Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1868
(1868)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 634]
| |
Opvoedkundige en geneeskundige gymnastiek.
| |
[pagina 635]
| |
het lichaam, waardoor zijne organen en verrichtingen in eene juiste onderlinge verhouding worden ontwikkeld. In de volgende bladzijden wensch ik den lezer een vluchtig overzicht te geven van de geschiedenis der gymnastiek en van de wijze, waarop zij tegenwoordig beoefend wordt. De geschiedenis der lichaamsoefeningen gedurende een menschenleven is spoedig te overzien. Het kind, dat zoo ver is, dat het voorwerpen begint te kennen, schept er groot vermaak in, zijne ledematen te zien bewegen; na eenigen tijd bemerkt het met blijde verrassing, dat die bewegingen onder de heerschappij van zijn wil staan; weder na eenigen tijd van vlijtige oefening kan het door enkele van die bewegingen een bepaald doel bereiken. Hierin gaan de armen en handen voor. Begint het kind het gebruik zijner beenen te begrijpen, dan doet zijne ontwikkeling een grooten stap. Met verbazende inspanning van alle ledematen trekt het zich aan nabijzijnde voorwerpen op, en staat het eindelijk geheel zonder uitwendigen steun, dan blijkt het uit den glans van zelfvoldoening en geluk op zijn gezicht, dat het gevoel van eigen kracht en werkzaamheid genot opevert. De ontwikkeling gaat voort. Het kind krijgt meer krachten en leert zè gebruiken, op kruipen volgt loopen, dan klimmen, springen, en rusteloos werkt de zucht naar inspanning van lichaamskracht, trouwens al zeer spoedig aangezet door de zucht om bewonderd te worden. Bij den een worden de lichaamsoefeningen op doelmatige wijze voortgezet, bij den ander wordt de neiging er toe door de omstandigheden onderdrukt, maar wij blijven gevoelen, dat een krachtig ontwikkeld lichaam eene wenschelijke zaak is, en ik betwijfel of wel iemand geheel onverschillig is voor lofspraken omtrent behendigheid, spierkracht of scherp geoefende zintuigen. Laat ons thans vluchtig overzien, hoe de lichaamsoefeningen bij enkele volken der oudheid werden opgevat.
De Grieken, wier gevoel voor het schoone zoo sterk ontwikkeld was, en die zoo gaarne den mensch tot voorwerp hunner studiën en bespiegelingen maakten, streefden er met ijver naar hunne kinderen zóó op te voeden, dat zij het ideaal van menschelijke schoonheid nabij kwamen. Zonder harmonie geene schoonheid, en daarom moest er bij hen ook harmonie zijn in | |
[pagina 636]
| |
de ontwikkeling van geest en lichaam. Als type van hetgeen den geest beschaafd en veredelt beschouwden zij de muziek, als type van hetgeen het lichaam en het karakter veerkracht schenkt, de gymnastiek. Daarorm was er voor deze dan ook algemeene belangstelling; de gymnasia, met zorg ingericht, boden gelegenheid aan om de wijzen en geleerden te hooren, en daarnaast om onder verstandige leiding het lichaam te oefenen. De volksspelen, waarvan de Olympische zoo beroemd zijn, waren grootendeels gewijd aan de lichaamsoefeningen, samengevat onder den naam van vijfkamp, πεντάϑλον. Deze omvatte: het loopen, het springen, het schijfwerpen, het speerwerpen, het worstelen. Bij het loopen was het doel óf het snelst óf het langst te loopen, de mededingers waren ongekleed of gekleed en zelfs met hunne volle wapenrusting bezwaard. Ook achteruitloopen maakte een deel der oefeningen uit. Bij het springen onderscheidde men net springen in de hoogte, in de verte en in de diepte. De springers droegen, aanvankelijk om te gelijk met de plotselinge strekking hunner beenen het zwaartepunt van hun lichaam naar voren te verplaatsen, looden gewichten die later ook gebruikt werden bij andere oefeningen, waarover nader. Het schijfwerpen had plaats met zware metalen schijven, die voor den ongeoefende zelfs moeielijk waren vast te houden. Dat het werpen er van in de verte of in de hoogte eene goede oefening was, is ligt te begrijpen; het snorren van die schijven door de lucht schijnt voor de lief hebbers onweêrstaanbaar geweest te zijn, ten minste Cicero klaagt dat de gewichtigste onderwerpen, door de wijsgeeren behandeld, niet in staat waren hunne toehoorders te boeien, zoodra dezen de schijven hoorden vliegen. Het speerwerpen naar een bepaald doel moet evenzeer het oog als de armspieren geoefend hebben. Het geschiedde alleen met de hand, of wel met behulp van riemen en slingers. Het worstelen eindelijk was zeker niet de minst hartstochtelijke der oefeningen. De regelen, die er bij gevolgd werden, de verschillende soorten van worsteling, het vuistvechten, dat er later bijkwam, zal ik niet uitvoerig behandeleen. Eene soort van worstelen wordt vermeld als: worstelen tegen de schaduw (σϰιομαχία); de schrijver, waaraan ik dit ontleen, voegt er ten overvloede bij, dat het onschadelijk was. Ik stel het mij minder als worsteling, dan wel als kamergymnastiek, of nog meer als streven naar bevallige hondingen, als dans voor. | |
[pagina 637]
| |
Behalve dezen vijfkamp vindt men nog verschillende gymnastische oefeningen en spelen vermeld: balwerpen, boogschieten, verschillende sprongen en kunstverrichtingen met hoepels, staan en loopen op gespannen koorden, enz. Het dansen, een overgang van de muziek tot de gymnastiek, behoort hier minder te huis. Het zwemmen was bij de Grieken zóó in eere, dat zij hunne minachting voor iemands onkunde uitdrukten door de spreekwijze: hij kan noch zwemmen, noch lezenGa naar voetnoot1). Natuurlijk moesten zij, die in de genoemde kampspelen wilden uitmunten, eerst hun lichaam vaardigheid verschaft hebben door gepaste voorafgaande oefeningen; bijzonderheden daaromtrent heb ik weining gevonden; alleen dit, dat zij hunne spieren versterkten door oefeningen met de gewichten, die bij het springen gebruikt werden, ἁλτῆρ genoemd, die nu onder denzelfden naam halters eene gewichtige rol in de gymnastiek spelen.
Bij de Romeinen werd de gymnastiek weder geheel anders opgevat, dan bij de Grieken. Minder wijsgeerig streefden zij ook niet zoozeer naar het ideaal van schoonheid. Om zich als volk te kunnen vestigen, waren zij aanvankelijk tot veroveren gedwongen; hieruit volgde de behoefte aan nieuwe veroveringen; hieruit volgde weder liefde tot den oorlog en eindelooze dorst naar macht. De aanhoudende behoefte aan oorlog gaf dan ook aan hunne oefeningen de richting, dat zij zich boven alles tot goede krijgslieden wenschten te vormen. Wat zij van de Grieksche gymnastiek overnamen werd daaraan dienstbaar gemaakt: in het schermen met het zwaard overtroffen zij de Grieken. Dit was ook hun geliefkoosde schouwspel, maar hun smaak was niet zoo fijn dat zij in de vaardigheid der strijders behagen hadden, als het niet werkelijk leven en dood gold: daarom moesten hunne gladiatoren, nagenoeg allen slaven, in werkelijkheid den bloedigen kamp strijden. Gaarne zagen zij ook andere soortgelijke schouwspelen, wedrennen met wagens, kortom schouwspelen, die hen in verbazing brachten of hunne nieuwsgierigheid prikkelden, misschien ook aanleiding gaven tot weddingschappen; maar den edelen hartstocht der Grieken voor eene eervolle onderscheiding | |
[pagina 638]
| |
in het worstelperk kenden zij niet. Bij Perzen en Egyptenaars schijnt ook wel stelselmatige oefening in gymnastiek te hebben plaats gehad, doch niet zóó als bij de Grieken. Bij de Germaansche volken was ook de jacht, de oorlog en het geschikt maken daartoe de spil, waarom alles draaide. Van de Batavieren leest men dat zij zeer bedreven waren in een uiterst gevaarlijken krijgsdans te midden van zwaarden en speeren, terwijl zij ook in zwemmen, het paardrijden en boogschieten beroemd waren. Het pijlschot van den Batavier Soranus zal zeker u, even als mij, wel op de school zijn medegedeeld om uwe liefde tot onze voorouders en tot de geschiedenis op te wekken. In latere tijdperken vindt men van ons onderwerp alleen melding gemaakt in zooverre als de tournooien der ridders en de verschillende spelen der burgers, als maliën, later kolven enz. er toe gebracht kunnen worden. Bijzonder schijnt hier te lande het schieten met hand- en voetboog beoefend te zijn. Door de uitvinding van het buskruid werden natuurlijk de krijgsoefeningen zeer gewijzigd, en raakte het gymnastische element op den achtergrond. Wel werd de gymnastiek nog door enkelen beoefend, maar lang duurde het eer zij zich weder in algemeene belangstelling mogt verheugen. Deze werd het eerst er voor opgewekt door Gutsmuths, leeraar aan de beroemde inrichting Schnepfenthal van Saltzman. Vóór Gutsmuths had reeds Basedow aan zijn institunt Philantropinum te Dessau en Saltzman zelf op Schnepfenthal, gymnastische oefeningen op kleine schaal ingevoerd, maar Gutsmuths wijdde er meer onverdeeld zijne belangstelling aan; hij bestudeerde de geschiedenis der gymnastiek, ontleende aan de Grieken een groot deel hunner oefeningen, voegde er nieuwe bij en zocht en vond regelen er voor: hij trachtte door het goede voorbeeld zijner leerlingen en door geschriften de gymnastiek tot een element der opvoeding te maken, en hij heeft niet vrnchteloos gearbeid. In 1793 gaf hij zijne Gymnastik für die Jugend uit. Iets later dan zijn werk verscheen er een van Vieth over hetzelfde onderwerp: deze trachtte meer iedere oefening in haar mechanisme te begrijpen, het nagaan der spierwerkingen, de mathematisch mechanische uitwerking; daarin overtrof hij Gutsmuths, maar hij was minder levendig in zijne beschrijvingen, hij miste de frischheid waardoor de werken van Gutsmuths in en buiten Duitschland zulk een opgang maakten. In verschillende landen werd de gymnastiek. | |
[pagina 639]
| |
door Gutsmuths in het leven teruggeroepen, op verschillende wijzen ontwikkeld: voor Duitschland was, volgens de uitdrukking van A. Lange door Vieth het terrein afgebakend en gelijk gemaakt, Gutsmuths had door zijn voorloopig plan de algemeene belangstelling voor dit deel der opvoeding opgewekt; het gebouw zelf moest door een ander opgericht worden. Deze andere was Jahn. Jahn had met belangstelling de werken van Gutsmuths en Vieth bestudeerd, hij had de zaak praktisch beoefend en zag voor haar eene schoone toekomst; hij wilde de oude Germanen, de forsche ridders en draken-bestrijders doen herleven in Duitschland; hij wenschte vurig, dat de gymnastiek door allen zou beoefend worden, dat daardoor het Duitsche volk weerbaar zou worden en kracht en moed zon verkrijgen om het fransche juk te verbreken. Waar zulk een vooruitzicht geopend werd, was het geen wonder dat de zaak algemeene sympathie verwierf. Jahn zette de zaak op eene breede basis op. Hij wilde van meet af beginnen met de inrichting der oefeningen en gaf er daarom vooreerst een nieuwen naam aan, dien van turnen, met den naam van toernooien samenhangend, en voerde verder een wel doordachte nomenclatuur in. In 1810 gelukte het hem een turn-gezelschap op te richten, in 1811 werd eene Turnplatz bij Berlijn geopend. De Turnkunst werd spoedig in Duitschland nationaal; zij bloeide na den val van Napoleon tot de regering meende ze te moeten beteugelen en de Turnvereine werden opgeheven; in dezen toestand is later weder verbetering gekomen.
De gymnastiek, door Gutsmuths in het leven teruggeroepen, werd ook in ons land een voorwerp van belangstelling. Zijn werk werd in het Hollandsch vertaald en aangevuld uit andere werken uitgegeven door Jan van Geuns, Predikant te Leiden; het le deel in 1806, het 2e deel in 1812. Eerst in 1843 volgde er een tweede Nederlandsch werk over dit onderwerp van R.G. Rijkens, onderwijzer in Groningen. Er was echter een nieuwe en krachtige aanstoot, maar ook voorlichtig noodig om hier te lande de gymnastiek te doen beoefenen, zooals het behoort. Dezen aanstoot gaf in 1850 Euler. Deze, een wetenschappelijk gevormd man, had in Duitschland veel voor en in de gymnastiek gewerkt, en vond hier, na aanvankelijke te- | |
[pagina 640]
| |
leurstellingen, steun en medewerking, vooral door toedoen van Schroeder van der Kolk. Hij riep in ons land, verschillende gymnastiekscholen in het leven: door werken en voorbeeld ijverde hij er vooral voor, dat het onderricht in de gymnastiek niet als bijzaak zon beschouwd en aan bijna onkundigen en grootendeels ongeschikten zou overgelaten worden, maar dat het met ernst behandeld werd, dat zij, die er onderricht in gaven, begrip van onderwijzen en opvoeden hadden, en blijken van kunde in hun vak moesten geven. En tot deze kunde moet in de eerste plaats gerekend worden: kennis van de ontleedkunde, dat is van het samengesteld organisme, waarmede de gymnastiens moet werken. Zeer gelukkig was Euler's invloed op het onderwijs in de gymnastiek: hij waardeerde hetgeen gedaan was en nog gedaan werd door sommige onderwijzers en door de Maatschappij T.N.v. 't A. en zeker heeft zijne ijverige werkzaamheid veel bijgedragen tot het goede, dat later op dit gebied in ons land is verricht. Ik wil niet stap voor stap nagaan wat er door en ua hem is geschied, maar geef u liever een overzicht van den tegenwoordigen toestand der zaak hier te lande. De gymnastiek behoort onder de vakken, die door de wet tot het uitgebreid lager onderwijs worden gerekend. Voor het middelbaar onderwijs is zij een verplicht vak. De onderwijzers verkrijgen hunne bevoegdheid door het afleggen van een examen, waarvan het programma, vastgesteld is den 24 Aug. 1867 en dat de hoofdtrekken van anatomie en physiologie, theoretische en praktische kennis der gymnastiek en van hare paedagogische beteekenis omvat. Aan de normaalschool te Haarlem wordt aan de aanstaande onderwijzers onderricht in de gymnastiek gegeven; bij de inrichtingen voor militair onderwijs en bij het leger wordt niet veel werk van gymnastiek gemaakt, als mijne inlichtingen juist zijn. Er bestaan vereenigingen tot vrijwillige oefening; bij het leger is bij de infanterie het onderwijs er in niet verplicht. bij de kavalerie alleen het voltigeeren, d.w.z. oefeningen die betrekking hebben tot het vlug op- en afstijgen van het paard, enz.; bij de artillerie wordt er eenigszins meer werk van gemaakt. In verschillende steden heeft de Maatsch. t.N.v. 't A. gymnastiekscholen opgericht, sommige gemeenten hebben dit zelven gedaan. Hier en daar hebben er aan de gemeentescholen ook gymnastische oefeningen plaats en kunnen de kweekelingen en | |
[pagina 641]
| |
hulponderwijzers des verkiezende onderricht er in genieten. Dit alles betreft de onderstenning, die regeeringen en corporaties aan de gymnastiek geven. Wat de waardeering der zaak door de ingezetenen zelven betreft, daaromtrent mag zij zich in vooruitgang verhengen. Meer en meer wordt gymnastische oefening voor wenschelijk gehouden, en sommigen meenen reeds de goede vruchten daarvan bij militiekeuring, enz. te kunnen waarnemen. Hiermede heb ik het historische gedeelte van mijn overzicht voltooid, thans ga ik over tot de behandeling van de verschillende wijzen, waarop de gymnastiek beoefend wordt.
Gymnastiek is, gelijk wij boven reeds hebben opgemerkt, stelselmatige oefening van het lichaam, waardoor zijn verschillende organen en verrichtingen in juiste verhouding worden ontwikkeld. De bepaling laat speelruimte voor verschillende opvattingen. Onder juiste verhouding toch zal de een iets geheel anders verstaan dan de ander. Wenscht een krijgsman kracht om vermoeijenis te weerstaan, en behendigheid in het voeren der wapenen, een danser streeft naar vlugheid en bevalligheid van beweging; een meisje zon niet ongaarne eene fraaie houding, een sierlijken, veerkrachtigen gang hebben; de officier wenscht, dat zijne manschappen begrip en gevoel van nauwkeurigheid in het zamenwerken van velen zullen bezitten; de opvoeder verlangt eerbied voor orde en tucht; de physioloog verheugt zich waar hij ruime ademhaling en krachtigen hartslag waarneemt; de anatoom, de schilder en beeldhouwer genieten, waar zij schoone vormen zien; de Grieken richtten hunne oefeningen er op om dit alles te gelijk te verkrijgen, om den mensch schoon en goed (ϰαλοςϰὰγαϑος) te doen worden. Hoe de gymnastiek al deze eischen tracht te bevredigen hoop ik u eenigezins duidelijk te maken. Om de zaak beter te kunnen overzien moeten wij vooreerst 2 hoofdrichtingen onderscheiden, namelijk de gymnastiek voor den gezonden mensch, de hygiënische, en de geneeskundige gymnastiek. Van de hygiënische is zeker een zeer gewichtig deel de paedagogische gymnastiek, of, om duidelijker te spreken, die gymnastiek, die een deel van de opvoeding en het onderwijs der kinderen uitmaakt. Hier onderscheiden wij tusschen jongens en meisjes, wat enkele oefeningen betreft: het doel is hetzelfde voor beiden. Treedt met mij in gedachten eene gymnastiekzaal binnen, waar een | |
[pagina 642]
| |
troepje jongens zich verzamelt om onderricht te krijgen. Misschien zoekt gij vergeefs het traditioneele zaagsel: dit is afgeschaft, als overbodig en schadelijk. Welligt ziet gij een paar matrassen om bij spring- of klimtoeren te kunnen dienen, overigens bestaat de vloer alleen uit planken. Bij het zaagsel had men het groote nadeel, dat de lucht altijd met stof vervuld was, hetgeen vooral bij lichaamsinspanning, waarbij de ademhaling diep is, schadelijk werkt. Over de werktuigen later een enkel woord, laat ons thans alleen zien wat er gebeurt. De les begint met het kommando: aantreden! De jongens plaatsen zich in 2 of meer gelederen, naarmate zij in klassen zijn afgedeeld; de onderwijzer ziet of hun stand, de houding van hoofd en ledematen, goed is en nu beginnen de vrije- of vóóroefeningen. Deze zal ik u niet beschrijven, alleen diene tot inlichting van hen, die het niet weten, dat de vrije oefeningen bestaan in het uitvoeren van verschillende bewegingen in de verschillende gewrichten, buigen, strekken der ledematen, wendingen van romp en hoofd, enz. Wat zij in de geneeskundige gymnastiek beteekenen, daarop kom ik later terug, voor de opvoedkundige gymnastiek hebben zij ten doel, vooreerst: de ontwikkeling van spieren en gewrichten, in de tweede plaats ook nog iets anders. Door zulke oefeningen toch leert het kind beoordeelen hoeveel spierwerking er voor iedere beweging noodig is, zijne bewegingen krijgen daardoor zekerheid, en verliezen het onbesuisde en plompe of het stijve, dat men heeft, als men iets verricht, waarin men niet te huis is. Iemand, die niet bedreven is in het pianospelen, maar toch de noten en akkoorden op het klavier kent zal eenige gemakkelijke maten kunnen spelen, maar hoezeer moet hij oppassen niet te hoog of te laag te grijpen, hoe onzeker is zijn spel, al komen de noten er toch nog zonder fout uit. De geoefende klavierspeler echter grijpt de gewenschte toetsen vlug en gemakkelijk zonder aan zijne vingers zelve te denken, hij kan bevallig spelen omdat hij niet behoeft te aarzelen. Even zoo is het met de vrije gymnastische oefeningen. Wie ze goed doorgemaakt heeft gebruikt zijne ledematen bevallig en vlug, omdat hij bij ervaring weet, hoe sterk hij zijne verschillende spieren moet samentrekken opdat de eene groep het juiste overwicht over de andere hebbe. De vrije oefeningen dienen dus: tot ontwikkeling der spieren en der bewegelijkheid van de gewrichten, en tot verkrijging van zekerheid en bevalligheid in de | |
[pagina 643]
| |
bewegingen. Na de vrije oefeningen komen de oefeningen met de reeds vermelde halters, die vooral dienen ter ontwikkeling der spieren, waarbij ik eene opmerking wensch te voegen, die voor de geheele gymnastiek geldt. Bij het strekken en buigen der armen, terwijl de handen met halters bezwaard zijn, moeten alle rukken en stooten vermeden worden; langzaam en gelijkmatig moeten de bewegingen plaats hebben en de commando's worden uitgevoerd. De oefening zou anders haar doel geheel missen; door rukken en zwaaien toch wordt de arbeid voor de spieren te gemakkelijk en er zou werkelijk gevaar voor ernstige beleedigingen ontstaan. Nu volgen de oefeningen met stokken, het exerceeren met het geweer, hiermede al of niet verbonden, de loopoefeningen. Bij deze laatste wordt natuurlijk acht gegeven op de wijze van oplichten en neêrzetten der voeten, buigen der beenen, enz. maar behalve het directe voordeel, dat zij een goeden gang bevorderen, hebben zij nog een indirect, niet geringer belang. De loopoefeningen toch omvatten eene soort van evoluties; het veranderen van richting, van front, het maken van verschillende figuren. Als zoodanig zijn zij goede vóóroefeningen niet alleen voor aanstaande militairen, maar ook voor andere leden der samenleving; zij leeren toch elk zijne plaats te blijven bewaren te midden van samengestelde bewegingen, elk letten op het geheel, waar hij een deel van is; in hoogdravende bewoordingen: door eigen plichtsbetrachting het gemeene best bevorderen. Nu is het springen aan de beurt: in de verte en in de hoogte. De plicht van den onderwijzer is het de springoefeningen en de hindernissen, waarover gesprongen moet worden, zóó in te richten, dat er geene ongelukken kunnen ontstaan: door ondersteunen op het juiste oogenblik moet hij het vallen voorkomen. De bijzonderheden van het springen met en zonder aanloop, van de springplank, enz. behoeven hier niet behandeld te worden: een hoofdvereischte bij deze, even als bij alle andere oefeningen is, dat zij zóó worden ingericht, dat de leerlingen er zelf behagen in vinden. En thans volgen de oefeningen aan de werktuigen. Denken wij hierbij eens een oogenblik terug aan het πενταϑ λον der Grieken, dan zien wij een groot verschil. Eene open ruimte, een paar springtoestellen (misschien alleen dijken en slooten), halters, ballen. schijven en wapenen, verder | |
[pagina 644]
| |
bij hen geen gereedschap of apparaat. En hier - wat al touwen, ladders, balken, rekken! Hierin verschilt de tegenwoordige gymnastiek zeer veel van de Grieksche. Dit verschil vindt echter zijn analogon in de geheele materieele ontwikkeling der maatschappij. De Grieken en hunne tijdgenooten hadden niet zulk een tal van eigenaardige houdingen en wijzen van onderstenning noodig als wij. Ik beken niet te weten of de antieke huizen meer dan eene verdieping hadden, maar ik geloof toch niet, dat de gymnastiek hun te pas kwam, die bij ons dagelijks wordt uitgeoefend door werklieden, die hooge fabriek-schoorsteenen bouwen, door matrozen op driemasters, door leidekkers en loodgieters; of wel de beweging in kleine ruimten, b.v. onder in stoombooten; de vaste stap van mijnwerkers, die door bewegende ladders stijgen en dalen, enz. Men versta mij wel. Ik beweer niet, dat onze gymnastiek strekt om de jongens tot al de genoemde beroepen en bedrijven op te leiden, mijne stelling is, dat de meer eenvoudige maatschappij der ouden, hen niet op het denkbeeld bracht van al de zonderlinge bewegingen en wijzen van zich vast te klemmen, die men vooral in de duitsche Turnerei aantreft. Had onze de Ruijter nooit leidekkers aan het werk gezien, hem zou waarschijnlijk zijn beroemde straatjongensstreek op den toren van Vlissingen niet zijn ingevallen: waren er geen schepen met hooge masten, de touwladders zouden waarschijnlijk niet voor de gymnastiek zijn uitgedacht. Na deze uitweiding kom ik terug tot onze gymnastiekles. De ringen en horizontale ladder om aan te hangen, het rek, de klimtouwen en palen, paard en bok voor oefeningen in het springen en voltigeeren, zijn u welligt bekend. Een enkel woord over één werktuig: de brug. De brug is het meest geliefkoosde werktnig der navolgers van Jahn, en het speelt dus in de duitsche Turnerei eene hoofdrol. Het bestaat, als het ware, uit de zeer stevige leuningen van eene brug, die slechts breedte genoeg voor eén mensch heeft. Het is zeer geschikt voor allerlei kunststukken, maar tegen het overmatig gebruik er van in de paedagogische gymnastiek wordt krachtig gestreden: en wel o.a. op grond van het volgende. Op de brug leert men op de handen staan, loopen, springen, kortom alles met handen en armen doen, waartoe men zonder brug zijne voeten en beenen gebrnikt. Doet men dit nu vaak | |
[pagina 645]
| |
en lang, dan krijgen de bovenste ledematen eene te sterke outwikkeling tegenover de onderste, waardoor wel verdere toeren op de brug (de balans, b.v.) gemakkelijker worden, maar dat toch zeker niet het doel der paedagogische gymnastiek kan zijn. Een gepaste mate van oefening op de brug echter zal zeker, even als oefeningen aan andere werktuigen, den jongens in vele opzichten te stade komen, zoowel als ontwikkeieud op zich zelve als ook omdat klimmen, springen, aan de handen hangen en optrekken, werkelijk menigmaal zijn nut heeft. Ten opzichte van dit laatste geloof ik, dat uit opvoedkundig oogpunt de nuttigheid der oefeningen, wat hare praktische toepassing betreft, niet in de eerste plaats in aanmerking mag komen. De eerste vraag moet zijn: is deze of gene oefening nuttig voor ontwikkeling, gezoudheid, juist gebruik der zintuigen? en daarna mag men vragen: kan die soort van klimmen of springen of zwaaien ook in het leven te pas komen? en zoo ja, dan is dit eene aanbeveling te meer. Vergelijken wij nu met de les voor jongens eene voor meisjes, dan zien wij in de volgende punten verschil. In plaats van le en 2e gelid, spreekt de onderwijzer van le en 2e rij: zijn toon is gewijzigd zóó als aan het zachtere geslacht toekomt. Langer blijft hij stil staan bij de oefeningen, die bevalligheid van houding en gang bevorderen: de loopexercities gelijken meer op dansen; springen wordt minder, klimmen niet gedaan. Dat voor meisjes de gymnastiek nog nuttiger is dan voor jongens, wordt door velen erkend; wanneer wij ook nagaan hoe veel meer de eersten naderhand te huis blijven en zittende bezigheden hebben, is het ligt in te zien, dat er veel voor hare gezonde ontwikkeling in de jeugd moet gedaan worden, terwijl ook voor haar, en volgende geslachten, wanneer zij moeders zullen worden, gezonde, krachtige ontwikkeling van dubbel belang is. Gedurende de les voor jongens en die voor meisjes, heeft de nauwkeurige toeschouwer kunnen opmerken, dat zoowel bij de vrije oefeningen, als bij die aan werktuigen, telkens een nieuw kommando werd uitgevoerd; dat dezelfde oefening schijnbaar niet werd herhaald. Dit is nu juist de takt van den onderwijzer: voor ieder, die een ander iets leeren wil geldt binnen rationeele grenzen de regel: ‘tous les genres sont bons, hors le genre ennuyeux.’ Acht de gymnast het noodig eenige | |
[pagina 646]
| |
bepaalde spiergroepen herhaalde malen op dezelfde wijze te laten werken, toch moet hij de aandacht der leerlingen telkens op iets anders vestigen. Hij wil hen b.v. aan de handen laten hangen - goed. Eerste oefening: hangen aan de ringen. Tweede: hangen aan een der boomen van den horizontalen ladder. Derde: met de handen voortloopen hier langs. Vierde en vijfde: hangen en loopen aan de sporten van denzelfden. Hangen en loopen aan sporten en boomen, aan de twee boomen, en nog vele wijzigingen daarenboven. Telkens hebben zij aan iets anders te denken, en toch werken aldoor dezelfde spieren. Hiermede meen ik over de paedagogische gymnastiek te kunnen eindigen. Hetgeen zij beoogt meen ik duidelijk uiteengezet te hebben; hetgeen zij gelukkig meer en meer vermijdt, is het maken van nuttelooze en gevaarlijke effektstukken. Laat ons nu de gymnastiek voor ouderen eens nagaan. Wie als kind en knaap de gymnastiek heeft beoefend, zal zeker later, als hij er gelegenheid toe heeft, lid worden van een gymnastiekgezelschap. Hiermede komen wij tot een ander gebied der hygiëinische gymnastiek. Het is hier geene les, maar vrijwellige oefening: ieder volgt meer zijne neiging, en die is bij ieder min of meer om uit te munten. De sterke wil met zware gewichten werken, de vlugge wil springen en voltigeeren, de behendige wil klimmen en aequilibreeren. De rol van den onderwijzer bestaat hier vooral in voorkomen van gevaarlijke of al te eenzijdige oefeningen: in den aard der zaak ligt het, dat de jongeling, die zijner gaven bewust is, ze ook wil toonen, en dat is niet af te keuren. Wat voor den knaap niet wenschelijk is, is voor den jongeling en den man nuttig: niet ongaarne in toestanden te geraken, waarbij hij zijn beleid en zijne krachten noodig heeft om buiten schade of gevaar te blijven. Hier zien wij dus gymnastische toeren, die inspanning en kalmte eischen: hier zien wij ontwikkeling van weêrbaarheid: de forsche zwaardslag, de behendige degenstoot, de vlugge manoeuvres met den stok, zoowel als de eigenlijke gymnastische toeren verdienen hier toejuiching, maar ook hier wordt meer en meer erkend, dat overdreven athletische oefeningen, mogen zij ook de belangstelling der toeschouwers in angstige spanning brengen, niet bijdragen tot de harmonische, flinke ontwikkeling van den man, dien wij krachtig en kloek, en dus niet onberaden en overspannen wenschen. | |
[pagina 647]
| |
Hebben wij ons verheugd bij het denkbeeld van jongens en meisjes, van jongelingen en mannen, die hun lichaam tot schoone en krachtige ontwikkeling trachten te brengen: thans moet ik uwe aandacht inroepen voor zieken en zwakken, misvormden en hypochondristen. Is het eerste schouwspel meer uitlokkend, de taak der gymnastiek bij hare aanwending op de geneeskunde is zeker niet minder schoon. Ik wil u nog kort uiteenzetten hoe de geneeskundige kamergymnastiek, de zweedsche geneesgymnastiek en de orthopaedische gymnastiek het gestoorde evenwicht trachten te herstellen. De geneeskundige kamergymnastiek bestaat hoofdzakelijk uit hetgeen ik vroeger reeds vrije oefeningen noemde, dat is: bewegingen van alle gewrichten in alle mogelijke richtingen; sommigen rekenen er de oefeningen met halters en stokken ook toe. Wat de vrije oefeningen uit paedagogisch oogpunt beteekenen bespraken wij reeds; uit hygiënisch oogpunt hebben zij eene andere beteekenis. Hun doel is vooreerst: verhooging der stofwisseling. - Stofwisseling, gelijk u bekend is, de groote levensvoorwaarde, heeft in geen orgaan krachtiger plaats, dan in de spieren. Is er krachtige spierwerking, dan is er ook veel oxydatie van opgenomen, afvoer van geoxydeerde stoffen; vandaar ruime ademhaling, krachtige hartslag, ontwikkeling van veel warmte. Tot staving hiervan heb ik geen ander bewijs noodig, dan uwe eigen ervaring; vergelijkt de stemming waarin gij huiverend en kleinzeerig eene winterwandeling begint, met die, waarin gij, na stevig doorgestapt te hebben, terugkomt, en gij zult erkennen, dat eene flinke wandeling gezond is. Ondertusschen: niet ieder heeft tijd tot wandelen, het weder is in ons land niet altijd even uitlokkend, kortom dagelijks een uur wandelen houden slechts weinigen vol. - Dit kan nu met voordeel vervangen worden door de kamergymnastiek, vooral wanneer zij plaats heeft in de open lucht. - Wie het nooit beproefd heeft, kan zich niet voorstellen hoe eenvoudige bewegingen, zonder gewichten of werktuigen, zulk een machtigen invloed op de gezondheid kunnen hebben; bij eene eerste proefneming echter zal zijn eerbied voor die eenvoudige bewegingen zeer stijgen. als hij bemerkt hoe vermoeiend zij zijn. Het blijkt dan ook spoedig dat men ook hierin van het goede te veel kan doen, en dat het woord stelselmatig, dat ik in de bepaling van gym- | |
[pagina 648]
| |
nastiek opnam, hier niet overbodig is. Beoefent men ze echter stelselmatig, dan ondervindt men er spoedig de heilzame gevolgen van. Menige ongelukkige podagrist, wiens pijnlijke gewrichten de rol spelen van het geweten, dat hem verwijt hoe veel en smakelijk hij at en dronk, terwijl hij zich het leven niet door werken en zorgen moeielijk maakte, zou vroolijk en flink zijn levenspad ten einde wandelen als hij geregeld kamergymnastiek had beoefend, menige treurige hypochondrist zou er de sombere nevel, waar hij zich niet weet uit te werken, door zien ophelderen en eindelijk verdwijnen. Een bezwaar er tegen, dat slechts door vasten wil kan overwonnen worden, is, dat het dagelijks bedrijven van kamergymnastiek ontegenzeggelijk vervelend is, hetgeen door gemeenschappelijke beoefening met huisgenooten of vrienden eenigszins kan verminderd worden. Verhooging van stofwisseling en daardoor ruime ademhaling en krachtigen hartslag noemde ik als uitwerkselen der kamergymnastiek; nog andere vruchten er van zijn: directe verruiming der borstkas, door de werking der spieren, die de ribben opligten, en vermeerdering der huidfunctie door de wrijving der kleederen. De afzonderlijke bewegingen, waaruit de kamergymnastiek bestaat, op te noemen zou nutteloos en vervelend zijn: ik wil nwe aandacht er nog slechts op vestigen, dat zij niet alleen toegepast wordt door hen, wier zittende levenswijs te weinig opwekking voor de stofwisseling aanbiedt, maar dat zij met veel nut voor gevallen wordt aangewend, waar stilstand van eene bepaalde functie plaats heeft, b.v. bij de groote reeks onaangename toestanden, die uit traagheid der darmbeweging voortvloeien, bij congestieve hoofdpijn, aanhoudend koude voeten, enz. Dat vele ziektetoestanden b.v. koorts, sommige hartsgebreken en andere de beoefening der kamergymnastiek verbieden, zal u niet vreemd voorkomen. Voor hem, die ze voor zijne gezondheid in het algemeen, of als geneesmiddel voor een bepaalden toestand wil beoefenen, is het boekje van Schreber, vertaald door Waitz zeer aan te bevelen. Zeer na verwant met de kamergymnastiek is de Zweedsche gymnastiek van Ling. - Perh Henrik Ling in 1776 geboren, kreeg reeds in zijne kindschheid, onder de tucht van een strengen stiefvader, groote zelfstandigheid, en dit is aan zijne geheele opvatting der gymnastiek te bemerken. - In het jaar | |
[pagina 649]
| |
1805 werd hij akademisch schermmeester te Lund, toen kwam hij in de gelegenheid werkzaam te zijn tot uitvoering zijner grootsche plannen. Gelijk Jahn de krachtige Germanen wilde doen herleven, wilde Ling de zonen en dochteren van het noorden weder tot kloeke Frithjof's en bevallige Ingeborg's maken. Door Gutsmuth's werken was vooral in Denemarken de beoefening der gymnastiek in het leven geroepen; hier leerde Ling ze kennen, en vatte hij zijne grootsche plannen op. Hij begreep spoedig dat gymnastische oefeningen te leiden zonder anatomische en physiologische kennis te bezitten de beteekenis der zaak niet zou verhoogen: met al de kracht van zijn onafhankelijk karakter wierp hij zich op de studie van anatomie en physiologie, doch met de zwakke zijde van een eenzelvig karakter bouwde hij op zijne studiën en vermeende ontdekkingen een philosophisch stelsel, waardoor hij, hetgeen hij goed deed, slecht verklaarde. Deze hebbelijkheid van would-be philosophische verklaringen is zijnen warmsten vereerders en navolgers bijgebleven, doch daarmede hebben wij ons niet op te houden. Voor wie belang in hem stelt diene, dat hij in Zweden de aanmoediging en erkenning mocht ondervinden, die hij verdiende. Zijne denkbeelden over de paedagogische gymnastiek hebben in en buiten Zweden tegenspraak en verdediging uitgelokt, en hebben dus ook invloed gehad op dit gebied; van zijne geneeskundige gymnastiek het volgende: Zij stelt zich, even als de kamergymnastiek, ten doel door doelmatige bewegingen ziekelijke afwijkingen in de levensverrichtingen op te heffen. Geene beweging laat zij toe, of de gymnast, dat is degeen, die de beoefening der gymnastiek leidt, moet zich geheel van haar anatomisch mechanisme en hare physiologische gevolgen rekenschap weten te geven. Hare bewegingen, grootendeels zonder toestellen uit te voeren, worden verdeeld in: willekeurige en onwillekeurige; de eerste weder in eenvoudig actieve en gedupliceerde, de onwillekeurige in half- en geheel passieve. Door voorbeelden moge u de beteekenis dezer verschillende termen duidelijk worden. De actieve willekeurige bewegingen zijn eenvoudig bewegingen, die de patient wil maken, b.v. het buigen en strekken van den arm. Gedupliceerde bewegingen zijn zulke, waarbij een tweede per- | |
[pagina 650]
| |
soon in het spel komt, die de beweging van den patient ondersteunt of tegenwerkt. B.v. bij halve verlamming der buigspieren van den arm, zal de patient trachten den arm te buigen, maar het niet gedaan krijgen, de tweede persoon zal hem juist zooveel ondersteunen als noodig is, opdat de arm gebogen worde. Zijn de spieren te zwak, doch zóó dat zij den arm nog kunnen buigen, dan zal de gymnast, om ze te versterken, den patient den arm laten buigen, maar zelf aan deze beweging weêrstand bieden in die mate, dat de patient hem nog juist kan overwinnen. Hetzelfde doel kan hij bereiken door, onder aanhoudende tegenwerking van den patient, diens arm te strekken. In het eerste geval, wanneer namelijk de patient eene beweging uitoefent onder tegenwerking van den gymnast, heet de beweging gedupliceerd concentrisch; in het andere geval, wanneer de gymnast eene beweging uitvoert onder tegenwerking van den patient: gedupliceerd excentrisch. De half passieve onwillekeurige bewegingen zijn die, waarbij de spieren worden samengetrokken, niet onder den invloed van den wil, maar onder dien van andere prikkels, voornamelijk electriciteit. Deze wordt aangewend bij verlammingen. Geheel, passieve bewegingen hebben plaats zonder spiersamentrekking bij den patient: zij zijn kneding, schudding, klopping, buiging, enz. en dienen tot het losmaken van vergroeide gewrichten, tot het op gang brengen der circulatie in de huid en ledematen bij bevriezing, enz. In den laatsten tijd wordt kneden meer aangewend dan vroeger, in gevallen, waar men exsudaten wil doen opslorpen. - Het arsenaal is, gelijk men ziet, wel geuld met bestanddeelen voor samengestelde geneesbewegingen: hoe zij gecombineerd moeten worden hangt af van iederen patient en zijne gebreken in het bijzonder. Is er ook veel ijdele ophef over deze geneesmethode gemaakt, zeker is het, dat zij, met beleid aangewend, allerheilzaamste gevolgen kan hebben, en ik geloof dat wij mogen verwachten, dat zij, nu de geneeskunde meer en meer tracht middelen aan te wenden, wier uitwerking zij niet alleen ziet maar ook begrijpt, ook meer naar waarde zal geschat worden. Ten slotte komen wij aan de orthopaedische gymnastiek, d.i. die, welke zich ten doel stelt verkrommingen en daarmede gepaard gaande misstanden op te heffen. Talrijk is het aantal personen, die aan de eene of andere verkromming van den rug- | |
[pagina 651]
| |
gegraat of de ledematen lijden, en geen wonder. Hoe vele moeders, die er haar trots in stellen hare kinderen vroeg te laten loopen, als de beentjes van deze nog week zijn, hoe vele kinderen, die zich aan de schooltafel eene scheeve honding aanwennen, hoe vele meisjes, die reeds voordat haar beenstelsel zijn vollen wasdom bereikt heeft, den kost moeten verdienen als dienstmeid en als zoodanig hetzij kinderen moeten dragen, hetzij voor winkeliers bestelde goederen aan de huizen moeten bezorgen, enz.. Bijna iedere stad kan misvormden aanwijzen, die reeds vroeg begonnen zijn met het rondbrengen van couranten of portefeuilles en zich daarbij gewend hebben deze voorwerpen altijd onder denzelfden arm te dragen. - Welke diep ingrijpende nadeelige gevolgen verkromming van den ruggegraat heeft op het geheele organisme weten alle geneeskundigen. Onder de verschillende middelen, die de chirurgie tot hare bestrijding aan wendt behoort ook de orthopaedische gymnastiek. Zij is dus een onderdeel der orthopaedie, en houdt zich vooral bezig met die verkrommingen, die ontstaan zijn door verzwakking of wel overmatige inspanning van een deel der spieren, zoodat de antagonisten van deze te veel of te weinig invloed hadden. Het zal u van zelf duidelijk zijn, dat b.v. een jongen, die reeds vroeg begint dagelijks eenige uren eene zware mand met boeken aan den linkerarm te dragen, even veel uren met het bovenlijf naar rechts gebogen zal moeten loopen, wil hij het evenwicht niet verliezen. De spieren, die het bovenlijf naar rechts buigen, verkeeren dus dien tijd in aanhoudende krachtige samentrekking, hunne antagonisten daarentegen in verslapten, passief uitgerekten toestand. Het gevolg daarvan is, dat allengs de spieren aan de rechterzijde korter, dan die aan de linkerzijde worden, om van verdere afwijkingen niet te spreken. Tegen dit begin van verkromming kan nu de orthopaedische gymnastiek nog werkzaam optreden. Bij den jongen in ons voorbeeld, zal men vooreerst den raad geven om nu de mand eens aan den rechterarm te gaan dragen, en verder gymnastische oefeningen iaten doen, waardoor de wervelkolom krachtig naar links gebogen wordt. In dit voorbeeld is maar van ééne verkromming gesproken, maar het blijft nooit bij ééne: altijd moet er nog eene van een ander gedeelte der wervelkolom in tegenovergestelde richting ontstaan, om het lichaam zijn evenwicht te laten behouden. In ons voorbeeld zal de jongen, | |
[pagina 652]
| |
wanneer de verkromming naar rechts ontstaan is, zoodra hij de mand neêgezet heeft, het hoofd naar links overbuigen en dan de gewaarwording hebben alsof hij recht stond. De gymnast moet hierop letten. Hij moet er acht op geven, dat zijne oefeningen geene soortgelijke compenseerende verkrommingen doen ontstaan; hij moet ieder geval afzouderlijk bestudeeren. Waar hij ziet, dat spiergroepen verzwakt zijn, moet hij deze zich krachtig laten samentrekken: het behoeft geen betoog, dat de prikkel van den wil hiertoe oneindig krachtiger, zekerder en aangenamer werkt, dan electrische prikkeling; dikwijls zal hij den patient aan de handen moeten laten hangen; naar de eischen van het bijzondere geval kan hij dit doen aan ringen, die op ongelijke hoogte hangen; in vele gevallen zal hij wel doen den patient te laten uitrusten op de orthopaedische plank, dat is eene eenigzins hellende plank, waarop de patient op den rug gaat liggen, het achterhoofd plaatst zich in eene daartoe geschikte opening, met de handen houdt hij eene lat vast, die boven die opening op doelmatigen afstand geplaatst is. In het algemeen is orthopaedische gymnastiek de aanwending van die gymnastische oefeningen, hetzij vrije, hetzij aan werktuigen, die in ieder bijzonder geval geschikt zijn eene bestaande afwijking tegen te gaan of op te heffen. De aanwending van beugels, keurslijven, krukken, enz. behoort meer tot de chirurgie, dan tot de gymnastiek.
Hiermede ben ik aan het einde van mijn overzicht gekomen. Laat ons hopen, dat met de beoefening van wetenschap en kunsten ook die der gymnastiek, uit vroolijke, gezonde jongelieden degelijke, flinke mannen en vrouwen vormt, en dat meer en meer gezonde denkbeelden worden uitgevoerd door krachtige armen. |
|