Van den doechden der vuriger ende stichtiger susteren van Diepen Veen
(1904)–Anoniem Van den doechden der vuriger ende stichtiger susteren van diepen veen– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
[pagina 59]
| |
(Opzoomer, Het klooster van Diepenveen, 2de stuk, 's Gravenh. 1887, blz. 1-21; verg. ms. 8849-'59 der Bibliothèque royale te Brussel, fol. 226 v-231 r: [De sorore Iutta de ahuys]). Van der eerweerdiger vrouwen van vreden, onser gemynder susterGa naar voetnoota). Ga naar margenoot+IN den namen ons heren Ihesu cristi tot sinen ewigen love ende gloriën Dat hij gewracht ende gedaen ‖ heeft mytter zaliger edelre Ioncfrouwen ende abdissen van vredenGa naar voetnoot1) ende onser gemynder suster Iutte van ahuys. Sie was edel van gebuerten ende seer ionck, doe sie van horen olders gebracht waert in die abdye van vredenGa naar voetnootb)· want sie was van v iaren. Het werden allegaderGa naar voetnoot2) edele ioncferen, ende mochten wal in die echte gaen, alst hem beliefde Ende het was te male ene eerlikeGa naar voetnoot3) rijke abdye. Sie wies op, beyde in eersamheit ende in rijpheit, ende die ionferen hadden sie seer lief ende in groter weerdicheit. Ende doe sie wat oelder was geworden, doe waert sie kelnerscheGa naar voetnoot4). Ende doe sie dat een wijltijdes gedaen hadde, doe waert sie pryoerynne. Ende een tijt daer na starf die abdisse· doe koeren hoer die ionferen tot eenre abdissen. Doe moste sie daerGa naar margenoot+nochtans omme ‖ pleytenGa naar voetnoot5)· ende sie pleyter wal vj iaerGa naar voetnootc) omme, eer siet vercreech. Ende doe siet vercregen hadde ende sie die heerlicheit ontfangen solde Soe quam sie myt een groet getreckGa naar voetnoot6) van volke ende van heerschap | |
[pagina 60]
| |
als daer toe behoert· na allen staete ende pompenGa naar voetnoot1) der werlt Mit vele wagenen ende peerden. Ende doe verhengedet onse lieve here dat die waghenmanGa naar voetnoot2) doet bleef onder dat rat van den waghen daer sie op sat, dat hoer seer swaer was. Ende het bleef hoer altoes inden herte, in wat ghenoechten ende heerlicheiden dat sie was· dat een mensche om horen willen sijn lijfGa naar voetnoot3) verloren hadde. Ende also behielt sie altoes den godliken anxtGa naar voetnoot4) in hoer. - Ende ock verhengede onse lieve here eenGa naar voetnoot5) sieckte ofte cranckheit op hoer· welck hoer een oersaeke was tot enen volcomenen leven ende totGa naar margenoot+gro- ‖ ter vuricheit. Om deser crancheit ofte sieckten willen· soe toech sie op een tijt tot meyster evert van almeloGa naar voetnoota), dat een groet meyster was, om raet an hem te versueken Daer onse lieve heer ock sine barmherticheit mede gedaen hadde ende tot hem bekiert. Ende hij plach vaeke by onse vaders te wesen Als here florensGa naar voetnootb) ende onse vader here iohan brinckerinck. Ende als sie tot hem quam ende myt hem sprack van hore sieckten, soe segede hij tot hoer: ‘Vrouwe, gy soeket gesontheit uwes lichams; gy behoefden bet te sueken gesontheit uwer zielen.’ - Hijr na waert sie van bynnen geruertGa naar voetnoot6) van den instorten des hilligen geestesGa naar voetnoot7). Ende doe dit onse weerdige vader here iohan brinckerinck vernamGa naar margenoot+❘ die vol ende breet was in der god- ‖ liker mynnenGa naar voetnoot8) Alle menschen te trecken tot onsen lieven heren· dat sie van bynnen een weynich gheruert was tot zalicheit hore zielen Soe was hij vlijtich ende begerich sie te brengen tot enen beteren state van leven onsen lieven heren te dienen. Ende sie vertoeget wal twie iaer, eer sie overtratGa naar voetnoot9). Ende onse weerdige vader sande hoer vaeke brieve, daer hij sie mede begeerde te trecken Ende daer hij hem alte seer in te veroetmodigen plach Want hoe dat hij den | |
[pagina 61]
| |
lichte naere wasGa naar voetnoot1) ende hogher by onsen lieven heren, hoe hij hem hijr in der tijt meer veroetmodichde onder gode ende onder allen menschen. Want onder ander woerde soe schrief hij hemGa naar voetnoot2) hoer dienstknechtGa naar voetnoot3) te wesen ende hoer camerlinckGa naar voetnoot4). Ende als hij ene antwaerde weder vanGa naar margenoot+hoer ‖ begeerde· soe begeerde hi dat siet wolde schrijven myt hoers selves hant· hij conde wal quade schriftGa naar voetnoot5) lesen. Dat dede hij daer omme, dat hoer niemant hinderen en solde ofte ontradenGa naar voetnoot6) van hore bekieringe. Ende bynnen den twien iaren dat siet inden synne hadde hoer te bekieren, soe leerde sie spynnen, op dat sie wat doen conde als sie hijr queme. Ende dat was horen ionferen alte swaer dat sie span ❘ hem dochte dat sie hem daer alte grote schande mede dede. Ende doe onse weerdige vader des seker was dat sie comen wolde· doe verwachtede hij hore toecomstGa naar voetnoot7) myt groter begeerten ende myt vrouden sijns herten. Ende ock die eerweerdige vrouwe van runenGa naar voetnoota) die hoer ock getagenGa naar voetnoot8) hadde· ende gelavet hadde hoer guet te makenGa naar voetnoot9), als sie ock dede· die was ock alte blijde. Ga naar margenoot+- Op een ‖ tijt, niet lange eer sie myt allenGa naar voetnoot10) aver trat, doe was sie toe deventer· om hoer dinge te vercallenGa naar voetnoot11) myt onsen weerdigen vader. Doe hadde sie twie hondekensGa naar voetnoot12) by hoer, als dat heerschap pleget, die sie alte lief hadde ende hoer swaer weren over te geven. Ende doe onse vader onder ander woerde vernam datGa naar voetnoot13) hoer soe swaer solde wesen die hontkens te verlaten Soe hiet hij hoer doen, als sie weder toe vreden queme, dat sie dan beyde die honde solde drenckenGa naar voetnoot14) Als sie ock dede, al hoe swaer dattet hoer was. Ende als sie dan weder te huys gecomen was, hiete sie een eersam persoen, die by hoer was, dat sie hoer enen sack solde halen. Ende van ynwendiger perssen hoers herten was sie ontdaenGa naar margenoot+in hoer ansichte So dat sie hoer daer alte seer ‖ in te sterven haddeGa naar voetnoot15), | |
[pagina 62]
| |
mer sie en hadde daer niet vele woerde van. Ende doe die sack quam, nam sie beyde die hontkens ende stack sie daer in ende drenckte sie myt hoers selves hande· als hoer doen was geheyten. Dit was een guet beghin der volcomenre gehoersamheit, die sie noch na maels volcomelike solde vervullen. - Doe dese edele vrouwe enen gehelen over ganck wolde doen ende te strijde wolde gaen tegen den duvel ende tegen hoer eygene vleysch om ene zalige victorie te crijgen Doe liet sie ene grote werschapGa naar voetnoot1) bereyden· ende liet daer noeden al dat heerschapGa naar voetnoot2) ende rijken Ende ockGa naar voetnoot3) alle die armen die ommetryntGa naar voetnoot4) hoere abdyen ende heerlicheit wonden· ende sieGa naar margenoot+diende hem allen. Ende doe dat werschap gedaen ‖ was, gesundeGa naar voetnoot5) sie sij alle ende scheyde myt droegen oghen van hem; nochtans schreyden sie allegaeder seer, die daer weren. Ende sie genckGa naar voetnoot6) hen te waghen wert. Ende doe sie quam by der doeren, daer vant sie hoer nichteGa naar voetnoota) staen schreyen achter der doeren. Doe legede sie hoer hant op hoer hoevet ende segede· ‘du biste my nu dat alre swaerste.’ Het was hoers brueders dochter, ende was een ionck ionferkenGa naar voetnoot7)· ende hadde myt hoer gewont van dat sie ·ij· iaer oelt was. Ende sie is ock namaels geworden onse gemynde suster ende suppriorynne Ende was geheyten suster griete van ahuysGa naar voetnootb)· ende was ock abdisse gecaren, eer sie hijr quam Ende was in groten staet ende heerlicheit. Ga naar margenoot+- Doe die eerweerdige vrouwe van ‖ vreden opten wech was toe deventer te varenGa naar voetnoot8) Doe bad sie onsen lieven heren dat hij hoer geven wolde dat sie versmaet ende ongeachtetGa naar voetnoot9) mosteGa naar voetnoot10) wesen. Ende onse lieve here verhoerde sie· ende vervulde hoer begeerte· ende gaft hoer naemaels overvloedelike. - Ende doe sie toe deventer quam, waert sie seer blijdelike ende mynlike ontfangen van onsen eerweerdigen vader here iohan brinckerinck | |
[pagina 63]
| |
Ende van der eerweerdiger vrouwen van runen· ende sie wondenGa naar voetnoota) te samen in een schone huys· ende in éénre costGa naar voetnoot1). Ende sie weren te samen verenyget in der mynnen ons heren Ihesu cristi ende hadden malcanderen seer lief Ende hadden één herte in onsen lieven heren Ende grote begeerte te samen te wanderen enen sekeren wech· tot dier hoeger ende glorioserGa naar margenoot+stat ‖ van iherusalem· totten hoegen gloriosen conynck Ihesum cristum Den sie te samen wtvercaren hadden totGa naar voetnoot2) enen ewygen brudegom Die hem instorteGa naar voetnoot3) soe grote gracie ende mynne tot alle gueden dingen· ock hoeGa naar voetnoot4) swaer dat sie ock weren. Want dat waerachtige licht was dat fondament hoers herten· ende dat wt lichtede in al horen werken Want sie weren beyde gront oetmodichGa naar voetnoot5) als cleyne kinderkens. O hoe wonderlick was in hem die verwandelinge der rechterhant godes Dat alsulke personen, die in alsulken state geweest hadden· ende in weelden op gevoedet weren· ende tot horen daghen gecomen Hem lieten reygeren als kinder, als of sie ny verstant gehat en hadden reyment te dragenGa naar voetnoot6). Ga naar margenoot+- Sie weren als vlijtige byen, ‖ die des hoers gedenken· ende vergaderen in den sommer, daer sie des winters van levenGa naar voetnootb). Ende den schat den sie doe vergaederden· daer sullen sie nu ewelike wal van varen Ende voeren nu enen hoegen heerliken staet myt horen conynck ende brudegom Ihesum cristum· myt welken sie nu sullen verblijdenGa naar voetnoot7) in der ewicheit.
- Als sie dan aldus goddienstelike te samen wonden myt sommigen susteren van meyster gerijdes huysGa naar voetnootc) Soe geschiedet bywijlen dat die vrouwe van runen gevysitertGa naar voetnoot8) waert van horen vrenden Die heerlickGa naar voetnoot9) ende staettelick weren nader werlt. Ende onse lieve here verhengede eenrehandeGa naar voetnoot10) | |
[pagina 64]
| |
gebreck op die vrouwe van vreden· soe dat sie wat wonderlick lietGa naar voetnoot1) vanGa naar margenoot+ansichte. Als sie dan by hoer que- ‖ men ende sie hoer ansegen, soe worden sie verveert ende gengen van hoer, om dat sie anxt hadden dattet hoer wat quades was Ende hoer manieren soe wat lietenGa naar voetnoot2), alsoe dat sie daer niet geerne by en weren; ende dit geschiede hoer al vaekeGa naar voetnoota). Nu moghe wy merken, hoe dat hoer natuer hijr in gedrucket ende beschemt waert. Want doe sie in hore heerlicheit was, doe waert sijGa naar voetnoot3) vaeke gevysiteert ende versochtGa naar voetnoot4) van groten luden Ende waert in groter weerdicheit gehat ende hoer waert seer nauwe gedientGa naar voetnoot5)· mer nu waert sie versmaet. Ende al hadde sie dit begeert van onsen lieven heren· het is nochtans wal te geloven dat hoer natuer hijr vaeke enen swaren strijt van gehat heeft. Ga naar margenoot+- Sie ‖ hadde vaeke seer groten strijt ende becaringe· ende die plach sie onser weerdiger mater salomeeGa naar voetnootb) myt groter oetmodicheit· ende myt schreyenden oghen te belyen - Ende doe wonde mater noch toe meyster gerijts huysGa naar voetnootc) - Want sie hadden malcanderen seer lief in onsen lieven heren; ock weren sie wt énen landeGa naar voetnootd)· ende en plegen niet veer van een te wonenGa naar voetnoote) Soe dat sie mater horen druck ende hoer inwendige bangycheit dicke te kennen plach te geven· want sie plach sie alre best te troesten ende te vrede te setten na den herten godesGa naar voetnoot6). Dit verhengede onse lieve here op hoer om hoer hoegeste zalicheit ❘ wantet hoer natuer alre meest contrary was· ende ongenoechgelick· ende ongewonlickGa naar voetnoot7)Ga naar voetnootf) Want onse | |
[pagina 65]
| |
Ga naar margenoot+lieve here is ‖ een groet medycus ende een wijs meyster Ende weet alre best, hoe dat hij die sieckten der zielen genesen sal. Want myt deser medycijnen quam sie tot enen volcomenen leven· als men hijr na noch wal horen sal.
- Doe onse lieve heer doer onsen weerdigen vader here iohan brinckerinck gewracht hadde· dat hij hijr op deser steden ten diepenveen wat hadde laten tymmeren Also vele datter wat susteren mochten wonen Soe liet hij die vrouwe van runen ende die edele vrouwe van vreden· ende suster eefceGa naar voetnoot1) hodden· ende noch sommych ander susteren daer comen mytter wonneGa naar voetnoota). Ende suster eefse waert namaels meystersche van den susteren. Ende doe wast hijr seer nauweGa naar voetnoot2) ende arm, daer sie nadenGa naar margenoot+geeste seer wal mede te ‖ vreden weren· op dat sie onsen lieven heren een weynich mochten gelijken in sijnre armoeden. - Dese twie devoete hillige vrouwen weren beyde al op hoer daghe gecomen dat sie al oelt weren· ende weren groter dynge gewonne nader naturenGa naar voetnoot3) Soe dat sie die gemene bordenGa naar voetnoot4) soe wal niet en vermochten te dragen, als of sie ionck ende starck geweest hadden. Soe verhengede onse weerdige vader here iohan brinckerinck· dat sie wat langer sliepen ende bet eten dan die ander susteren Ende ock so waert hem wat meer bediensticheit bewesen alst wal behoerlickGa naar voetnoot5) was, om dat sie oelde eersameGa naar voetnoot6) personen weren. - Ende wanttet noch niet al vollenbracht en was· also dat die edeleGa naar margenoot+vrouwe van vreden noch tot mer- ‖ re volcomenheit solde comen Ende onse lieve here Ihesus sine bruyt noch wat hoeger by hem wolde hebben Soe verhengede hij op hoer dat sommyge susteren fantesyen ende werckGa naar voetnoot7) cregen van hore sieckten ende crancheit· ende van sommygen dienst, den sie hoer liet bewijsen. Ende onse eerweerdige mater salomee die wonde doe noch tot meyster gerijts huys· ende plach hijrGa naar voetnootb) vaeke te comen. Soe plegen hoer die susteren hoer in valGa naar voetnoot8) te seggen. Ende als dit onse mater | |
[pagina 66]
| |
hoerde· soe waert sie myt barmherticheit beweget an beyden tsijdenGa naar voetnoot1) Soe dat sie onsen weerdigen vader vragede of siet hoer wal seggen moste. Doe en wolde hij hoer daer geen oerlof toe geven· om dat hij sie niet gerneGa naar margenoot+be- ‖ druckt en hadde. Mer maters mynne ende begeerte was alsoe groet tot volcomenheit ende totten rechten doechden· dat sie niet rusten en conde, sij en haddet hoer gesechtGa naar voetnoot2). Doe voegedet onse lieve here op een tijt dattet hoer soe wal te passe quamGa naar voetnoot3) Doe verwan hoer die mynne, dat sie hoer te kennen gaf wat sie gehoert hadde. Ende wt alsulker mynnen als siet hoer segede, soe nam siet seer suetelick myt enen edelen herten Ende sie hadde hoer soe oetmodelike· ende belyde soe apenhertelick onser mater hoer heymelike ende inwendige dinghe Ende mater was hoer seer trouwe ende behulpelick daer in, hoe siet bijchten solde. Ende achter dier tijtGa naar voetnoot4) was alle crancheitGa naar voetnoot5) ende gemackGa naar voetnoot6) der naturen orlof gegeven EndeGa naar margenoot+ver- ‖ smaetheit ende vercleynynge was hoer nu grote blijschap ende sueticheit in dat ynnerste hore zielen. - Ene corte tijt daer na quam mater hijr weder ten diepenveen myt yutte van remsbergeGa naar voetnoot7), die sie ock seer lief hadde Ende daer sie sunderlinge vrenschap mede plach te hebben, doe sie noch in hore heerlicheit was. Doe mater ende yutte van remsberge die edele vrouwe van vreden aldus visiteerden Ende sie onder hem drien op ene stede allene weren· soe waert die vrouwe van vreden soe hertelikeGa naar voetnoot8) lachgende, als of sie achter rugge over vallenGa naar voetnoot9) wolde Om dat sie dachte der voerledenre dinge, ende segede: ‘Siet, ic heb my selven ene doer gemaket, daer ic doerGa naar margenoot+gaen mach.’ Ende sie was soe rechte blijde, also dat ‖ sie hem van herten myt hoer verblijden, doe sie die blijschap segen. Ende dit was die saekeGa naar voetnoot10) hore blijschap, dat sie der naturen gehelike orlof gegevenGa naar voetnoot11) hadde· ende alle dinck, daer sie an henck. Ende dat was also inder waerheit, als men noch wal horen salGa naar voetnoot12) in horen werken, die hijr na volgen Want sie | |
[pagina 67]
| |
genck voert tot enen volcomenen leven. Sie plach des margens blijven liggenGa naar voetnoot1) in horen sweete hentGa naar voetnoot2) omtrynt viij uren op hoer bedde. Mer onse lieve here gaf hoer gracie, dat sie doe mytten susteren op stont· ende dede voert an als ene gemene susterGa naar voetnoot3). Onse lieveGa naar voetnoot4) here dede alte grote ende wonderlikeGa naar voetnoot5) dinge myt hoer Ende gaf hoer soe grote gracieGa naar margenoot+na den groten staet ende ‖ weelde der naturen van allen dingen, die alsulken staet ende heerlicheit der abdyschap toe behoert, die sie gewonne was Ende ock want sie tot oeltheit der iaren gecomen was ende hoer nochtans alsoe groet gewelt dedeGa naar voetnoot6). Ende was also onsuekelickGa naar voetnoot7) in horen eten, als oft een ionck mensch hadde geweest. Ende sie plach dat alre onbequaemsteGa naar voetnoot8) wtter schottelen te nemen, eer een ander toe sachGa naar voetnoot9) Datter niemant by te sytten en conde comen, die so behendeGa naar voetnoot10) was, dat hij hoer daer in voer conde comen Also dat die susteren vermyden by hoer te sytten over tafelen. Want sie en condens myt gelijken modeGa naar voetnoot11) nietGa naar margenoot+wal verdragen Ende sommyge en mochtens niet lijdenGa naar voetnoot12) van sericheit ‖ des hertenGa naar voetnoot13), als sie gedachten wat sie geweest hadde. Mer hijr was een kint van vij of viij iaren; dat plach sie te leren. Ende daer pijnde sij hoer by te comen over tafelen ende dat kint by hoer. Dat kint plach dat beste wtter schottelenGa naar voetnoot14) te nemen na manieren der kinder, die gerne nemen dat sie best mogen. Dat kint plach te seggen· ‘vrouwe, ic mach die butkensGa naar voetnoot15) wal.’ Soe segede die oetmodige vrouwe: ‘lieve kint, etet gy die butkens, ic mach dat vleysch wal.’ Also vlijtich was sie hore naturen gewelt te doen in allen dingen. Mitten selven kinde hadde sie mennyge gracie· sie plach hem den psalter te leren. Soe toechGa naar voetnoot16) dat kint dan die woerde al gemelick al | |
[pagina 68]
| |
Ga naar margenoot+willensGa naar voetnoot1). Soe segede die oetmodi- ‖ ge ende sachtmodige vrou: ‘hoe leset gy nu aldus?’ Doe vragede hoer dat kint sommyge woerde, hoe dat sie toe duytsche weren. Doe segede sie· ‘lieve kint, dat en weet ic niet.’ Doe segede dat kint weder: ‘hebdy ene abdisse geweest, ende en wete gy dat niet?’ recht oft seggen wolde· ‘wat abdysse hebdy dan gewest!’ - Dit kint plach die roerGa naar voetnoot2) te hebben, soe dattet des nachtes vaeke op die camerGa naar voetnoot3) most gaen. Soe en wast tot niemant also vry als tot der vrouwen van vreden; die stont dan op ende genckGa naar voetnoot4) myt hem. Als dan dat kint daer lange bleef, soe wachtede die oetmodige vrouwe seer sachtmodelick ende verduldelickGa naar voetnoot5). - Sie plach dat altaer te decken ende te bereydenGa naar voetnoota), alsmen mysseGa naar margenoot+solde doen. Ende ‖ onse eerweerdige vader heer Iohan brinckerinck hadde hoer heyten doen: wat daer aver bleef van den wijn in die pullen, dat solde sie wt drincken. Op een tijt waert hoer voer hoer gebreck gesecht voerGa naar voetnoot6) elsebe hasenbroecks, die doe meystersche was, dat sie soe vele scharbiersGa naar voetnoot7) ter tafelen druncke. Doe segede hoer suster elsbe dat sie dat walGa naar voetnoot8) laten moste te drincken. Doe waert die edele oetmodige vrouwe bedrucket ende segede al weemodelick Dat sie den wijn liever laten wolde dan dat scharbier: sie voer daer soe wal van.
- Sie plach soe vlijtelike te arbeyden, datmen hoer overste cleet walGa naar margenoot+plach te wringenGa naar voetnoot9). Sie plach suster griete ‖ kerstkensGa naar voetnootb) te helpen op die | |
[pagina 69]
| |
tichleryGa naar voetnoot1) die werkluden te dienen Want suster griete begeerde hoer voer yemant andersGa naar voetnoot2). Ende als sie daer gaen solde, soe vragede sie wie dat myt hoer solde gaen: of sie die vrouwe van vreden myt hoer nemen solde· soe kreech sie sij myt hoer. - Op een tijt was een bruder al merckelike wat vurich, die by den werckludenGa naar voetnoot3) plach te wesen. Doe segeden die wercklude tot hem: ‘brueder iacob, gy sijt alte vurich.’ Doe segede hij: ‘soe gelijck ic der wrouwenGa naar voetnoot4) van vreden wal.’ Doe sie die vrou van vreden hoerden noemen, doe kregen sie grote begeerte hoer te sien. Doe gevyelt eens op een tijt datGa naar margenoot+die werckluyde gegeten hadden. Doe segen sie doer een ‖ gat van eenre muren dat sie sat ende lasGa naar voetnoot5) dat kuut wtten grade, dat sie verworpen hadden, ende dat sie die at. Doe worden sie soe seer beschemt; ende verwonderende verwonderden sie hem Dat die edele vrouwe hoere luyde believyngeGa naar voetnoot6) at, ende worden daer seer in gestichtetGa naar voetnoot7) ende etent voert an selven. Dit is een wonderlick werck godes· dat die edele vrouwe, die wilneer soe dertenGa naar voetnoot8) ende soe weeckelickGa naar voetnoot9) was ende soe verweentGa naar voetnoot10) in horen eten Dat sie cumeGa naar voetnoot11) den necke van den herinck mochte eten, dat sie doe at dat die wercklude verworpen hadden. Dat was die verwandelinge der rechterhant godsGa naar voetnoot12). Mer niet allene hijr in, mer ock in al horen leven heeft god grote dinge myt hoer gewracht. Sie plach der werckludenGa naar margenoot+‖ schottelen te wasschen op horen knien. Ende als men hoer dan segede, of men daer wat onder leggen wolde Soe segede sie dattet hoer so best puntedeGa naar voetnoot13) ende lichter an queme Ende lichte ofGa naar voetnoot14) daer ock yet | |
[pagina 70]
| |
was, datmenGa naar voetnoot1) daer onderGa naar voetnoot2) leggen mochte· Want die hillige armoede was daer seer groet, welck sie hertelike mynde. Sie plach dat schottelwater op horen schulderen te dragen daert wesen soldeGa naar voetnoot3) Ende soe storte siet onder tijden inden boesem, dat sie over alGa naar voetnoot4) nat waert. - Sie was soe rechte oetmodich ende cleyn in hoer selven, dat sie niet lijden en mochte datmen sie ‘vrouwe’ heyt. Ende als hoer die susteren ‘vrouwe’ heyten, soe segede sie: ‘yaGa naar voetnoot5) vrouwe, ya vrouwe’ Ende segedeGa naar margenoot+datmen sie hieten solde· ‘yutte hermens’ of ‘yutte poetkens’Ga naar voetnoota). ‖ Ende als sie merckte dat dat niet helpen en mochte· nam siet voer, als men sie ‘vrouwe’ heyte· dat sie lietGa naar voetnoot6), of sies niet en hoerde Mer als men sie ‘suster yutte’ noemde, soe antwaerde sie guetlick Ende aldus maeckte sij hoer quijt den namen deser weerdicheit. Want in horen grontGa naar voetnoot7) hadde sie gelecht dat fondement der oetmodicheitGa naar voetnoot8) Ende dat bewees al hoer leven ende wanderinge. Want sie en was niet toenachtichGa naar voetnoot9) in woerden noch in gelate· want sie en plach niet te seggen van horen state noch van edelheit hore geboerten. Mer na dattet fondament was, soe was ock dat werck des tymmers Want by den oetmodicstenGa naar voetnoot10) ende die ongeachtetGa naar margenoot+schenen te wesen Als by ‖ den susteren int koehuysGa naar voetnoot11) ende in der koecken, daer pijnde sie hoer vaste by te comen. Ende die ynnygeGa naar voetnoot12) meghede van den lande plegen des hilligen daghes tot hoer te comen; den plach sie dan wat guedes te seggen Ende plach hem hoer ‘pater noster’ te leren ende hoer ‘ave maria’.
- Wanneer dat die grote gebuertigeGa naar voetnoot13) luyde totter vrouwen van | |
[pagina 71]
| |
runen quemen· soe lietmen die vrou van vreden myt hoer gaen voer een hoersusterGa naar voetnoot1). Dat was horen oetmodigen herten alte swaer, ende hoer dochte datmen hoer daer alte groet onrecht in dede. Want gelijck als sie wilneer bedrucket waert, als siGa naar voetnoot2) omme hore crancheit, die god op hoer verhengetGa naar margenoot+hadde· versmaet ende gheschutGa naar voetnoot3) waertGa naar voetnoota) Also begeerde sie nu weder ‖ omme te wijken ende te duken ende onbekent te wesen van allen menschenGa naar voetnoot4) Allene onsen lieven heren an te hangenGa naar voetnoot5). Want overmyds die gracie godes, die in hoer was, so was hoer swaer alle tijtlike eer. - Grote mynne hadde sie tot oetmodigen werkenGa naar voetnoot6)· sunderlinge tot weven. Sie plach te seggen dat sie ny soe grote begeerte en hadde gehat totter abdyschap· - daer sie nochtans wal vij iaer omme pleytedeGa naar voetnootb) - Als sie nu hadde, om dat sie geerne gewracht hadde. Ende sie plach te seggen dattet hoer alte seer roude· dat sie niet een wijf gewonnenGa naar voetnoot7) en hadde, diet hoer geleert hadde in horen kelreGa naar voetnootc), eer sie ten diepen vene quam. Sie leerde spynnen, doe sie noch te vreden wonde, tegen horeGa naar margenoot+ionferen wille· doe sie ‖ hoer dachte te bekieren Ende die ionferen segeden dat sie hem daer grote schande mede dede, dat sie spanGa naar voetnootd).
- Sie was seer gerne totten oetmodigen gemenen werke. Op een tijt hadde sie oerlof die cleder helpen te wasschen; ende doe sie daer quam | |
[pagina 72]
| |
daer men dat doen solde, doe en haddenGa naar voetnoot1) hoer die susteren niet gerne gehadt Want sie hoer myt sulken werken niet wal behelpenGa naar voetnoot2) en conde· ende hadden liever beter hulpe gehat. Doe genck sie al drovych hen ende clagedet suster eefcenGa naar voetnoota), die op die tijt meystersche was. Die genck doe myt hoer daer men die cleder wiesch, ende sie volgede hoer al schemelike na, als of sie alte mysdadich hadde geweestGa naar voetnoot3). Ende suster eefce segede den susteren· sie en wolde hoer suster niet verdreven hebben, sie soldeGa naar margenoot+mede was- ‖ schen. Hijr na op een ander tijt wiesch men ock; ende doe was daer dese edele vrouwe ock mede, ende het was seer coelt. Ende sie hadde seer coelde hande van naturen. Doe quam daer ene suster wt den koehuys ende goet hoer warm water op die hande. Doe waert die vrouwe soe rechte blijde en namt, recht oft hoer vanden hemel gecomen hadde. - Sie hadGa naar voetnoot4) vele oetmodiger oefficiën: sie plach die doekenGa naar voetnoot5) helpen te wasschen· die den susteren somtijt geoerloftGa naar voetnoot6) sint te besigen. Ende als sie dan wat kreech dat vuylst was, soe was sie soe rechte blijde Ende wiesschet soe vlijtelick, recht oft hoer selven toe hadde gehoert. Sie plach dat vercken moesGa naar voetnoot7) te wynnen ende te scharvenGa naar voetnoot8) Ende ock den mesGa naar voetnoot9) inden hofGa naar margenoot+helpen te dragen myt ‖ der boerGa naar voetnoot10); ende dan bant sie enen snoer daer an ende henget anden hals Ende smeet den mes mytten handen in den hof· ende sie plach ock die hoenre wtten hof te yaegen.
- Op een tijt waert hoer bevalen dat sie die ossen in den bomgart solde waren· op dat sie die bome niet en questen. Doe waert sie alte blijde ende genck staen an enen boem ende en dorste niet gaen sytten. Sie meende: hadde sie neder geseten, dat die ossen dan vluchtesGa naar voetnoot11) an die bomen solden hebben gelopen Also wijsGa naar voetnoot12) was sie op alsulke dinghe. Sie plach die sieken des margens toe vj uren te wecken. Sie plach soe teder ende weeck te wesen, doe sie noch te vredenGa naar voetnoot13) in hore heerlicheit was· | |
[pagina 73]
| |
Ga naar margenoot+dat sie hoers selves water niet ruken en mochte Hoer ionferen ‖ mosten comen ende nement geringe van hoer, op dat sies niet ruyken en solde. Ende nu was sie vlijtich der susteren potte wt te dragen ende schone te maken.
- Op een tijt wasset seer coelt, ende sie hadde hoer potte gewasschen. Ende sie hadde in die ene hant een schaertGa naar voetnoot1), daer sie ene lampeGa naar voetnoot2) in gemaket hadde van verdrapen ongelGa naar voetnoot3) Ende in die ander hant hadde sie die vinger vol potten. Doe quam sie by een doer; die viel hoer opt lijf· doe lachte sie soe hertelike, doe sie daer lach· mer sie was drovych dat die potte te braken weren Daer hoer die ringe van an den vingeren bleven hangen. Daer na waert hoer gevraget van der meysterschen· wat sie gedacht hadde, doe sie onder der doeren lach. Doe antwaerde siGa naar voetnoot4)· ‘ic dachte opGa naar margenoot+dat punte datGa naar voetnoot5) onse vader ‖ here IohanGa naar voetnoota) segede in der collaciën van yedionGa naar voetnoot6)Ga naar voetnootb), doe hij mytten kinderen van israhel te strijde toech· dat sie doe elck lempkens hadden inder hant. Ende doe die viande quemen, sloegen sie hoer lempkensGa naar voetnoot7) ontwieGa naar voetnoot8)· ende doe vloen die viande van anxte, doe sij dat vuer segen springen wt den lampen.’ Dit was die gloseGa naar voetnoot9) hijr opGa naar voetnootc): | |
[pagina 74]
| |
‘Also wanneer die natuer van bynnen of van buten bedrucket wort· soe breket dat vuer der mynnen godes alle onlijdsamheitGa naar voetnoot1) ofte murmeracie Ende verwandelt dat in oetmodicheit ende sachtmodicheit ende in lijdsamheit. Want soe vlien alle die viande, als sie sien vliegen wten herten die voncken der godliker mynnen Want sie en moghen daer niet in durenGa naar margenoot+noch vorderenGa naar voetnoot2), want het is vurich. Ende seer blijde ende mynlic ‖ doen sieGa naar voetnoot3) penetencie om die mynne des gens, die voer hem geleden heeft.’ Aldes gelikes wast mit deser edelre vrouwen, want sie hadde een lempken inder hant van vergadert ongel, als voersz. isGa naar voetnoota); dat brack ontwie· ende dat vuer spranck daer wt, ende die doer lach hoer opt lijf Daer sie hoer sachtmodelike in hadde· ende ock mynlike ende blijdelike in bewees. Want alle dinge, hoe sie ock quemen, nam sie van der hant godesGa naar voetnootb) ende dede hoer bate daer inGa naar voetnoot4) Ende toech sie tot horen gewyn ende voertganck, beyde van bynnen ende van buten. - Op een tijt lach sie opten voet vanden putteGa naar voetnoot5) ende schuerde der susteren bedde potten in den coelden wynter. Doe quam onse eerweerdigeGa naar margenoot+vader here Iohan brinckerinck ende ‖ sach sie daer liggende. Doe bleef hij daer achter een wijlken staen van groten verwonderen ende ansach hoer bedrijf. Ende hi dachte op die wonderlike werke godes, die hijGa naar voetnoot6) mytter edelre vrouwen van vreden gedaen hadde ende waer sie to gecomen was. Als hi dus stont ende dachte, so waert sie wat ontwaerGa naar voetnoot7), soe dat sie een luttel omme sach. Ende doe si hem sach ende hij dat merckte, doe scholt hij sie ende segede· ‘ho licht dit wijf hijr aldus?’ Ende doe sie hem hoerde, doe stont sie schemelike op ende genck oetmodelike wtten weghe· recht of sie wat mysdaen hadde. - Sie plach holt te sprocken, daer sie den susteren waterGa naar voetnoot8) mede wermde, dies te done hadden. Sie was soe rechte mylde ende bedienstichGa naar margenoot+den ‖ susteren dat water warm te maken, wien sie wiste dies behoefden Ende plach vake totten susteren te seggenGa naar voetnoot9): ‘suster, behoefdy my yet?’ also mynlike plach sie hoer te bieden. Op een tijt waerdet hoer voer hoer | |
[pagina 75]
| |
gebreke gesechtGa naar voetnoot1) dat sie hoer aldus boet. Doe verboet ment hoer. Ende doe siet hem niet en dorste bieden, wantet hoer verbaden was myt woerden· so gaf sie hem een teyken myt wijsen, daer sie hem genoech mede wasGa naar voetnoot2) Also vol mynnen was sie, dat sie niet op holden en conde dat werck der mynnen te bewijsen. - Sie was soe coelt van naturen, dat sie hoer waeker wermen moste dan die gemene susteren· ende daer was sie schemelGa naar voetnoot3) ende vermijdendeGa naar voetnoot4) in. Ende als sie dan quam daer hem die susteren warmden· ende sij dan merckte datmen hoer wijkenGa naar voetnoot5) wolde Soe liet sie, of sie om geens warmensGa naar margenoot+‖ willen gecomen en was· mer of sie wat anders voer hadde. Ende domen dat vernam, doe waerdet hoer eens voer onsen weerdigen vader gesecht voer gebreck. Doe hiet hij hoer doen dat sie ene suster solde heyten opstaenGa naar voetnoot6)· ende dat sie seggen solde: ‘hijr is myn vrouwe.’Ga naar voetnoot7) Dat dede hij daer omme, wantet hoer swaer was ende sie hoer daer in te lijden solde hebbenGa naar voetnoota). Op een tijt hadde sie hoer wante verlaren· doe nam sie ene oelde grawe lappe; daer maeckte sie vijf gaterenGa naar voetnoot8) in, daer sie die vinger doer steken mochte· dat toechGa naar voetnoot9) sie also an die hant. Doe waert hoer doen heyten dat siet bijchten solde ende penytencie daer voer doen, want siet sonder oerlof gedaen hadde.
- Sie plach die kersen te verwaren· op een tijt soe quam een hontGa naar margenoot+totter kisten ende at die kersen. Doe waert sie ‖ daer omme gescholden dat sie soe quellic toe ghesien hadde. Doe dachte sie: hoe bin ic an dese kersen gecomen? Doe bijchte siet onsen weerdigen vader· doe segede hij: dat was rechtGa naar voetnoot10). Daer waert sie soe seer in verblijt, om dat hij niet mit hoer toe en sloechGa naar voetnoot11) Soe dat siet den susteren van blijschappen voert segede Want hij quam hore hongeriger begeerten te hulpe· ende dat wast, | |
[pagina 76]
| |
daer hoer na dorste. O hillige vrouwe, vol van doechden ende een vat der oetmodicheit Daer die menschelike cranckheitGa naar voetnoot1) voer vliet ende verveert voer is, daer van verblijt gy u!
- Als die susteren des hilligen dages een guet punte schrevenGa naar voetnoot2)· so plach dese oetmodige vrouwe achter hem te sitten Ende bat hem schemelike,Ga naar margenoot+of sie wal mede int yncketGa naar voetnoot3) mosteGa naar voetnoot4) stippen; ‖ ende soe hadde sie wat lepperkensGa naar voetnoot5) van pappijr vergadert· lichte dat een ander verworpen hadde. Ende dat beschreef sie dan vol myt gueden puntenGa naar voetnoota)· die tot gehoersamheit drogenGa naar voetnoot6) ende tot sterven ende wtgaen hoers selves Ende wat hoer tot oetmodicheit ende tot vernederinge helpen mochte. Dit ende deser gelijck wat sie hoerde inder collaciën of wat sij las inden boeken· of wat sie hoerde seggen· dat hoer tot aldusdanigen doechden dienen mochte Om te stervenGa naar voetnoot7) al datter naturen genoechlic was Dat pijnde sie te vergaderen op aldus danige briefkens. - Op een tijt bat sie een suster dat sij hoer enen brief schrijven wolde, den sie wt senden solde. Doe veroetmodichde hoer die suster endeGa naar margenoot+segede dat siet selven alre ‖ best solde maken. Doe veroetmodichde sie hoer weder ende segede dat sie alte plomp van synne weer. Doe begonde die suster den brief te schrijven ende nam enen anderen syn of gedichteGa naar voetnoot8) voer dan sie gerne gehat hadde. Doe segede hoer die oetmodige vrouweGa naar voetnoot9)· ‘of gy aldus schreven, want also sullen siet best verstaen!’ Ende doe segede sie hoer also schonen syn alsmen bedencken mochte. Siet, ho wal sie hoer veroetmodigen conde, die also groten wijsen staetliken vrouwe plach te wesen! Nu toent sie hoer in allen dingen, als of sie nietGa naar voetnoot10) | |
[pagina 77]
| |
en wiste ende hoer opGa naar voetnoot1) gene dinge en verstondeGa naar voetnoot2). Sie dede, alster geschreven staet: ‘Soe wie wijs wil wesen, die warde dwaes· ende mynne om cristum onbekent te wesen.’Ga naar voetnoota) Ende dit conde sie seer wal in alre manieren. Ga naar margenoot+- Op een tijt solde men twie rocke snijden; ‖ den enen solde sie hebben ende den anderen een ander suster. Doe voegedet onse lieve here, als hij altoes vaste myt hoer plach te doen Dat sie sonder voersienicheit der susterGa naar voetnoot3) die sie maeckte· den alre onbequaemstenGa naar voetnoot4) rock kreech, die anden stucke was Want daer weren strijpenGa naar voetnoot5) inden wandeGa naar voetnoot6), soe dat die rock alte oetmodelike lietGa naar voetnoot7) Soe dat die suster hoer alte seer plach te schamen, die den anderen kreech, als sie sij sach.
- Op een tijt, doe suster elsebe hasenbroecks meystersche was· spreken sie van die vercken int akerGa naar voetnoot8)Ga naar voetnootb) te senden, ende daer was die vrouwe van vreden by. Ende als sie dit hoerde, soe waert sie ontsteken, dat sie die vercken daer drijven mochte ende waren Ende segede dat sie soeGa naar margenoot+guede weyde in hoer lant hadden. ‖ Doe vragede men hoer, wat sie eten wolde, als sie die vercken hoede. Doe segede sie dat sie genoech crijgen solde: sie hadde genoech an scherbier ende broet. Dit hoerde een ander suster - ende hiete suster stijne roeversGa naar voetnootc), die namaels ene begynster was van enen nyen cloester - Dat dese vrouwe aldus vurich was· ende doe boet sie hoer dat sie mit hoer wolde. Doe sij dat hoerde dattet hoer ernst | |
[pagina 78]
| |
was, waert sie alte blijde, want sie hoer wal behelpen condeGa naar voetnoot1). Ende suster stijne solde hem beyden wat te eten crijgen, ende die vrou van vreden wolde die vercken hoeden Ende aldus meende siet te geschien. Doe die meystersche hoer vurige begeerte sach ende dat siet meende· doeGa naar margenoot+sande sie sij tot onsen ‖ vader here iohan dat siet myt hem vercallenGa naar voetnoot2) solde, of hem dit goet duchte. Dit dede sie daer omme, dat hij hoeren solde die grote oetmodicheit Ende den groten brant der mynnenGa naar voetnoot3), die sie hadde tot dat cruce der penytenciën. - Op een tijt weren hijr vremde lude, die hijr eten solden. Ende doe sie gegeten hadden, doe vrageden sie na der vrouwen van vreden Ende een devoet susterken, die by den gasten plach te wesen, segede hem dat sie by hoer hadden geseten ander tafelen. Doe sie dat hoerden, worden sie bevarenGa naar voetnoot4) ende vrageden hoer, of sie so hoege geseten hadden. Doe segede sie: ‘neen;’ want die vrouwe en plach niet hoege te sitten. Ga naar margenoot+- Op een tijt quam hijrGa naar voetnoot5) ene vrouwe van mun- ‖ ster, die van groten luden was na der werlt. Ende doe sie die vrou van vreden soe oetmodelike sach gaen, riep sie myt luder stemme ende segede: ‘wopenGa naar voetnoot6), is dyt ommerGa naar voetnoot7) die vrou van vreden?’ Ende sloech hoer hande te samen van groten verwonderen ende en condes niet begrijpen, want sie also groet plach te wesen. - Ende ock segen sie op een tijt sommyge luyde· die myt hoer vaeke geselschap ende vermakinge hadden gehat Dat sie op die tichlery genck ende diende daer den werck luyden· dat sie van groten verwonderen na segedenGa naar voetnoot8) Dat die weeckelike vrouwe genc ende diende den werckluyden, welcker men wilneer niet en wiste wat sollaesGa naar voetnoot9) men hoer doen solde OmGa naar margenoot+hore weeckelicheit willen. Ende sie en ‖ conden hem niet verwonderenGa naar voetnoot10) der groter dinghe, die onse lieve here doer hoer wrachte Om wes mynne | |
[pagina 79]
| |
hoer alle dinge licht weren te doen ende te lijden. Ende dat sie hem des verwonderden, dat en was geen wonder· want sie segen allene die dinghe van buten an Ende sie en hadden niet gesmaket noch gevoelt ende en becanden niet, wat die mynne godes werken can in den genen, daer sie is. - Op een tijt genck die vrou van vreden myt eenre suster op die tichlery· ende onder weghen lesen sie hoer getijde tesamen. Doe waert die vrouwe soe overvloedelike vervult ende overstort mytter graciën des hilligen geestesGa naar voetnoot1) Dat siet van buten niet verbergen en conde Ende berste wt in herteliken lachgen, soe dat sie lesen noch gaen en conde. Ende dieGa naar margenoot+suster ‖ die by hoer was, vragedeGa naar voetnoot2) hoer, waer omme dat sij soe lachte. Doe en conde siet hoer van volheit des herten nietGa naar voetnoot3) lichtelikeGa naar voetnoot4) seggen. Ten lesten segede sie dat sie daer omme gelachget hadde· want sie wal eer gehoert hadde dat een heydens man op een tijt die kerstenen sach gaen ten hilligen sacramente Ende sach dat een yegelick van hem vij gewapender mans ontfenck ‘Ende ic dachte dat ic die gysteren ock ontfangen hadde.’Ga naar voetnoota) Hijr van waert sie van bynnen soe overvlodelike begavetGa naar voetnoot5), overmyds groetheit des bekennens ende dancberheit ende mynnen Dat siet van buten niet verbergen en conde. - Doe die vrouwe van runen sieck was geworden, die sie wter matenGa naar margenoot+lief hadde· - want sie weren één herte ende één ziele in gode - ‖ Als | |
[pagina 80]
| |
sie sij dan te vandenGa naar voetnoot1) plach, soe viel sie van weerdicheit op hoer knien Ende segede soe oetmodelike ende mynlike: ‘Lieve suster, hoe ist myt u?’ ende van groter oetmodicheit en dorste sie hoer niet na comenGa naar voetnoot2). Ende die hillige vrouwe van runen hadde sie gerne by hoer gehat, want sie hadde sie seer lief - Mer hoer oetmodicheit en gehengedesGa naar voetnoot3) niet - Die nochtans na comsteGa naar voetnoot4) ende weerdicheit ende staete der werlt veer baven hoer geweest hadde.
- Op een tijt was sie quelke te passeGa naar voetnoot5)· ende doe waert hoer wat te eten gebracht Mer het waert vergheten dat sie geen drincken en creech. Ende als si doe sat ende at, soe en conde sies niet wal in ghebrengenGa naar voetnoot6). Doe segede sie: ‘och here god, die wat te drincken hadde!’ Ende datGa naar margenoot+segede sie so schemelick ‖ ende oetmodelic, ende verbeydedet lijdsamlick. Ende daer was een suster, die ock al sieck was; die hadde wijn by hoer, mer sie en dorstes hoer niet geven Om dattet hoer niet en was hieten doen· ende dat quam der suster van rechter gehorsemheit. Mer sie stont geringe op en segedet der meysterschen· soe dat si doe sonder beydenGa naar voetnoot7) wat kreech. Ende die suster hadde groet hertseerGa naar voetnoot8), om dat sie genoech hadde· ende dat die hillige vrouwe gebreck hadde. Want onse lieve here verhenget onder tijden alsulke punten of dier gelijck te geschien Om dat also die edele margrieteGa naar voetnoot9), die doecht der lijdsamheit, apenbaren sal Die daer verborgen is inden oetmodigen nederen herten. Ende want onse lieve here Ihesus een fondament is alsulker herten, dat bewysen al hoer werke· ende wanderinge.
Ga naar margenoot+- Doe sie lach ende solde sterven, inder selver nacht doe sie des mergens starf Doe lach sij ende sanck soe mynlike by hoer selven. Doe vragede hoer een suster, wat sie sanck; doe segede sie hoer dat sie te vreden weer; ende die suster en condes niet verstaen wat si sanck. Onse eerweerdige vader hadde hoer doen heyten: als sie nyet beden en conde, soe solde sie singen. Ende dat eynde hoers levens overdroech mytGa naar voetnoot10) hore bekieringe· want sie was hem gehorsam tot énen woerde toe Ende dede al dat sie wiste dat hem te willen was. Een luttel daer na sprack si den | |
[pagina 81]
| |
hilligeGa naar voetnoot1) cruce toeGa naar voetnoot2), dat by hoer lach, ende segede: ‘O lieve here, hoe duuster warde gy!’ Doe nam suster gertruyt ter poertenGa naar voetnoota) ene kerse endeGa naar margenoot+hielt sie voer dat cruce. ‖ Doe wees hoer die hillige vrouwe een dinck, daer sie die kerse op setten solde. Doe vragede sie suster gertruyt, wat die clocke geslagen hadde· doe segede si dattet by vier uren weer. Doe segede sie: ‘my duncket dattet den eynde genaket.’ Doe segede suster gertruyt, of sie die susteren wecken wolde; doe antwaerde sie: ‘neen.’ Mer soe vroe als die clocke sloech, haelde si die susteren. Ende doe die susteren in quemen, lach sie ende sach hem soe blijdelike te gemoete· recht als hoer lieve medegesellen Daer sie so menlikeGa naar voetnoot3) mede gestreden ende gearbeyt haddeGa naar voetnoot4) in deser pelgrymadsen· om ene zalige victorie te vercrijgen Ende een guet eynde, daer sie nu toe gecomen was. DoeGa naar margenoot+ver- ‖ toeget wat dat die hillige ziele wat marringeGa naar voetnoot5) maeckte, eer dat sie wt voer ende riedeGa naar voetnoot6) was wt den licham te scheyden Dat hoer onderdanich ende gehoersem geweest hadde· als horen trouwen dienreGa naar voetnoot7) ende vrent Die myt hoer eensGa naar voetnoot8) was geworden in al hore begeerten Ende also als men leest ende die hillige schrift tughet: ‘Hoe dat onse ziele onsen lieven heren onderdanigerGa naar voetnoot9) is· also gevet onse lieve here der naturen ende den licham gracie der zielen onderdanich ende gehoersam te wesen.’ Doe lesen die susteren by hoer onser sueter vrouwen metten, ende sie las mit hem als sie best conde. Mer sunderlinge las sie den ‘tedeum’Ga naar voetnoot10) soe hertelikeGa naar voetnoot11)Ga naar margenoot+ende andachtelikeGa naar voetnoot12) myt ‖ hem Als of sie onsen lieven heren begeerdeGa naar voetnoot13) te dancken ende te laven van al sinen waldaden, die hij hoer bewesen hadde, als sie wal mochte Want hij hadde seer grote ende wonderlike dinge myt hoer gedaen. Ende sie haepte nu myt groter begeerten hem te beschouwen van aensichte tot ansichte in ewicheit der ewicheit. Ende doe siet wat langhe vertoech, soe bleef daer by hoer ene devoete suster, die vol goedes was· ende die sie seer lief hadde Ende plach gerne by hoer te | |
[pagina 82]
| |
wesen om hore doechden willen Want dat ene goet mynnet dat ander. Ende die suster hiet suster truyde schuttenGa naar voetnoota). Doe quam daer ock eenGa naar margenoot+ander suster by hoer, ende dier leerde sie wat guedes ende segede hoer ‖ een guet punte· ende begeerde dat siet ock eenre ander suster seggen wolde. Doe begeerde die suster dat siet hoer selven seggen wolde. Doe segede sie dat sij hoer des schamde der suster te seggen. Doe sach die hillige oetmodige vrouwe suster truyde schutten an ❘ ende rechte voert brack hoer dat suneGa naar voetnoot1) of gesichte. Doe segede suster truyde: ‘hoe lelike siedy my an! slichtesGa naar voetnoot2), gy stervet vaste.’ Doe sloech sie hoer hoevet ende hoer oghen weder nederGa naar voetnoot3) ende segede: ‘Sie ic u lelike an? dat is myn schult,’Ga naar voetnoot4) recht of sie wat mysdaen hadde. Ende doe quemen die susteren ende lesen die letanyen· ende sij las myt hem als sie best conde. Ende omtrint prijm tijtGa naar voetnootb)Ga naar margenoot+gaf sie gode horen hemelschen vader horen geestGa naar voetnoot5)· wes eengeba- ‖ ren soens bruyt sie was Die hij wtvercaren ende vercijrt hadde myt waerachtigen doechden· daer hij hoer mede voer was gegaen. O hillige ziele, dat gy gemynt en geoefent hebt in uwen leven· dat behielt gy ende bewijsdent in uwen zaligen eynde! Dat was: die natuer te doedenGa naar voetnoot6) in gehoersamheit ende oetmodicheit ende schemelheit. Sie mocht wal seggen myt onsen lieven heren· horen gemynden brudegom: ‘Het is nu al vollenbrachtGa naar voetnootc), daer gy my omme in deser ellende hebt gesant. Ende dat ic niet gedaen en hebbe, en heb ic niet geweten.’ - Item, int iaer ons heren m cccc ende viij op sante agnieten dachGa naar voetnootd)Ga naar margenoot+waert dit cloester geslaten Ende die susteren ontfengen doe ierst dat hilligeGa naar margenoot+habijt sante Au- ‖ gustijny, ons hilligen vaders. Ende des anderenGa naar voetnoot7) dages daer na, als op sante vincencius dachGa naar voetnoote), waert die edele vrou van vreden | |
[pagina 83]
| |
gecleedet ende geprofessijtGa naar voetnoota). Ende des anderen daghes daer naGa naar voetnootb) waert sie gehaelt van horen gemynden brudegom wt desen kerker ende ellendeGa naar voetnoot1)Ga naar voetnootc) In die hoege stat van iherusalem Daer sie ewelike myt hem sal verblijdenGa naar voetnoot2)· daer sie myt groter begeerten na gestaen hadde Ende vurchlikeGa naar voetnoot3) omme gearbeyt heeft ene corte tijt hoers levens. |
|