dat men niet al te zeer van | |
[pagina 193]
| |
voortvarendheid kan noch mag verdenken en dat in hoofdzaak dient geraadpleegd, wanneer principiële kwesties te berde komen of wanneer het gaat om de beoefening van de taal- en literatuurwetenschap op het allerhoogste vlak. Maar de levende literatuur van vandaag met haar zo verscheiden verschijningsvormen biedt een hele nieuwe reeks van aspekten waarvoor permanent de aandacht van de overheid wordt opgeëist en waarvoor ook vaak niet te lang op oplossingen kan worden gewacht. Nu het unitaire Nationaal Fonds voor de Letteren, door de oprichting van de cultuurraden zal vervallen en bij decreet voor elk van beide cultuurgemeenschappen afzonderlijk door een nieuw Fonds zal moeten vervangen worden, is het ogenblik gekomen om dit Fonds grondig te reorganiseren. De literatuur kende de jongste tien jaar een ware explosie, deze betiteling is enkel kwantitatief bedoeld - zodat men zich kan afvragen of, aan Uw verkozenen - die allen eminente figuren zijn in hun vak en het grootste gedeelte van hun tijd dringend nodig hebben voor de specialiteit waarmee zij zich bezighouden - uitsluitend deze last om de steun aan de levende literatuur te beredderen kan worden opgedragen. Mijn voorganger heeft dan beslist Uw genootschap en schrijversverenigingen over deze aangelegenheid te consulteren. Met de steun aan de levende literatuur is ook nauw verbonden de funktie van de auteur in onze huidige samenleving. Het is voor eenieder duidelijk dat de sociale functie van de auteur in onze maatschappij grondige wijzigingen heeft ondergaan, en het is steeds duidelijker geworden dat een sociaal statuut voor de auteur niet te lang meer op zich mag laten wachten. Oplossingen die in het buitenland hiervoor werden gezocht, hebben precies aangetoond dat een dergelijk statuut niet in een handomdraai kan worden uitgewerkt. De overheid moet er immers voor beducht zijn dat al haar intenties met welke goede bedoelingen ook, niet uitmonden in een oriëntering of een soort dirigisme van de artistieke creativiteit. Dergelijke experimenten zouden precies voor deze activiteiten dodelijk kunnen zijn. De culturele autonomie, biedt onze gemeenschap nu ook mogelijkheden om een eigen culturele buitenlandse politiek te gaan voeren. Deze moet wat ons betreft, in de eerste plaats op Nederland gericht zijn. Het spellingsvraagstuk - en ik weet dat uw genootschap zich hieromtrent niet altijd gelukkig heeft gevoeld - heeft althans dit | |
[pagina 194]
| |
voordeel gehad, dat precies daardoor de eenheid van de taal werd bevestigd en dat het niet langer mogelijk is - in tegenstelling met wat in het verleden gebeurde - dat één van beide landen, eenzijdig een beslissing zou nemen. Ik ben er ook van overtuigd dat onze kansen op slagen om een eigen culturele buitenlandse politiek te voeren nooit zo gunstig hebben gelegen. Inderdaad de denkbeelden van de negentiende eeuw waar men alleen oog had voor de grote ‘culturen’ en waar de kleine culturen moesten worden uitgewist, behoren nu tot het verleden. Het kan paradoxaal klinken, dat precies in onze moderne samenleving, waarin de wereld zich integreert, de afstanden vervagen, de belangstelling voor de taal en cultuur van kleine gemeenschappen toeneemt. Ik ben ervan overtuigd dat op het vlak van de taal en de letterkunde, - ik denk aan de lectoraten Nederlands in het buitenland - uw genootschap een belangrijke taak heeft te vervullen. Ik ben er in ieder geval van overtuigd dat een Belgisch-Nederlands lichaam zou moeten tot stand komen dat op meer krachtdadige wijze onze taal, de lexicologie, de vertalingen, het wetenschappelijk onderwijs van het Nederlands zou moeten beheren. Wanneer ik dan ook met genoegen ben ingegaan op het verzoek van de Academie om hier vandaag een van haar maandelijkse plenovergaderingen bij te wonen, dan was het vooral om u te kunnen meedelen dat het, van bij het aanvaarden van mijn ministeriële taak, voor mij duidelijk is geweest dat ik voor een instelling als de uwe, die bijna een eeuw lang werk heeft verricht op het hoogste vlak in de culturele sector, de waardering heb die zij ruimschoots verdient en dat ik het ten zeerste apprecieer op haar adviezen en voorstellen beroep te kunnen doen telkens wanneer dit nodig mag blijken. | |
[pagina 195]
| |
Uittreksel uit het Belgisch Staatsblad nr. 83 van 28 april 1973 (blz. 5.300).
20 november 1972. - Decreet ter vaststelling van de officiële schrijfwijze van de Nederlandse taalGa naar voetnoot(1).
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt:
Artikel 1. De officiële schrijfwijze van de Nederlandse taal wordt vastgesteld bij koninklijk besluit. Het koninklijk besluit wordt bekrachtigd bij decreet.
Deze bekrachtiging is niet vereist voor de schrijfwijze van bastaardwoorden en van historische namen.
Art. 2. Een decreet en een besluit zoals bedoeld in artikel 1 worden uitgevaardigd op grond van voorstellen door een bestendig college van advies uitgebracht.
De Minister tot wiens bevoegdheid de Nederlandse Cultuur behoort, is belast met de oprichting van dit college, waarin ten minste twee leden van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten zetelen.
Art. 3. De officiële schrijfwijze van de Nederlandse taal wordt gebruikt in alle in het Nederlands gestelde stukken, uitgaande van openbare instellingen en daarmee gelijkgestelde diensten. | |
[pagina 196]
| |
Art. 4. Alle instellingen van openbaar en gesubsidieerd onderwijs, alsmede alle door de overheid gesubsidieerde verenigingen en instellingen, gebruiken de officiële schrijfwijze van de Nederlandse taal.
Art. 5. De Minister tot wiens bevoegdheid de Nederlandse Cultuur behoort, is belast met de uitvoering van dit decreet.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 20 november 1972.
BOUDEWIJN Van Koningswege:
De Minister van Nederlandse Cultuur, F. VAN MECHELEN
Gezien en met 's Lands zegel gezegeld: De Minister van Justitie, A. VRANCKX |
|