Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1868
(1868)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 341]
| |
Harriët Beecher StoweGa naar voetnoot1).Amerika, du hast es besser
Als unser Continent, der alte;
Hast keine verfallene Schlösser
Und keine Basalte.
Dich stört nicht im Innern
Zu lebendiger Zeit
Unnützes Erinnern
Und vergeblicher Streit.
Goethe.
Onwillekeurig kwamen de aangehaalde regels van den dichter uit Weimar mij in den zin. Bij 't lezen van Mevrouw Beecher Stowe? - Gedeeltelijk! Maar vooral onder den schier gelijktijdig gewekten of liever verlevendigden indruk van den hoogstbelangrijken inhoud der lijvige boekwerken: ‘New America’ en ‘Spiritual Wives’, waarin de Engelsche schrijver Hepworth Dixon zulk een verrassend licht heeft doen opgaan over vele toestanden der nieuwe wereld; - een arbeid niet ten onrechte in binnen- en buitenlandsche Tijdschriften als bij uitnemendheid merkwaardig gesignaleerd Inderdaad - in dat ‘jonge’ America, dat van geen feodale tradities, geen in puin gevallen riddersloten weet [‘ruïnes’ heeft anders de jongst geëindigde krijg in bedroevende menigte achtergelaten]; dat door geen Romantiek ooit werd in slaap gezongen; maar waar toch, in spijt van het democratisch beginsel, King Dollar | |
[pagina 342]
| |
onverbiddelijk den schepter zwaait en waar de go ahead-leuze tot razend wordens toe sommige vrouwelijke hoofden en zinnen verwart - ook daar brengt: ‘der Mensch in seinem Wahn’ al heel wat verdeeldheid en strijd te weeg. Onder de questions brûlantes, in de laatste jaren aan de orde, bekleedt vooral het vraagstuk betreffende de ‘roeping der vrouw’ en de stelling, welke zij in de nieuwere maatschappij verdient in te nemen, eene voorname plaats. De groote, bijkans onbegrensde vrijheid, welke haar hooggeschatte kunne aan gene zijde van den Oceaan feitelijk reeds geniet, is, in het oog van vele Amerikaansche dames, nog een vernederende en onteerende slavernij. De meest bescheidene dier vrouwelijke Apostelen - Elisabeth Stanton, Olympia Brown en Helena Maria Weber - vergenoegen zich nog met den eisch van volkomen ‘gelijkheid’ voor de beide seksen. Eerstgenoemde heeft zich Candidaat gesteld voor de volksvertegenwoordiging; de tweede is geordend predikant; en de laatste van deze heroïsche trits brengt in mansgewaad gedost zelv' de producten harer hoeve ter markt. Vrij wat onstuimiger daarentegen in haar vorderingen is Elisa Farnham, die van geen gelijkheid wil weten, maar rondweg de ‘meerderheid’ van de vrouw boven den man als het onfeilbaar dogma der toekomst verkondigt. Deze ontzachwekkende, reeds niet meer jeugdige, profetes (ik weet niet of iemand het voorrecht heeft haar als ‘gade’ te begroeten) is van oordeel, dat zoolang de schepter der opperheerschappij nog niet ten volle van de handen des mans in die der vrouw is overgegaan, de rechten harer kunne op de schandelijkste wijze worden verkort. Zij grondt die stelling op de bewering, dat de vrouw feitelijk op een veel hoogeren trap van ontwikkeling staat, dan de man. Beide seksen staan tot elkander ongeveer in dezelfde verhouding (beweert zij) als het mannelijk individu staat tot - den Gorilla-aap. De man moge roemen op zijn meerder ‘verstand’, - waar bleef echter dat verstand, indien het niet door de vrouw werd geleid en gedresseerd; ja, - zelfs in dien afgerichten toestand vat het nog de meest dagelijksche dingen zoo plomp mogelijk aan. Hoog boven dat gelijkvloersche verstand zweeft daarentegen de vrouw met haar intuïtie, haar zienersgave, welke haar dingen doet zien, waar het oog des mans in 't geheel niet bij kan. Bovendien reeds uit het ééne feit, dat het vrouwelijke organisme meer ‘samengesteld’ is dan dat des mans, blijkt zonneklaar dat het een veel hoogeren graad | |
[pagina 343]
| |
van volkomenheid bezit.......! In de praktijk leiden soortgelijke theoriën - de laatstgenoemde inzonderheid - wat betreft de begrippen omtrent het huwelijk en 'tgeen daar uit voortvloeit, (men gelieve slechts kennis te nemen van de mededeelingen van den heer Dixon) soms tot de allerzonderlingste gevolgen.... Evenwel men kan - en aan dit euvel maakt onze landaard zich wel eens schuldig - de zaak ook wat te veel van haar dwaze, koddige zijde bezien en met een enkel afkeurend woord er zich van afmaken. De Amerikanen [en geen wonder! want met deze kwestie staat een der gewichtigste maatschappelijke belangen, dat van het ‘Huisgezin’, op het spel] behandelen haar met grooten ernst; een ernst die bovendien voedsel vindt in het onrustbarend feit, dat het cijfer der vrouwelijke bevolking [gedeeltelijk een der naweën ook van den krijg] gestadig dat der mannelijke zeer verre over 't hoofd wast. Bedenkt men daarbij, dat de gelegenheden tot het opdoen van wetenschappelijke kundigheden in de Vereenigde-Staten voor meisjes zoo goed als voor jongens in de ruimste mate openstaan; dat de jonge schoonen er in geen enkel opzicht door die gêne, die publieke dwarskijkerij in haar gangen worden belemmerd, die op elke, ook de onschuldigste, zelfstandige uiting harer Europeesche zusteren met centenaarsgewicht drukt; dat haar énergie daardoor oneindig meer wordt geprikkeld en een speelruimte, een arbeidsveld ter harer beschikking heeft, waarvan zelfs de vrijmoedigsten ten onzent nauwelijks durven droomen - dan zal niemand er zeker iets bevreemdends in vinden, dat ook de schrandere, menschkundige, reformatorische schrijfster, die met haar ‘Negerhut’ en ‘Kleine Vossen’ sinds lang een eervol wereld-burgerrecht en de kroon der populariteit heeft verworven, over een onderwerp dat zoozeer aan de orde is, als dat der (dusgenoemde) ‘Emancipatie der vrouwen’, van haar standpunt eens een woordje heeft willen meêspreken. Intusschen is ‘The chimney-corner’ (‘Het hoekje van den haard’), met welken naam zij haar jongste pennevrucht heeft gedoopt, - een pendant eenigszins wat uiterlijk en schrijftrant betreft van ‘Little Foxes’ - niet uitsluitend aan de bespreking van deze ééne kwestie gewijd. Er worden bovendien nog eene menigte andere huiselijke en gezellige aangelegenheden, als: toilet, hygieen, conversatie enz. in aangeroerd. Over 't geheel draagt die kout, welke soms op meer, soms op minder onderhoudenden, (doorgaans op wel wat óverbevattelijken) toon wordt gevoerd, een meer onderwijzend | |
[pagina 344]
| |
karakter dan de verbeelding zich van luidjes, rondom een gezellig haardvuur gezeten, met voeg kan voorstellen. Crowfield en gade (beide kennissen uit de ‘Kleine Vossen’) voeren ouder gewoonte weêr het praesidium. Hun dochter Jennie blijkt, sinds wij haar 't laatst hebben ontmoet, (enkele flirtations misschien uitgenomen) nog steeds geen beau te hebben kunnen vinden naar haar zin. Behalve een naburig echtpaar, Bob en Marianne, (waarvan de laatste echter achter de schermen blijft) wordt er nog een zwartgallige buurman ten tooneele gevoerd, aan wien blijkbaar geen andere bestemming is opgedragen, dan om over den schaduwkant der menschelijke dingen te zuchten, even als het die van het echtpaar Crowfield schijnt te zijn, al de lichtpuntjes er van op te sommen. Jennie vertegenwoordigt natuurlijk het opkomend vrouwelijk geslacht, de vrijmoedige young girl, - en wordt als zoodanig verdienstelijk bijgestaan door een zwerm van levenslustige en bevallige vriendinnetjes. Overigens treden al deze typen alleen ‘sprekend’ op. - Handeling, of boeiende dialoog (zooals in Laboulaye's onvergetelijk ‘Paris en Amérique’), vindt men in ‘The chimney corner’ niet. Doch - dit is een kwestie van vorm. 't Geen bij het doorloopen van den zakelijken inhoud de aandacht trekt is vooral dit, dat, - ondanks het groot verschil tusschen onze toestanden en die der nieuwe wereld, - toch zoo menig sociaal probleem, zoo menige karaktertrek van het huiselijke en gezellige leven, treffende punten van overeenkomst biedt. Trouwens, zoo als Mevrouw Beecher Stowe dan ook terecht opmerkt, de ‘Woman's Right movement’ is geen gewas, dat uitsluitend op Amerikaanschen bodem t'huis behoort, maar een spruit die overal wortelen heeft geschoten daar, waar de beginselen der nieuwere beschaving zijn doorgedrongen. In de nieuwe wereld is zij alleen maar wat weliger opgeschoten, dan elders, omdat niets aldaar haar wasdom belemmert. Het vraagstuk zelv' omtrent de roeping en den werkkring der vrouw is overal aan de orde - en niet minder zijn het tal van andere problemen, die uit dit ééne, als uit een vruchtbaar moeder-ei, zijn voortgekropen. Dat de overdrijving, het schromelijk fanatisme, waardoor sommige aanvoersters de ‘Beweging’ in haar vaderland eenigszins ridicuul maken, door de schrijfster wordt afgekeurd, behoeft nauwelijks betoog; maar de beweging zelve, als zoodanig, heeft haar volle sympathie. 't Komt er slechts op aan - voorwaar | |
[pagina 345]
| |
geen gemakkelijke taak! - den stroom in zijn juiste bedding te leiden.
Haars inziens houdt men in 't algemeen te weinig in 't oog dat de voornaamste, de hoofdroeping der vrouw toch altijd wel zich tot den ‘huiselijken’ kring zal bepalen - en raken bovendien, bij het luide uitschreeuwen van de ‘rechten’, de ‘plichten’ harer sekse wel eens te veel in het vergeetboekje. Dit neemt intusschen niet weg, dat er sociale belangen zijn, waarin de vrouw wel degelijk meer behoorde te worden gekend, dan tot dusver het geval is. ‘Waarom [zegt Crowfield] zou zij b.v. niet meê ter stembus mogen opgaan?’ - ‘Wel’, merkt Bob lachende aan - ‘omdat haar biljet in den regel slechts een duplicaat zou zijn van dat van man, vader, of van iemand anders wiens raad zij zou hebben ingewonnen.’ - ‘In sommige gevallen, ja! Maar er zijn ook heel vele kwestiën, waarover de vrouw een zelfstandig oordeel heeft, dat merkelijk zou afwijken van dat van haren heer gemaal. Duizenden van vrouwen b.v. zijn er, die onmiddellijk de kroegen zouden sluiten en den handel in sterke dranken verbieden (!?), als zij wat te zeggen hadden. En de maatschappij zou er wel bij varen! - 't Is eigenlijk ongehoord dat een vrouw niet even goed als in het gewone familie-leven ook in de huishouding van den staat een stem heeft. Stel u eens een gezin voor, waar de vrouw niets te zeggen had! De staat is eenvoudig een gezin op wat grootere schaal!’ - ‘Maar denk het je eens in: de dames op die rumoerige verkiezings-plaatsen! 't Is meer dan ik mij voor kan stellen!’ - ‘Die plaatsen zijn alleen daarom zoo onaesthetisch, omdat de dames er niet komen. Alle plaatsen, van welke de vrouwen zijn uitgesloten, geven aanleiding tot ruwheid. Van het oogenblik af, dat zij er den voet zetten, zweven hoffelijkheid, zindelijkheid, matigheid en orde met haar ter deure in. Geloof mij, 't zal vrij wat beter en fatsoenlijker aan de stembus toegaan, als ieder kiezer ‘met zijn vrouw of zijn zuster aan den arm’ er heen wandeltGa naar voetnoot1). | |
[pagina 346]
| |
- ‘Maar gij vergeet dat een algemeen stemrecht ook de vrouwen uit de lagere klasse er bijeen zou brengen.’ - ‘Welnu! - Het vrouwelijk instinct zou hen van zelve in hun zondagskleêren doen verschijnen; want welke vrouw zorgt niet, als zij zich in het publiek vertoont, er zoo goed mogelijk uit te zien? Dusdoende zou de stemdag een “feestdag” worden waarop ieder even goed gekleed voor den dag kwam, als in de kerk. Dat is mijn geloof!’
Over het geloof zullen wij natuurlijk zoo onbeleefd niet zijn van te twisten. Maar er ligt toch - met allen eerbied voor de democratie - iets wat tot meesmuilen stemt in de voorstelling van zulk een gemengden, universeelen stem-optocht. Intusschen zijn de ‘Man-vrouwen’, die ‘met kort gesneden haar, in wijde pantalons gehuld, luidkeels Meetings praesideeren’ (tot rechtmatig afgrijzen van Bob) ook nog voor andere, meer wezenlijk dringende belangen harer zusteren in de bres gesprongen, dan voor het hier genoemde. Zoo hebben zij o.a. - en terecht wordt hierop met ingenomenheid gewezen - in sommige staten der Unie verkregen, dat een vrouw, voor 't geval dat de ‘hulp tegenover haar’ een dronkaard of liederlijke doorbrenger mocht blijken te zijn, ten minste zich in het bezit van haar eigen zuur verdiende penningen ziet gehandhaafd. ‘Overal en zonder eenig voorbehoud [zegt Beecher Stowe] moest een gehuwde vrouw het recht van vrije beschikking hebben over haar eigen vermogen!’ - Dan, in het aanwijzen van bedrijven, van nuttigen, winstgevenden arbeid, waarmêe vrouwen, zoo zij wilden, zich een eervol en onafhankelijk bestaan zouden kunnen verschaffen,Ga naar voetnoot1) heeft haar Apostolaat groote diensten bewezen. ‘Waarom b.v., (zegt alweêr Crowfield) zouden vrouwen zich niet op de “bouwkunst” kunnen toeleggen? Zou b.v. het maken van ontwerpen voor geschikte, doeltreffende woonhuizen, geheel ingericht naar de behoeften der bewoners, wel aan bevoegder handen kunnen worden toevertrouwd, dan aan de hare?’ - ‘En de studie in de “Medicijnen”, vergeet die vooral niet’, valt mevrouw Crowfield in. | |
[pagina 347]
| |
- ‘Neen, zeker niet. Het wegruimen van de hinderpalen die aan de opleiding van ‘vrouwelijke doctoren’ in den weg stonden, is een der grootste weldaden, wier bezit wij aan den ijver van ‘Miss Blackwell’ te danken hebben. Voorts ‘ziekenverpleging.’ Het schitterend voorbeeld van Florence Nightingale niet alleen, ook de ondervinding van den laatsten oorlog heeft doen zien wat beschaafde vrouwen zedelijk en verstandelijk op dit gebied kunnen uitrichten. ‘Bakeren’ zelfs.....................
Maar - hier zijn wij ongemerkt overgegleden op een ander, het - ‘huiselijk terrein, waar Beecher Stowe, (gelijk ik reeds aanstipte), 't liefst de vrouw hare begaafdheden zou willen zien ontplooien. In dit gedeelte van haar preekje, waarin ook de vrouwelijke ‘plichten’ behoorlijk een beurt krijgen, volgt zij minder platgetreden wegen en geeft zij menige opmerking ten beste, die van een oorspronkelijk (hoewel ook reeds door Mevr. van Calcar e.a. vrouwelijke nederlandsche opvoedkundigen verkondigd) inzicht getuigt; opmerkingen die ook ten onzent wel verdienen gehoord en overwogen te worden. Waarom - hier komt haar betoog op neder - waarom zoeken zoovele vrouwen en meisjes uitsluitend ‘mannelijke’ betrekkingen, en zien zij die, welke 't eerst voor de hand liggen en waarvoor de natuur haar den meesten aanleg heeft geschonken, geheel over 't hoofd? Waarom m.a.w. zou een fatsoenlijk maar in bekrompene omstandigheden verkeerend meisje, (gelijk wij 't reeds zien in onze kinder-bonnes) liever dan te gaan winkelen, boekhouden, enz., niet veeleer in een of andere betrekking van huishoudelijken aard diensten bewijzen, die, kon men ze slechts erlangen, ongetwijfeld door velen met graagte aangenomen en naar evenredigheid bezoldigd zouden worden? 't Is namelijk - dit zij u in het oor gefluisterd - met la basse Bretagne in de nieuwe wereld, maar 't schijnt, ook al evenzoo, indien niet honderdmaal klagelijker nog, geschapen als in de oude. Beecher Stowe hangt daarvan tafereelen op... die inderdaad met een zucht doen denken: ‘Tout comme chez nous!’ Welsprekend weidt ze over al de elenden, al de sociale wanvoegelijkheden uit, waartoe dit euvel leidt en in steeds bedenkelijker mate leiden zal. De oorzaak van dezen kanker, die aan het moderne familie-leven knaagt, wijt zij hoofdzakelijk aan de omstandigheid, dat er in geheel de moderne maat- | |
[pagina 348]
| |
schappij, en vooral in Amerika, een soort van oneer wordt gevonden in de betrekking van dienstbare; met dien gevolge, dat alleen de laagste klasse er zich in den regel meer voor aanbiedt. ‘Ik heb vrouwtjes gekend en gezien (schrijft zij), wier hoofd op met kanten omzette kussens, achter zijden bedgordijnen rustte, die, als zij ziek of in het kraambed hulpeloos nederlagen, door botte, grove schepsels op eene wijze werden gebrutaliseerd en mishandeld, gelijk men zich die in onze eeuw van beschaving nauwelijks kan voorstellen. Ook kinderen heb ik op denzelfden trant, ja erger nog, zien afbeulen. Ik ken er, die hun gansche leven door, de gevolgen niet zijn te boven gekomen van de slechte verpleging in hun kinderjaren ondervonden.’ enz. Hoe in dezen algemeenen nood te voorzien? Hoofdzakelijk - door uit den weg ruiming, door uitroeiing met wortel en tak van het maatschappelijk ‘Vooroordeel’, waarvan sprake was. Ons democratisch beginsel (zegt zij) moet in zijn volle konsekwentie worden toegepast. Er moest geen onderscheid worden gemaakt hoegenaamd tusschen vernederend en niet vernederend werk. Onze beschaafde vrouwen en meisjes zelve moesten het voorbeeld geven en eene eer stellen ('t schijnt dat het jonge vrouwelijke Amerika hier eenigszins anders over denkt) in de rechte vervulling harer huiselijke plichten. Als van zelv' zou dan ook de huiselijke arbeid algemeen van lieverlede weêr als eervoller worden beschouwd! Te dezen aanzien is Mevrouw Beecher Stowe (of Mevrouw Crowfield) dus van eene geheel andere opinie, dan vele Woman Right's-Apostelen, die zoo verachtelijk mogelijk over: ‘domestic drudgery’, gelijk zij 't noemen, de lip krullen. Integendeel! - zij heeft er (zegt zij) dikwijls over nagedacht en is bij zich zelv' tot het besluit gekomen, dat, indien eens de omstandigheden er haar toe noopten, zij voor zich zelve 't liefst eene betrekking als dienstbode zou zoeken, in een deftig gezin. - ‘Ik benijd’ (valt hierop met hoffelijkheid haar man in en zonder twijfel beäamt gij ten volle dien uitroep) de familie, waaraan gij in dat geval uw gunsten zoudt schenken. - Ik zie in mijn verbeelding al wat groote oogen men zou opzetten als gij uwe voortreffelijkheden gingt ontplooien.’ - ‘Werkelijk, ik geloof, dat eene beschaafde vrouw alle huishoudelijke zaken vrij wat beter zou verrichten, dan eene | |
[pagina 349]
| |
onbeschaafde. - Deze arbeid diende allerminst te worden overgelaten aan wezens met botte hersenen....’
Aan deze op een grond van waarheid gebouwde scherts knoopt de schrijfster vervolgens een menigte andere, niet minder behartigingswaardige, beschouwingen vast over het hoogst gebrekkige en onvolledige der vrouwelijke ‘Opvoeding.’ ‘Aan de uitoefening van ieder, zelfs het meest gewone, levensberoep (merkt zij aan) gaan eenige jaren van studie, of van bijzonder onderricht, vooraf. Door eenvoudig schoolgaan of algemeen onderwijs te ontvangen bekwaamt niemand zich voor schoenen maken of timmeren. Meisjes alleen maken op dezen regel een uitzondering. Zij ontvangen onderricht in niets, dan in bloot algemeene dingen, geographie, talen enz., de meergevorderden ook in natuur-, meetkunde, algebra, enz. Van hetgeen zij noodig hebben te weten voor hun later “levensberoep” - leeren zij niets. Ik zou willen (vervolgt zij) dat bij de vrouwelijke opvoeding juist dit praktisch doel op den voorgrond werd gezet. In plaats b.v. van aan meisjes algemeene begrippen omtrent “Scheikunde” in te prenten, zou ik wenschen, dat zij meer in bijzonderheden op de hoogte werden gebracht van: de verschillende vervalschingen van eetwaren en van de middelen om die te ontdekken; van vergiften en tegengiften; van de beste wijze om vlekken uit kleêren te maken; van verwarmings- en ventilatie-toestellen; van de kookkunst, enz. in één woord van al datgene wat later in het huishouden of bij de behandeling van jonge kinderen hun te weten onmisbaar is. Waarom zou er b.v. op iedere hoogere meisjesschool niet een docent worden aangesteld, uitsluitend belast met les te geven in de “huishoudkunde” en alles wat in den wijdsten omvang daarop betrekking heeft, kinder- en zieken-oppassing niet te vergeten...?’ Om kort te gaan, de huishoudkunde zou zij tot den rang van een ‘kunst’ en van een ‘wetenschap’ willen zien verheven. Eenmaal dus in eere gebracht, zou die (meent zij) ten eerste voor meisjes uit den werkenden stand van zelv' iets meer uitlokkends verkrijgen; - zij zouden het dan mogelijk weêr als even eervol gaan beschouwen om te ‘dienen’, als b.v. nu om winkeldochter of modiste te worden: En - ten andere, de huisvrouwen zelv' zouden natuurlijk met oneindig meer aplomb en ingenomen- | |
[pagina 350]
| |
heid een taak vervullen die nu vaak velen - en niet zonder reden - als een looden kruis op de schouderen weegt. Praktischer onderricht dus van de vrouwen in 't algemeen en verheffing van den dienstbaren stand en van huishoudelijken arbeid beide, door aan dezen laatste een meer ‘eervol’ karakter te geven - ziet hier in hoofdomtrekken 't geen Beecher Stowe meent dat tot oplossing der kwestie op dit gebied veel zou kunnen toebrengen...'t Spreekt van zelv', dat ik hier slechts hoogst vluchtig refereer; dat ik slechts op enkele saillante trekken den vinger leg... Wie met de beschouwing in haar geheel wil kennis maken, die neme [de lectuur is niet tijdroovend] het boekske zelv' ter hand. In 't voorbijgaan zij echter nog even aangestipt, dat de Amerikaansche dames, vooral de jonge, over de roeping harer kunne in 't algemeen, von Haus aus zich natuurlijk vrij wat meer het hoofd warm maken, dat men ten onzent doet. Zoo voert b.v. een der hoofdstukken ten opschrift: ‘IS woman a worker?’ Een publicist nl. wordt aangehaald, als beweerd hebbende (misschien had hij Michelet's ‘l'Amour’ gelezen), dat de ‘eenige’ roeping der vrouw in 't leven is: ‘schoon’ te zijn, haar bevalligheden ten toon te spreiden, het oog van haar echtgenoot te behagen enz.; door een altoos met smaak en zorg gekozen kleeding en vroolijke kout zijn vermoeide levensgeesten op te wekken en derhalve ook nooit of nimmer met het huishouden zich te bemoeien, daar dit op het humeur en de vrouwelijke schoonheid noodwendig een verderfelijken invloed oefent. Naar den ernst te oordeelen, waarmeê dit punt wordt behandeld; de warmte vooral waarmêe Jennie (hoewel zij beweert dat het er dan slecht voor de ‘niet-mooie’ zou uitzien) en ook een vertegenwoordiger van het ‘mannelijke’ jonge Amerika voor die stelling partij kiezen; afgaande ook op de grieven, welke Theophilus Thoro (die intusschen een zwaarhoofd is) den jongen Amerikaanschen naar het hoofd slingert, dat zij nl. tegenwoordig uitsluitend de ‘room’ van de levensmelk willen afscheppen, louter een dolce far niente willen genieten en het vinden van een schatrijk echtgenoot daarom bijkans als hun eenig levens-ideaal beschouwen - zou men tot het besluit moeten komen, dat die meening nog al tamelijk vele voorstandsters telt. Beecher Stowe knoopt er een preekje aan vast over de verkeerde opvoedkunde der moeders, die gewoonlijk haar dochters in hun jeugd te veel als vogeltjes laten rondfladderen, een onbezorgd lady-leventje leiden, enz. en zich zelv' met al het huiswerk afbeulen - in | |
[pagina 351]
| |
plaats van hun kinderen van lieverlede te vormen voor de vervulling van heur toekomstige levenstaak. - Ook de ‘physieke’ opvoeding der vrouw lijdt h.i. aan groote gebreken. De hedendaagsche meisjes (zegt zij) kunnen geen degelijk boek lang achtereen ter hand nemen of hun hoofd gloeit; geen koffer pakken of zij klagen over rugpijn; geen concert of lezing bijwonen, of zij moeten den geheelen volgenden dag blijven ‘liggen.’ 't Ergst is nog, dat wel verre van dit als een gebrek te beschouwen, men juist in tegenovergestelden zin oordeelt. Als ons eene krachtige, goed geproportionneerde vrouw onder de oogen treedt, een vrouw zoo als zij behoort te ziju, dan beschouwen wij haar min of meer als een monster. Ronde, welgevulde vormen te hebben, gelijk de figuren op de doeken van Titiaan of Giorgione, is in het oog onder smachtende schoonen een gruwel. Tegen niets zijn zij angstiger op hun hoede, niets pogen zij meer gewelddadig te keer te gaan dan lijvigheid. Waarlijk - iemand zou een hooger standpunt van beschaving moeten innemen, dan 't geen waarop wij tegenwoordig staan, om er nog te willen uitzien als Rafaël's Sixtijnsche Madonna of als de Venus van Milo. Ziethier dan ook het signalement eener jeugdige Amerikaansche: ‘Levenskracht juist even toereikend; maar geen drupje en reserve voor buitengewone omstandigheden. Onberispelijk geregen; zeer verfijnde beschaving, maar ijselijk zenuwachtig en prikkelbaar, zoodat zij wel tienmaal te snel leeft. Alleen in redelijken welstand te houden, indien men haar het leven zoo comfortable mogelijk maakt en zij met aanhoudende zorg wordt verpleegd en gekoesterd!’ ‘En dit (besluit de schrijfster) dit is het wezentje dat weldra aan het hoofd van een gezin moet staan in een land, waar het bijkans een volslagen onmogelijkheid is - althans voor wie niet in de groote steden woont - om altoos vast op bediening te rekenen!’
Maar - ik laat dit teeder onderwerp glippen dat anders onwillekeurig tot het trekken van ondeugende paralellen zou kunnen verleiden. Evenzoo durf ik bij de aardige preekjes welke de schrijfster houdt over de beide teksten: ‘Toilet, of wie schept de modes? en: ‘Welke zijn de vereischten tot een smaakvol toilet?’ niet langer stilstaan, al zou ik heel gaarne er enkele passages van willen uitschrijven; b.v. al is het ook wat afgezaagd, over de wereldheerschappij in toilet-zaken door de Parijsche demi-monde | |
[pagina 352]
| |
geoefend; over het blindelings naäpen van modes die in een geheel andere luchtstreek, onder een geheel anders levende en zich bewegende klasse van menschen, zijn ontstaan; over de smakelooze uniformiteit, waaraan vaak de eigenaardige bekoorlijkheden van het individu worden opgeofferd, enz. enz. Men zou echter allicht kunnen denken dat the chimney-corner louter over dames-zaken handelt. Dit is zeker voor drie vierden het geval. Maar er worden toch ook maatschappelijke topics van meer algemeen belang in ter sprake gebracht. Over ‘de kunst om zich te amuseeren’ b.v. en ‘de kunst om op aangename wijze menschen te ontvangen’; - over het gezellige leven in één woord, geeft zij b.v. ook menigen behartigings-waardigen, praktischen wenk, die toont, dat zij met ernst en degelijkheid over die onderwerpen heeft nagedacht. Haar ingenomenheid b.v. met het vroolijke, verbroederende en gezonde Croquet-spel; haar voorslag om, meer op de fransche manier, vaste wekelijksche of maandelijksche receptie-dagen te houden, of gelijk de Duitschers het noemen ‘ein Haus zu machen’ ter vervanging van onze stijve en vervelende dinés of soupés, en meer dergelijke, zullen ongetwijfeld menigen, op dat gebied revolutionnair-gezinden, lezer uit het hart zijn gestolen.
En hiermede zij deze gezellige overzeesche haard-kout, die zonder den minsten bijsmaak een gezond-Christelijken geest ademt, allen belangstellenden aanbevolen. Vluchtig den inhoud er van onder uw oogen te brengen of liever....u uit te lokken het vriendelijke boekske, waarin die is vervat, zelv' ter hand te nemen - was mijn bescheiden oogmerk. Ik twijfel niet, of de lectuur van ‘The chimney-corner’ zal velen met vernieuwde sympathie in den geest de hand doen reiken aan de merkwaardige vrouw, wier vrije zin en warme vaderlandsliefde zich ook ditmaal niet verloochenen, als zij aan het slot van haar boekje een gloeiiende en welsprekende hulde brengt aan de schim van haren grooten, helaas! te vroeg gestorven, geestverwant
Abraham Lincoln.
Velp. P. Bruijn. |
|