Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1868
(1868)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 609]
| |
Wallenstein.
| |
[pagina 610]
| |
lager is. Van daar het groote verschil in hun oordeelvellingen en de betrekkelijke waarde die er slechts aan gehecht kan worden. Daarbij komt nog, dat een menschenleven zoo kortstondig is, en de jaren, gedurende welke een groot man, voor het oog der wereld optreedt, somtijds zoo weinig in getal zijn. Een genie verschijnt eensklaps, als een komeet, aan den maatschappelijken horizont en is ook even spoedig weêr verdwenen. In het korte tijdsverloop dat men een verschijning als die eener komeet vol verbazing aanstaart, moeten er tevens onderzoekingen in het werk gesteld worden naar de bestanddeelen, waarnit zij is zamengesteld, welke en hoe groot de baan is die zij aflegt. Kan het ons verwonderen, zoo men er tot nog toe niet in is kunnen slagen den waren aard van haar ontstaan of bestaan te weten te komen? Maar een genie, de komeet aan den maatschappelijken horizont meent ieder dadelijk te begrijpen en te doorzien. Onvoorwaardelijk spreken velen, wier blik niet dieper dan het oppervlak der dingen doordringt, er hun oordeel over uit. Op hen zou men echter te recht het bekende versje van de Génestet kunnen toepassen: Wat een komeet is, heeft geen wijze ons nog verklaard,
Men zoekt en vorscht tot heden,
Maar Piet zegt, ‘dat weet ik, een star is 't met een staart,’
En met dat licht is Piet tevreden.
Soms moeten er jaren, ja eeuwen verloopen, eer personen, die in de geschiedenis een groote rol gespeeld hebben, goed gekend, naar waarde geschat worden. Gelijk een geoloog de aardlagen, een sterrekundige den hemel en de hemellichamen, zóó moet een geschiedvorscher de feiten opsporen, onderzoeken, toetsen, ontdoen van elke vlek die de laster er op geworpen heeft, van elken valschen stralenkrans, waarmede men ze heeft willen versieren, en dan juiste, onpartijdige gevolgtrekkingen maken. Zoodoende komt men dikwijls tot verrassende resultaten en leert personen en gebeurtenissen meer naar waarheid kennen, zoodat men begint te achten wat men tot hiertoe minachtte of ten minste gering schatte, en ook wel omgekeerd datgeen, waaraan tot hiertoe uitbundige lof werd toegezwaaid, als neit zoo bijzonder prijzenswaardig leert beschouwen. | |
[pagina 611]
| |
Over het karakter van veel personen, hebben de nieuwere onderzoekingen een geheel ander licht geworpen; men denke slechts aan een Machiavelli, een Elizabeth, een Leicester zooals die ons door Macanlay en Motley geschetst worden. Hebben niet de meeniugen omtrent Voltaire en Ronsseau aanmerkelijke wijzigingen ondergaan? Een ander groot man, wij bedoelen Wallenstein, is niet minder dan twee eeuwen lang miskend geworden, en eerst toen is men begonnen zijn karakter beter te leeren begrijpen. Zelfs voor den scherpen, kritischen blik van Schiller bleef hij de eerznchtige, de landverrader. Ihr kennet ihn - den Schöpfer kühner Heere,
Des Lagers Abgott, und der Länder Geissel,
Die Stütze und den Schrecken seines Kaisers,
Des Glückes abenteuerlichen Sohn,
Der von der Zeiten Gunst empor gehoben
Der Ehre höcbste Staffeln rasch erstieg
Und ungesältigt immer weiter strebend,
Der unbezähmten Ehrsucht Opfer fiel.
De meeste geschiedboeken leeren hem aan de lieve jeugd kennen als een woesten vnurvreter die, ‘wegens zijn overmoedig en grnwzaam gedrag werd ontslagen,’ of men noemt hem, ‘ den niettegenstaande zijn weêrspannigheid weder tot onbeperkten opperbevelhebber benoemden Wallenstein,’ terwijl de meer gematigden zich tevreden stellen ‘met het ontslag van den gevreesden Wallenstein.’ Maar erger dan al deze beschuldigingen van overmoedigheid, weêrspannigheid enz. was de smet, die zijn karakter aankleefde, als zon hij op het laatst van zijn roemrijken loopbaan laaghartig zijn land en keizer verraden en met den vijand gehenld hebben om zich de. Boheemsche kroon op het hoofd te plaatsen. Wel ontbrak het aan stellige bewijzen, maar zijn gedrag in de staatsaangelegenheden kort vóór zijn dood, was zoo dnbbelzinnig en scheen zoo ten eenemale onverklaarbaar, dat er geen tonw aan vast te maken was, tenzij men hem als landverrader beschouwde. Het net van valsche beschuldigingen was zoo kunstig hij door zijn vijanden gesponnen en had hem zoozeer in zijn strikken verward, dat het eerst na ruim twee eenwen aan de ijverigste nasporingen is mogen gelukken zijn nagedachtenis recht te laten wedervaren. | |
[pagina 612]
| |
Uit brieven, welke men langzamerhand op 't spoor is gekomen. blijkt thans de volle waarheid. Wilhelmn Edlen von Janko heeft onlangs een werk geschreven over den held van den 30 jarigen oorlog,Ga naar voetnoot1) waarin diens beeld ons, gezuiverd van elken valschen blaam, in al zijn grootheid, natuurlijk, menschelijk voor oogen staat. zoodat wij niet meer behoeven te gelooven Das der Friedländer einen Teufel
Aus der Hölle im Solde hält.
Dat men hem gedurende zijn leven verdacht van met den Booze in zeer naanwe betrekking te staan spreekt van zelf. Hoe anders zijn bijna bovemnenschelijke heldenfeiten te verklaren? De latere tijden, door alle duivels naar de duisternis, waaruit zij te voorschijn kwamen terug te bannen, hebben hot er zich niet gemakkelijker door gemaakt. Al wat eenigzins vreemd of onbegrijpelijk scheen, werd zonneklaar, zoodra een dezer zonderlinge seigneurs, met bokspooten, horens en staart de hand in 't spel mocht hebben, en nu moet men altijd zelf licht in de duisternis brenigen. Dit is zeker minder gemakkelijk, maar.... of 't ook veiliger is? Wij willen in de volgende bladzijden, aan de hand van genoemden schrijver, in korte trekken het leven van Wallenstein schetsen en vermelden hetgeen de nieuwste onderzoekingen omtrent de drijfveeren zijner handelingen geleerd hebben. Mocht iemand verlangen er meer van te weten te komen, hem verwijzen wij naar het bedoelde werk zelf, ten volle gernst dat hij zich den tijd aan de kennismaking besteed, niet zal beklagen. Den 14 September 1583 werd Albrecht Wenceslaus Eusebius von Waldstein (zoo was eigenlijk zijn naam) te Hermanie, een dorpje nabij Praag, geboren. Hij was een eigenzinnige, lastige jongen, die zijn ouders zeker vrij wat moeite veroorzaakte. Soldaatje spelen was zijn liefste bezigheid, maar hij moest daarbij altijd de rol van opperhoofd of aanvoerder vervullen en speelde geducht den baas over zijn kameraden, die zich zeer gedwee en ondergeschikt gedragen moesten. Als kleine, zevenjarige knaap was hij er reeds zeer op gesteld dat men hem onderdanig be- | |
[pagina 613]
| |
diende, en toen hij hierover eens door zijn oom onderhouden werd, en deze tot hem zeide: ‘wel wel, neefje, ge stelt u aan alsof ge een prins waart!’ antwoordde de kleine man trotsch: ‘Nu, wat ik niet beu, kan ik nog worden.’ Toen hij tien jaar oud was, verloor hij zijn moeder en twee jaar later zijn vader. Aanzienlijk was het vermogen, dat hij' erfde, niet; want vooreerst had hij nog twee broeders en verscheidene zusters, maar ten tweede bezat zijn vader zelf niet heel veel en had ook nooit veel bezeten, daar hij zijn vaderlijk erfdeel met nog veertien broeders had moeten deelen. Door een oom van moeders zijde, Albrecht van Slavata, werd de twaalfjarige Wallenstein als kind aangenomen. Op een school der Moravische Broedergemeente werd hij naar de eischen van zijn stand en den tijd waarin hij leefde, onderwezen. De familie Slavata, gelijk destijds de meeste adelijke familien uit die streken, behoorde tot dit kerkgenootschap. Op 17jarigen leeftijd ging hij naar de Hoogeschool te Altdorf, waar hij een vroolijk, misschien wat al te vroolijk leven leidde. Denn zu Altdorf im Studentenkragen,
Trieb er 's, mit Permiss za sagen,
Ein wenig locker und burschikos.
Het schijnt destijds op de Duitsche Universiteiten vrij zonderling toegegaan te zijn. Geen onzer hedendaagsche professoren zal zich in die tijden terug wenschen. Standjes, kloppartijen en dergelijke schandalen meer, waren op de collegies aan de orde van den dag; terwijl de jongelui nog daarenboven de gewoonte hadden, om van de interessantste voorvallen op de straten en plei nen publieke voorstellingen te geven. Wallenstein is zeker in zijn tijd een der belhamels geweest. Ten minste na eerst verscheidene malen met arrest gestraft te zijn, werd hij eindelijk door den gemeenteraad uit de stad gebannen. Op voorspraak van zijn familie werd dit vonnis ingetrokken, maar niet lang daarna verliet hij Altdorf uit eigen beweging. Nu kwam hij als page in dienst van den marktgraaf Carl von Burgan. Maar hier was hij volstrekt niet in zijn element, want de marktgraaf had, als beminaar van kunsten en wetenschappen een kring van beroemde mannen, schilders, beeldhouwers zoowel als dichters en geschiedschrijvers om zich heen | |
[pagina 614]
| |
verzameld, en het leven in zulk een wereld strookte volstrekt niet met de neigingen van een Wallenstein. Ernstig, peinzend, in zich zelf gekeerd, moet hij hier geleefd hebben. Hij trok zich meestal in de eenzaambeid terug, sprak weinig en antwoordde, wanneer men hem iets vroeg, met den minst mogelijken omhaal van woorden. Doch omtrent deze periode van Wallenstein's leven, is niet veel met zekerheid bekend; er ligt een sluier over gespreid, dien men tot nog toe niet heeft kunnen oplichten. Men zegt dat hij tijdens zijn verblijf bij den burggraaf eens op wonderdadige wijze in het leven is gespaard. Hij zou namelijk uit een venster van de derde verdieping gevallen en ongedeerd beneden te land gekomen zijn. Dit zou hem tot nadenken en weldra tot de overtuiging gebracht hebben, dat hij door den hemel tot het volvoeren van groote dingen bestemd was. Wat er van dit sprookje waar zij, dit is zeker, dat zijn levensgeschiedenis getuigt van een anderen, vreeselijker val. Tot welk een duizelingwekkende hoogte is hij gestegen, hoe diep is hij vernederd geworden! Maar ook van dezen val zou men knnuen zeggen dat hij er ongedeerd bij is gebleven, want ja, zijn leven heeft hij verloren, maar zijn naam zal voortaan zonder schandvlek in de geschiedenis voortbestaan. Vóór zijn studententijd te Altdorf, heeft Wallenstein een Jesniten-klooster te Olmutz bezocht, waar hij door zijn in het oogvallend karakter, zijn trotschen, onbuigzamen, ondernemenden geest spoedig de opmerkzaamheid der paters tot zich trok. Een onder hen zekere, pater Veit Pachsa Sorge, won Wallenstein's genegenheid door hem bij zijn studien enkele vakken, onder anderen het latijn, kwijt te schelden, en haalde hem ook over het geloof zijner vaderen, den Lntherschen godsdienst, vaarwel te zeggen, en het alleen zaligmakend geloof der Katholieken te omhelzen. Dit zal den eerwaarden vader niet zoo veel moeite gekost hebben, daar Wallenstein over het algemeen een grooten afkeer had van alle abstrakte wetenschappen, en zich vooral op zulk een jeugdigen leeftijd niet veel over de vraagstukken van den godsdienst zal bekommerd hebben. Een dweeper of vurig ijveraar voor het geloof hebben de paters der Jesuiten niet van hem kunnen maken, maar dat zij invloed op zijn volgend leven uitgeoefend hebben, is zeker, | |
[pagina 615]
| |
Pachsa bleef steeds een groot vriend van Wallenstein. Hij was het ook, die aan zijn kweekeling de gelegenheid verschafte met een jong, rijk edelman Licek, van Riesenburg, een reis door Europa te doen. Zij bezochten de voornaamste steden van Zuiden West-Duitschland, van Nederland, Frankrijk, Engeland en Italie. Het Italiaansch, de taal die destijds aan de meeste hoven van Zuid-Duitschland gesproken werd, gelijk tegenwoordig het Fransch, maakte Wallenstein zich binnen korten tijd zonder veel moeite eigen. Te Padua vertoefde hij ook het langst, daar hij zich hier verdiepte in een wetenschap, die hem tot het laatst van zijn leven belang inboezemde, namelijk de astrologie. Reeds vroeger had Paul Verding, de bekende wiskunstenaar en astroloog, hem met de beginselen dezer wetenschap bekend gemaakt, en nu zette hij onder de leiding van professor Argoli zijn studien verder voort. De geheimen der Cabalistische leer werden hem ook door dezen geleerde ontsluierd, die hem daarenboven uit de sterren bewees, dat hij onder een zeer belangrijk gesternte geboren was, en een gewichtige bestemming te vervullen had. Dat Wallenstein aan deze laatste uitspraak ten volle geloof sloeg, kan wel niemand bevreemden. Het is niet meer dan natuurlijk, dat hij zich langzamerhand bewust werd van de krachten die in hem sluimerden, van zijn ontwakend genie. Maar wel is het zonderling, dat hij zijn leven lang onvoorwaardelijk aan de uitspraak der sterren geloofde en in alle gewichtige oogenblikken eerst den starreuhemel raadpleegde, om te weten of het lot hem gunstig of ongunstig zou wezen. Ougetwijfeld faalde zijn sterrewichelarijen dikwijls, maar toch werd daardoor zijn geloof nooit aan het wankelen gebracht. Het waren dan niet de sterren die gelogen hadden, maar de schuld lag bij den kortzichtigen mensch, die de taal der hemellichamen niet genoegzaam machtig was. Op zijn reis door Europa had hij met bijzondere belangstelling den toestand van het krijgswezen in de verschillende landen gadegeslagen, en zich een kennis verzameld, die hij later op schitterende wijze in praktijk bracht. Zijn eerste wapenfeiten verrichtte hij in 1605 in den oorlog tegen de Turken, en gaf toen reeds blijken van buitengewonen moed en een zeldzaam doorzicht en beleid; er bestaan nog eenige brieven, waarmede zijn zwager, de vrijheer Carl von | |
[pagina 616]
| |
Zerotin hem aan een generaal uit het leger van Matthias aanbeveelt, waarin deze van hem zegt, dat hij, hoewel nog zeer jong, reeds doorslaande bewijzen van dapperheid heeft gegeven, en zich zeer goed weet voor te doen. Dat hij iemand van goeden huize is, met veel natuurlijken aanleg en den wapenhandel zoo hartstochtelijk bemint, dat hij niet zal rusten vóór hij aan dien lust bot kan vieren. Evenwel, tot hiertoe was Wallenstein slechts een weinig beduidend persoon geweest, daar het hem aan geldmiddelen ontbrak om zich eer en aanzien te verschaffen, maar hij wist hierin te voorzien, door in 1610 een schatrijke reeds eenigzins bejaarde weduwe tot vrouw te kiezen, die hem vier jaar later bij haar dood in het bezit stelde van een aanzienlijk vermogen. Haar nagedachtenis bleef steeds bij hem in eere. Van een zijner ooms erfde hij daarenboven nog veertien rentegevende goederen, zoodat hij weldra een der rijkste grondbezitters uit het Markgraafschap Moravie was. In 1617 begaf hij zich in dienst van den Aartshertog Ferdinand van Stiermarken, die in een oorlog met de republiek Venetie gewikkeld was, en rustte op eigen kosten 200 dragonders tot den krijg uit. Het ontzet van de vesting Gradiska, die op het punt stond zich uit gebrek aan levensmiddelen aan de Venetianen over te geven, was men geheel alleen verschuldigd aan de meesterlijke wijze, waarop Wallenstein eenige rijk beladen proviandwagens midden door het vijandelijke leger in de stad wist te brengen. Hij maakte zich bij zijn medeofficieren en zijn soldaten evenzeer bemind, door de mildheid, welke er in zijn tent heerschte, en de wijze waarop hij zorgde dat het geen der zijnen aan het noodige ontbrak. Zijn kleine schaar was tot een regiment aangegroeid en dit blonk onder alle keizerlijke troepen uit door de orde, de krijgstucht en de schitterende wijze waarop de manschappen uitgedoscht waren. In 1619 trad hij voor de tweede maal in het huwelijk met Isabella Katharina von Harrach, die algemeen geacht en bemind was om haar eenvoudigheid en innemende manieren. Zij schijnt met innige liefde aan haar echtgenoot gehecht te zijn geweest, getuige haar brieven, welke zij meestal op deze wijze aanvangt: | |
[pagina 617]
| |
Hochgeborner Fürst! Mein herzallerliebster Herr! en waarin de volgende zinsneden voorkomen: ‘Ich hab' Seiner wohl im Herzen oft gedacht und Ihn zu mir gewünscht.’ Dat Wallenstein haar te midden van het krijgsgewoel niet geheel en al vergeet, al schrijft hij haar niet zoo dikwijls als zij het wel wenscht, blijkt ook uit deze correspondentie. ‘Mit grösszer vergnügung hab ich Sein mir liebes Brieflein empfangen und mit tansend Freuden daraus gehört, dass es sich Gottlob wieder gebessert hat mit Ihm.’ Somwijlen zond Wallenstein haar een kleinigheid waarmede zij ten hoogste verblijd was. ‘Ich dank Ihm gar auf das schönste wegen der Hasen-Pas-teten, die er mir geschickt hat. sie sind mir gar wohl vom Herzen lieb, weil ich dadurch sehe, dass Er mich lieb hat und meiner nicht vergisst. Ich hoffe zu Gott, Er werde nun mehr schon wieder können ansgehen. Ich verlang's wohl vom Herzen, damit Er saine Geschäfte bald richten könnte und ich so glücklich wäre Ihn bald bei mir zu sehen.’ Uit deze brieven zou men naar het ons voorkomt, kunnen opmaken, dat Wallenstein in het huiselijke leven niet zulk een koude, ruwe, hardvochtige man geweest is, als hij door velen wordt afgeschilderd. Integendeel, welke staatszorgen hem kwelden, nooit liet hij het zijn vrouw of kind ontgelden. Te huis ontdeed hij zich van de ernstige afgetrokkenheid; de sombere, in zich zelf gekeerde, barsche veldheer veranderde dan in een liefdevollen echtgenoot en vader. En hetgeen Wallenstein, met nog verscheidene legerhoofden uit dien tijd, onderscheidde, hij was een waarlijk zedelijk mensch, matig in alle dingen. Hoe rijk zijn tafel ook van kostbare spijzen voorzien was, hij voor zich gebruikte een eenvoudig maal en liet de lekkernijen aan zijn gasten over. Een jaar vóór zijn tweede huwelijk was de dertig-jarige oorlog in Duitschland uitgebroken. Hij voerde toen het bevel over de Moraviesche troepen. De opstandelingen trachtten hem tot hunne zijde over te halen, daar zijn bekwaamheid als veldheer en zijn rijkdommen natuurlijk voor hen van veel gewicht waren. Hij verklaarde zich echter voor den keizer, zocht den opstand tegen te gaan, doch moest naar Weenen vluchten. In der haast nam hij de landkas mede en bezorgde daardoor den keizer een voordeel van 100,000 rijksdaalders. Hij wierf een regiment Kurassiers. voegde zich bij Bucqnoi, nam deel aan | |
[pagina 618]
| |
de slagen bij Budweiss en Praag en streed vervolgens in Hongarije en Silezië. Zijn diensten werden in 1622 door den keizer beloond met de verbeurdverklaarde heerlijkheid Friedland in Bohemen en den titel van Rijksgraaf. Nu leefde hij eenigen tijd op zijn landgoederen in Moravië of te Weenen, totdat bij in 1625 weder een werkzaam aandeel in den strijd nam en wel zulk een aandeel, dat de oogen van geheel Europa op hem gevestigd waren. De strijdkans had eensklaps voor de keizerlijken een geheel andere wending genomen. Zij zagen zich van alle kanten bedreigd en in 't nauw gebracht. Christiaan IV, koning van Denemarken, ondersteund door Engeland, Frankrijk en Holland rustte zich tot den krijg toe. De ligue kon tegen zulk een macht geen voldoende legers overstellen en zon met rasche schreden haar ondergang zijn tegemoet gegaan, wanneer niet plotseling hulp en redding was komen opdagen. Wallenstein namelijk bood den keizer zijn dienst aan, en beloofde binnen weinige maanden een leger van 50,000 man op eigen kosten op de been te brengen en door brandschattingen te onderhouden, mits men hem onbeperkte macht gaf over de officiersplaatsen die vervuld moesten worden. Het welslagen van zulk een kolossaal plan kwam den keizer ongeloofelijk voor; hij wilde hem echter toestaan met 12,000 man de proef te nemen. Wallenstein beweerde dat dit onmogelijk was. Hij zag geen kans om 12,000 man te onderhouden, maar met 50,000 man zou hij kunnen doen wat hij wilde, en zich genoegzaam respect weten te verschaffen in de landen waar hij doortrok; daar stond hij borg voor. ‘Der Krieg müsse den Krieg ernähren,’ dat was zijn leus. Hoewel steeds twijfelende aan den goeden uitslag besloot de keizer eindelijk zijn toestemming te geven en Wallenstein begon zijn werbing in Bohemen. Binnen den tijd van een maand had hij meer dan 20,000 man bijeen. Zijn naam was zoo gezien dat zelfs aanzienlijke personen er een eer in stelden onder zijn vanen te dienen. Gelijk een lawine die van de bergen valt en steeds in omvang toeneemt, alles vernielende wat zich niet met haar vereenigt, zoo ging het met het leger van den Friedlander. Welke verbazende sommen gelds het wapenen en kleeden van zulk een menschemmassa vereischte is gemakkelijk na te gaan. | |
[pagina 619]
| |
vooral wanneer er meer vergissingen plaats hadden, gelijk aan die welke openbartig door een zijner rentmeesters wordt bekend. Deze had namelijk uit onbedachtzaamheid 22,000 gulden voor een partij wapens te veel betaald. Volgens de bevelen van den keizer had Wallenstein zich moeten vereenigen met Tilly, die met zijn troepen langs de oevers van den Wezer lag, doch hij wendde zich baar de Elbe, veroverde Maagdenburg en legerde zijn scharen in de landen door deze rivier besproeid, om er te overwinteren. Deze handelwijze wordt hem als een schromelijk eigendunkelijke daad verweten, voortspruitende uit een laaghartigen naijver dien hij jegens Tilly's koesterde. Schiller zegt van hem: ‘Aber längst schon eifersüchtig anf Tilly's Kriegsrnhm, bezeichte er keine Lust, die Lorbeeren dieses Feldzugs mit ihm zn theilen.’ En later weder: ‘Dieser General (Wallenstein) allzulübermuthig um mit einen Anderen gemeinschaftlich zn agiren, hatte den liguistischen Feldherrn über die Elbe geschickt um dort die Holländer zu beobachten, eigentlich aber, damit er selbst den Krieg gegen den König eudigen und die Früchte der von Tilly erfochtenen Siege für sich allein ernten möchte.’ De reden waarom Wallenstein het bevel van den keizer niet opvolgde, moet alleen hierin gezocht worden, dat het hem niet geraden scheen zich bij Tilly aan te sluiten, daar de toestand van zijn leger het noodzakelijk maakte dat hij welvarende landen doortrok, die nog niet van den oorlog geleden hadden; en de streken door Tilly bezet, waren reeds langen tijd het tooneel van den strijd geweest. Hij was er de man niet naar, het lot van het geheele keizerrijk aan zulke kleingeestige gevoelens op te offeren. Duitschland groot en machtig te maken, er den keizer onbeperkte heerschappij over te verschaffen was het eenige doel dat hij beoogde. ‘Man brancht kein Fürsten nnd Kurfürsten mehr; wie in Frankreich und Hispaniën nur ein König ist, soll auch in Deutschland unr ein Herr sein.’ Dit waren zijn eigen woorden. Aan zijn adelaarsblik ontging niets wat hiertoe bevorderlijk kon zijn. De beste middelen wist hij uit te denken, de kortste wegen op te sporen ten einde dit oogmerk te bereiken. Hij gevoelde zich in staat deze ontwerpen tot stand te brengen. Oorlog was onder de bestaande omstandigheden noodzakelijk, en aan geen mensch kon de leiding daarvan beter worden toe- | |
[pagina 620]
| |
vertrouwd dan aan hem, die staatkundig zoowel als krijgskundig zeker de grootste man uit den dertigjarigen strijd was. Schitterende wapenfeiten werden door Wallenstein en zijn scharen van 1626-1629 verricht. De rij werd geopend door een roemrijke overwinning bij Dessau. Het volgende jaar veroverde hij Sleeswijk en Jutland, waardoor Christiaan IV genoodzaakt werd naar de eilanden de wijk te nemen. Wallenstein kon hem bij gebrek aan schepen niet verder vervolgen en keerde nu zijn wapenen naar de hertogdommen Meckelenburg, die ook weldra voor hem moesten zwichten. Door velen wordt beweerd, dat hij zich daarop deze Hertogdommen op onrechtmatige wijze toeëigende, dat hij ze voor zich eischte. Maar eerst na den vrede van Lubeek in 1629 werd hij er door den keizer op plechtige wijze mede beleend. En dat hij wel eenige schadevergoeding mocht hebben zal men lichtelijk begrijpen, wanneer men nagaat dat een leger van 100,000 man niet voor niets van wapenen en verdere krijgsbehoeften wordt voorzien en zijn goederen in Boheme en Moravie ook aan de kansen van den oorlog blootgesteld, en wel eens in beslag genomen werden. Drie millioen guldens hadden hem de krijgstoerustingen gekost en tot onderhoud van het leger behoefde de keizer niets bij te dragen; was het dan zoo zelfzuchtig en aanmatigend, dat hij zich deze beleening liet welgevallen? Was het niet veeleer billijk dat de keizer hem uit de veroverde landen eenigzins schadeloos stelde? Hij was onmetelijk rijk, maar om te doen wat hij deed, waren verbazende sommen noodig. Had een zijner manschappen zich bijzonder onderscheiden, hij kon zeker zijn daarvoor vorstelijk beloond te worden. Zoo deelde hij eens na een groote overwinning de volgende geschenken uit. Aan het regiment Piccolomini 4650 fl; aan het Lamboysche 6500; eenige gewonden kregen te zamen 3150 fl; ieder kavalerist 50 fl; acht korperaals ontvingen ieder een keten ter waarde van 2000 fl, werden tot den adelstand verheven en kregen ieder nog 500 fl: in geld. De opperwachtmeester en de ritmeesters kregen ieder 1000 fl, tewijl Piccolomini met 10,000 daalders werd begiftigd en de generaal Holk uit vier heerlijkheden, elk uit omstreeks achttien dorpen bestaande, zich één mocht uitkiezen. Een zijner veldheeren had eens een roemrijke daad verricht en werd daarvoor met 2000 dukaten beloon die hij nog denzelfden avoud verspeelde. Daarop liet | |
[pagina 621]
| |
Wallenstein hem nog eens diezelfde som uitbetalen en deze was hierover zoo getroffen, dat hij onmiddelijk te paard steeg en door nieuwe wapenfeiten zijn erkentelijkheid trachtte te bewijzen. Op deze wijze verwierf hij zich de genegenheid en de gehectheid zijner legerbenden, ofschoon hij ook zeer streng kon zijn, wanneer er een lafaard of verrader gestraft moest worden. De tallooze scharen, grootendeels bestaande uit het uitvaagsel der maatschappij, uit menschen van alle rangen, standen en natiën konden onmogelijk op andere wijze in bedwang gehouden worden. het was een meesterstuk dat Wallenstein nog zoo goed orde en tncht onder hen handhaafde. Geen liefde voor vorst of vaderland, partijzucht of geestdrijverij vuurde hen in den strijd aan. Over het algemeen waren slechts hetvooruitzicht op buit, en de belooning die hen van den Friedlander wachtten de oorzaak van hun heldhaftigheid. Een gemeen soldaat, wanneer hij slechts dapper was, en grenzenloozen moed betoonde kon tot de hoogste waardigheden opklimmen. Zij wisten dat in Wallensteins leger, ‘jeder seines Glückes eigener Schmied sei.’ Na de Hertogdommen Meckelenburg veroverd te hebben had hij zijn wapenen tegen Pommeren gekeerd en ook deze provincie bemachtigd behalve de rijke Hanzestad Stralsund. Welke pogingen hij ook aanwendde om deze stad meester te worden zij bleven allen vruchteloos en na een belegering van elf weken en een verlies van 12000 man moest hij aftrekken, ofschoon hij gezworen had de vesting te zullen innemen al ware zij met kettingen aan den hemel bevestigd. Dat Stralsund zulk een zwaar beleg zoo lang heeft kunnen uithouden moet toegeschreven worden aan de buitengewoon moedige verdediging der bezetting en de ligging der stad, die aan de zeezijde open was, en dns langs dien weg steeds van nieuwe mond- en krijgsbehoeften kon worden voorzien. De Zweedsche koning Gustaaf Adolf stond haar ook krachtdadig bij, Wallenstein had op nieuw ondervonden hoe onontbeerlijk het bezit van een vloot voor Duitschland was en stelde de ijverigste pogingen in het werk om er een tot stand te brengen. Het getuigt zeer voor den scherpen blik en het helder doorzicht van Wallenstein, dat hij toen reeds inzag, welk een gevaarlijk vijand Gustaaf Adolf voor zijn vaderland kon worden. In verscheidene brieven aan den overste Arnim, waarschuwt hij dezen, vooral een waakzaam oog te houden | |
[pagina 622]
| |
op den Zweedschen koning van wien hij een landing vreesde. Gustaaf Adolf was een jeugdig vorst hakende naar veroveringen en Wallenstein begreep welke voordeelen er voor dezen te behalen zouden zijn, wanneer hij zich in de Duitsche zaken mengde. Na het beleg voor Stralsund opgebroken te hebben, veroverde Wallenstein nog het Hertogdom Holstein met uitzondering van de steden Glückstad en Krempe en sloot daarna in 1629, ten einde de gevreesde vereeniging van Zweden en Denemarken te voorkomen in naam des keizers vrede met Christiaan IV, waarbij deze al zijn staten zonder betaling der krijgskosten terug kreeg, mits hij beloofde zich in 't vervolg met niemand tegen den keizer te verbinden. Van alle vijanden en vreemde overheerschers bevrijd, vaardigde Ferdinand nu het restitutie-edikt uit; hetgeen door Wallenstein met strengheid werd ten uitvoer gebracht. Ofschoon het hem tot hiertoe, gelijk van zelf spreekt, niet aan vijanden had ontbroken, die, naijverig op zijn roem, alle ongeregeldheden door zijn troepen bedreven aan hem weten, zoo hievan zij un met luider stemme hun klachten aan. Vele rijksvorsten, Protestantsche zoowel als Katholieken, eischten van den keizer dat hij hem uit zijn dienst zon ontslaan. En de keizer, die de genegenheid der vorsten noodig had om zijn zoon tot Roomsch koning te doen verheffen, zond eindelijk eenige gezanten tot Wallenstein met verzoek dat hij zijn betrekking zou neêrleggen. De omzigtigheid waarmede de keizer in deze zaak te werk ging, bewijst hoezeer hij Wallenstein vreesde. Doch deze, zich van zijn macht bewust en wel wetende, dat, zoo er weder gevaar naderde, de keizer zijn hulp uiet zon kunmen ontberen, volgde zonder eenige tegenspraak 's keizers wensch en begaf zich naar zijn bezittingen in Bohemen. Met meer dan vorstelijke pracht omgaf hij zich hier. Vier kamerheeren, twaalf baronnen, 60 pages uit de aanzienlijkste familiën stonden steeds tot zijn dienst gereed. Om zijn parken bij zijn slot te Praag te verfraaien werden een honderdtal huizen omver gehaald. Vele zijner voormalige officieren vergezelden hem naar zijn residentie en verscheidene aanzienlijke personen verlieten het hof te Weenen om zijn gevolg te komen vermeerderen. Op uitstekende wijze zorgde hij voor den inwemligen toestand zijner eigendommen. De land- en bergbouw, de veeteelt, het | |
[pagina 623]
| |
fabriekswezen. die allen door den oorlog veel geleden hadden, trachtte hij weder op den vorigen trap van bloei terug te brengen en daarbij zooveel hij kon te verbeteren. Hij stichtte scholen, richtte hospitalen op en was op deze wijs een weldoener voor zijn onderhoorigen, die hem dan ook op de handen droegen. Al deze bezigheden verhinderden hem evenwel niet den loop der staats-aangelegenheden nauwkeurig in het oog te houden. Hoe zou hij zijn aard ook zoozeer hebben kunnen verloochenen en volstrekt geen belang meer gesteld hebben in de zaak, waaraan hij tot hiertoe zijn edelste krachten had gewijd, waalrvoor hij zelfs zijn leven had veil gehad! Dat hij op de eene of andere wijs geïntrigeerd heeft, kan echter door niets bewezen worden. Zijn vrees voor een landing van Gustaaf Adolf bleek weldra niet ongegrond te zijn. In 1630 stak deze met een leger van 15000 man naar Pommeren over. Ofschoon door het Katholieke Frankrijk daartoe bezoldigd en aangezet, gaf hij voor alleen tot redding der Protestanten in Duitschland de wapenen te hebben opgevat. Of er niet tevens eenige staatkundige bedoelingen bij in het spel waren? Het ontbrak in zijn leger evenwel niet aan godsdienstplechtigheden; zelden togen zijn legers ten strijde zonder zich vooraf door een gezang of gebed gesterkt te hebben. Toch verhinderde dit hen niet de grootste wreedheden te bedrijven en. zooveel mogelijk te plunderen als zij de kans daartoe schoon zagen. Schiller legt een zijner soldaten, die naar het vijandelijke leger was over geloopen, de volgende woorden in den mond: Gustaf der Schweden, der Leuteplager,
Der machte ein Kirch aus seinem Lager,
Liess Betstunde halten, des Morgens, gleich
Bei der Réveille und beim Zapfenstreich.
Und wurden wir manchmal ein wenig munter,
Er kanzelt uns sebsl wohl vom Gaul herunter!
In 1630 dan landde deze met een leger van 15000 man in Pommeren. Zijn wapenen zegevierden overal, en na den slag bij Leipzig had de keizer alle voordeelen weder verloren, die hij in 12 jaar tijds behaald had. Het scheen dat met Wallenstein ook het geluk de keizerlijken had verlaten. In den uitersten nood wachtte Ferdinand dan | |
[pagina 624]
| |
ook van niemand anders hulp en uitkomst dan van den hertog van Friedland, en trad weldra met hem in onderhandeling, opdat hij het opperbevel over het leger weêr op zich zou nemen. Wallenstein was hiertoe niet gemakkelijk te bewegen en beloofde eerst slechts voor drie maanden dien post te aanvaarden, om in dien tijd een leger van 40,000 man op de been te brengen; maar het aanvoeren in den oorlog wilde hij niet. Toen na verloop van dien tijd 50,000 man slagvaardig stonden liet hij er zich eindelijk toe overhalen, nadat Ferdinand bewilligd had in de voorwaarden die hij hem stelde. Namelijk, dat hij Generalissimus zon wezen, van den keizer zoowel als van het geheele Oostenrijksche huis en Spanje, met volstrekt onbeperkte macht, dat de keizer, noch een van zijn zonen zich in het leger mochten begeven, dat alle verbeurdverklaringen en begenadigingeu van hem zonden afhangen enz., in een woord, hij moest gedurende den oorlog in den volsten zin des woords onafhankelijk zijn van den keizer en de rijkswetten. Was het enkel heerschzucht, die hem dreef tot het stellen van zulke veeleischende voorwaarden? Neen. Wallenstein begreep dat hij tegenover een koning als Gustaaf Adolf, een man van even groote staat- als krijgskundige talenten, een zwaren strijd zou hebben. De koning van Zweden behoefde geen bevelen af te wachten van de hooge regeering of een ministerraad ver van het tooneel des oorlogs verwijderd; ook Wallenstein wilde de handen ruim hebben. Hij wist, dat hij aan het hof veel vijanden had, die hem zouden bemoeilijken zooveel zij konden, en hij kende bij ondervinding de langzame beweging der toenmalige administratie. In aanmerking genomen hoe lang sommnige zaken in onze kamers hangende blijven, kan ons dit in die eeuw onder dergelijke omstandigheden volstrekt niet verwonderen. Het volgende staaltje dat lsolani in den Piccolomini daarvan verhaalt zal zeker niet overdreven wezen: Als ich vor sieben Jahre nach Wien kam. um die Remonte
Für unsere Regimenter zu betreiben,
Würde ich von einer Anticarnera
Zur andern herumgeschleppt.
Zuletst - da schickten sie mir einen Kapuziuer;
Ich dacht' es wär' um meiner Sünden Willen'
Nein doch, das war der Mann, mit dem
Ich om die Reiterpferde sollte handeln:
Ich musste auch abzieh'u unverrichter Ding'
| |
[pagina 625]
| |
Wallenstein beloofde den keizer nogmaals te zullen redden, maar alleen dan, wanneer hij als koning tegenover een koning kon staan. Nergens kan men een bewijs vinden, dat de keizer deze eischen overdreven vond; integendeel, door den bisschop Anton van Weenen, liet hij hem van zijn volkomen toestemming verzekeren, en tevens melden, dat hij een onbepaald vertrouwen in hem stelde. En dit vertrouwen zon niet beschaamd worden. Nauwlijks een maand na de opeing van den veldtocht kon hij den keizer melden: ‘Bohemen ligt aan de voeten uwer Majesteit.’ Verder bemachtigde hij Leipzig, Pleissenburg, Weissenfels en Merseburg. Eindelijk, in den slag bij Lutzen, werd hij geslagen. Hier sneuvelde echter Gustaaf Adolf, en dit was een onberekenbaar verlies voor de Zweden, ofschoon de oorlog door bekwame veldheeren werd voortgezet. Deze nederlaag was een schoone gelegenheid voor Wallenstein's vijanden, om hem weder de hevigste verwijtingen te doen. Er war ihnen zu hoch gestiegen,
Möchten ihn gern herunter kriegen!
Zoodra het oogenblikkelijk gevaar geweken was, werden de vorsten en rijksgrooten steeds bevreesd, dat hij den invloed, dien hij bij het leger bezat, tot zelfzuchtige oogmerken zou aanwenden. Da rufen sie den Geist an in der Noth
Und grauet ihnen gleich wenn er sich zeigt.
Men verweet Wallenstein voornamelijk dat hij naar Bohemen teruggetrokken was, en niet den volgenden dag den strijd hervat had. Hij zelf verdedigde zich hierover door aan te voeren, dat de vijand veel te sterk, en hij geheel van artillerie ontbloot was, waaraan ook voornamelijk het verlies van den slag moet worden toegeschreven. Bij een tweede nederlaag zon hij daarenboven gevaar geloopen hebben, dat hem de weg naar Bohemen was afgesneden. Eenige zijner regimenten hadden zich dapper van hun taak gekweten, en werden daarvoor op zijn bijna verkwistend milde wijze beloond; terwijl andere, die op de vlucht waren gegaan, daarvoor streng moesten boeten. Verscheidene commandanten en officieren uit de aanzjenlijkste familien werden ter dood ge- | |
[pagina 626]
| |
bracht; evenwel niet dan drie maanden na den slag en nadat ten duidelijkste gebleken was, dat zij lafhartig of eerloos gehandeld hadden. Onverbiddelijk streng was hij altijd geweest omtrent daden die den krijgsstand onteerden; doch deze krasse maatregelen verwierven hem in het leger den bijnaam van Tyran en waren niet geschikt om de gemoederen aan het Weenerhof gunstiger voor hem te stemmen. Het waren vooral de rijksvorsten die al hun krachten inspanden om hem ten val te brengen, daar zij vooreerst reeds op hem verbolgen waren omdat zijn legers in hun landen zulke verwoestingen hadden aangericht, maar bovenal omdat zij zijn doel kenden: Duitschland onder één scepter te brengen. Het sluiten van een wapenstilstand met Arnim viel ook volstrekt niet in den smaak der rijksgrooten te Weenen, die het zeer aangenaam vonden, wanneer zij gemakkelijk en gezellig bij elkaêr gezeten, de krijgsbedrijven verhaalden en er een gunstig of ongunstig oordeel over velden. Zij beschuldigden hem van ontrouw en verraad, maakten hem zwart van alle mogelijke misdaden en haalden eindelijk den keizer over, iemand naar het leger te zenden, die heimelijk deze zaak zou onderzoeken, en Wallenstein's handelingen nanwkeurig nagaan. Ja, ihr könntet ihn,
Weil ihr ihn schuldig wollt, noch schuldig machen.
Het scheen dat Wallenstein alles deed om een treffen met den vijand te vermijden, en dit wekte natuurlijk wantrouwen. Met Saksen, Brandenburg en Zweden had hij evenwel onderhandelingen aangeknoopt en deze waren van dien aard, dat het oppervlakkig beschouwd twijfelachtig blecf, of hij hen misleiden of met hen gemeene zaak tegen den keizer wilde maken. Dat Frankrijk Wallenstein hulp aanbood en zelfs beloofde hem als koning van Bohemen te erkennen is bewezen, maar tevens is het zeker dat Wallenstein deze voorwaarden niet heeft aangenomen, hetzij dan uit besluiteloosheid of omdat het nooit in hem opgekomen was, zich tot koning van Bohemen te verheffen. Om een onpartijdig oordeel over deze zaken te kunnen vellen, moet men zich geheel verplaatsen in de eeuw toen zij voorvielen en ze uit dit standpunt beschouwen. De wijze van oorlogvoeren verschilde toen hemelsbreed van de onze, zoowel wat de taktiek als het organiseren der legers | |
[pagina 627]
| |
betreft. Daarbij huldigde men toen algemeen de zoogenaamde Macchiavellistische ideën, dat wil zeggen dat men het volstrekt niet als kwaad beschouwde, wanneer men den vijand in den oorlog door verraad of andere lage streken afbreuk kon doen. Lazarus Schwendy, een der beroemdste Duitsche veldheeren schrijft hierover het volgende: ‘In den oorlog is overwinning het doel. Door verraad, spionnen en geld kan men hierbij meer uitrichten dan door wapenen en geweld. Deugd, oprechtheid en trouw zijn zeer te prijzen, maar in den oorlog is het de grootste schande zich te laten beet nemen, overwonnen te worden of werkeloos te zijn. Voor deze dingen bestaan geen verontschuldigingen. Daarom moet men niet alleen dengd bezitten, maar ook list, behendigheid, ontrouw, bedrog en verraad aanwenden om zich de overwinning te verzekeren en de overhand te behouden.’ Hoewel niemand zal willen beweren, dat alle verraad en snoodheid geheel uit de wereld zijn, zoo zal men toch deze ondeugden niet openlijk durven verdedigen of aanprijzen, zelfs niet in den oorlog. Dat Wallenstein deze onedele middelen heeft aangewend, om zijn grootsche plannen te verwezenlijken, is de grootste smet die hem aankleeft, en toch zou men nog veel tot zijn verontschuldiging kunnen bijbrengen. Men zou het meer als een gebrek van zijn tijd kunnen beschouwen, dan als een vlek op zijn karakter. Hoe toch zou het hem mogelijk geweest zijn het overwicht te behouden op vijanden, die volstrekt geen onderscheid maakten in de keus hunner middelen, om tot hun doel te geraken. Onze groote Willem I had ook wel een spion aan het hof van Filips; en zoo hij dien niet bezeten had, zon hij geen oogenblik een noemenswaardig tegenstander van den Spaanschen koning geweest zijn; nooit zou hij de plannen en het karakter van dien vorst zoo hebben kunnen doorzien, en zeer spoedig een slachtoffer geworden zijn van diens schoonklinkende huicheltaal. Daar Wallenstein Duitschlands vijanden om den tuin leidde en den strijd vermeed, kweekte hij het vuur der tweedracht aan dat bij hen smeulde, maar zeker zou zijn uitgedoofd, wanneer hij door slag te leveren hen had gedwongen eensgezind te wezen. Het was Wallensteins ernstig streven den vrede tot stand te brengen, en hoogstwaarschijnlijk zou hij hierin geslaagd | |
[pagina 628]
| |
zijn, wanneer het wapen van vuige moordenaars niet al te goed doel getroffen en den held vóór zijn tijd had doen omkomen. Voor hoeveel jammeren zon Duitschland niet bewaard zijn gebleven! En wat meer is, zeker zou dan verhinderd zijn, dat Frankrijk sedert den Westfaalschen vrede in alle aangelegenheden van Europa de grootste rol had gespeeld. De eenheid van Duitschland was dan reeds toen tot stand gekomen! Niet één der veldheeren na hem was in staat een eervollen vrede te bedingen, terwijl de krijgsbedrijven gedurende de laatste 14 jaren van den 30-jarigen oorlog meerendeels hoogst onbeduidend waren. Er ontbrak toen wat Wallenstein was: Ein Mittelpunkt, ein Halt der sich hinstelt,
Wie ein ferte Säul an die man sich
Mag schliessen mit Zuversicht.
De lagen en listen hem door zijn vijanden gelegd, konden voor Wallenstein niet lang verborgen blijven; hij nam daarom het besluit niet weder te wachten tot het den keizer behagen zon hem zijn ontslag tegeven zooals vroeger, maar er zelf om te verzoeken. In November 1633 had hij reeds dit plan gevormd, maar zijn gezondheidstoestand was destijds zoo wankelend, dat hij het niet dadelijk kon ten uitvoer brengen. Toen hij het eindelijk den 19den Febrnari volvoerde en twee boden naar Weenen zond, met de verklaring, dat hij bereid was het commando neder te leggen en zich te verantwoorden waar en wanneer de keizer het verlangde, hadden zijn vijanden het net van valsche beschuldigingen reeds zoo dicht om hem toegetrokken, en hem zoozeer met spionnen omringd die al zijn gangen nagingen, dat de afgezondenen niet eens tot den keizer konden naderen, maar onderweg aangehonden werden. Ferdinand had zich reeds vroeger laten overhalen tot het uitvaardigen van een patent, waarbij hij Wallenstein van al zijn waardigheden vervallen verklaarde, en het leger van alle gehoorzaamheid jegens hem ontsloeg. Later verscheen er nog een tweede, waarin hij daarenboven beschuldigd werd, plannen gevormd te hebben, om den keizer van den troon te stooten en het geheele keizerlijke huis om te brengen, en deze dus tot eigen veiligheid wel op verdedigingsmiddelen moest bedacht wezen. Hem dood of levend gevangen te nemen | |
[pagina 629]
| |
is nooit door den keizer bevolen. Niets kan hiervoor ten bewijze strekken. Maar er bevonden zich in het leger zoo velen, die met begeerige blikken slechts naar buit uitzagen en voor geen middelen terugdeinsden, welke hun die konden verschaffen. Zij hoopten eens recht goed te profiteren van Wallensteins uitgestrekte bezittingen, die natuurlijk zouden worden verbeurd verklaard, wanneer hij schuldig bevonden en ter dood gebracht werd. Het patent van den keizer was reeds den 24sten Januari opgesteld, maar werd eerst den 22sten Februari te Praag, onder trommelslag, openlijk afgekondigd. Wallenstein die zich te Pilsen bevond, vernam het nog denzelfden dag en hoorde tevens, hoe zijn bagage aan plundering werd prijsgegeven en zelfs zijn eigen regiment hem de gehoorzaamheid had opgezegd. Schoonklinkende woorden van valsche aantijgers als Gallas, Piccolomini, Questenberg en verscheidene anderen hadden hun uitwerking gedaan. Verlaten, zelfs door diegenen op wier trouw hij met zekerheid meende te kunnen rekenen, van alle kanten in het nauw gebracht, met ondank behandeld door den keizer, voor wien hij zijn geheele leven gestreden had, zag Wallenstein nergens licht of uitkomst. Toch wilde hij nog beproeven zijn leven te redden. In de vesting Eger meende hij voor het oogenblik veiliger te zijn dan te Pilsen, en daarom begaf hij zich hierheen met een kleine schaar zijner vrienden, zoo hij meende, maar de moordenaar, helaas, toog mede! Hij hoopte zoolang te Eger in veiligheid te zijn, totdat hij met de Zweden onderhandeld zou hebben, opdat zij hem ter hulp konden snellen; terwijl hij anders van hier gemakkelijk naar den bertog Bernhard van Weimar zon kunnen vluchten, bij wien hij bescherming hoopte te vinden. Doch hij was bestemd de wrange vruchten te plnkken van zijn eigen politieke handelingen; want noch de Zweden, noch de hertog van Weimar konden in het eerst gelooven dat het hem ernst was; zij vreesden dat er een nieuwe list achter school; en dit was dan ook oorzaak, dat door het dralen hun hulp te laat kwam. Wallenstein, die tot het laatste toe niet den minsten twijfel koesterde omtrent de gezindheid der Generaals Gallas en Piceo- | |
[pagina 630]
| |
lomiui; deelde hun zijn plannen mede en ging daardoor met zekere schreden zijn val te gemoet. In een draagkoets gezeten, door hevige jichtpijnen gekweld, omgeven door een kleine ruiterschaar, deed de fiere veldheer, den 24sten Februari 1634 zijn intrede binnen Egers wallen. Hoe geheel anders was hij tot hiertoe gewoon geweest een intocht te houden! Met opgeheven hoofde, op een vurig strijdros gezeten, ontvangen door de luide jubelkreeten eener juichende menigte, nooit dan op zulk een wijze, was hij met zijn zegevierende scharen door de steden van het rijk getogen. Thans bleef het doodstil in de straten alsof de menigte de droefheid eerbiedigde van een stoet, die een innig geliefden vriend grafwaarts droeg. Eer tweemaal 24 uuren verstreken waren, zouden er ook verscheidene dooden te betreuren zijn Eger was de plaats door de moordenaars uitgekozen, waarde gruweldaad zou gepleegd worden. Er had zich een groote zamenzwering tegen den hertog gevormd, met geen ander doel dan hem uit den weg te ruimen. Zij zouden een gastmaal geven ter eere van Wallenstein en hem te midden der feestvreugde met zijn trouwste aanhangers ombrengen. Maar hun plannen schenen geheel in duigen te zullen vallen daar de hertog wegens zijn gezondheidstoestand de uitnoodiging van de hand wees. Eerst bracht hun dit in niet geringe verlegenheid, maar zij hadden weldra ten zijnen opzichte andere plannen beraamd. Er was besloten dat het gastmaal voortgang zon hebben en Wallensteins aanhangers daarop zouden worden omgebracht. Vier zijner vrienden Kinsky, Tersky, Illo en Neumann werden onverwachts verraderlijk aangevallen en vermoord. Tot het laatste toe verdedigden zij zich manmoedig, maar moesten eindelijk voor de overmacht bezwijken. Nu togen de moordenaars naar de woning van den hertog. Zij omsingelden die en drongen er binnen. Wallenstein had zich juist te bed begeven. Door het geraas gewekt sprong hij op, liep naar het venster, dat hij opende en wilde den schildwacht vragen wat er gaande was. Tot antwoord werd de deur van zijn vertrek met geweld open gebroken en drongen een twintigtal gewapende mannen met zekeren Deveroux aan het hoofd naar binnen. Met het moordtuig in de hand naderde deze den held, die, plotseling, in het holle van den nacht overvallen, geheel weêr- | |
[pagina 631]
| |
loos tegenover hem stond, en riep uit: Gij zult sterven! Hij wachtte een oogenblik alsof hij eenig antwoord te gemoet zag; maar Wallenstein breidde sprakeloos de armen uit, ontving den doodelijken stoot en stortte zonder eenig geluid te geven ter aarde. Zijn lijk werd in het roode kleed gewikkeld dat op de tafel gelegen had en in zulk een vorstenmantel naar het slot gebracht, waar het bij die zijner vrienden tot den volgenden dag op het slotplein bleef liggen. Zijn papieren werden dadelijk in beslag genomen, maar hoogst merkwaardig is het dat daaronder niet een enkel belangrijk stuk gevonden werd, waaruit zijn verraad aan den dag kwam. De booze wereld zegt natuurlijk, dat hij ze voor zijn tocht naar Eger verbrandde. Sommige laten ze door een page vernietigen. Maar al degenen met wie hij onderhandelde hebben dan zeker uit complaisance de stukken, welke zij in handen hadden, mede laten verbranden? Hij raadpleegde nooit iemand over zijn ontwerpen, maar omhulde ze met een ondoordringbaren sluier. Der Geist ist nicht zu fassen wie ein andrer
Wie er sein schicksal an die sternen knüpft.
So gleicht er ihnen auch in wunderbaren
Geheimer ewig, unbegriffener Hahn.
De denkbeelden die in zijn brein oprezen, konden daarin ook tot rijpheid komen. Hij behoefde geen hulp of raad van anderen, hij gevoelde zijn meerderheid boven zijn omgeving. Een genie was hij, en juist daarom had hij zooveel vijanden. Domheid is een pantser: een onfeilbaar middel, tegen haat, nijd en afgunst. Als roofvogels vielen de moordenaars op zijn nalatenschapaan en ieder trachtte het grootste deel voor zich te krijgen. Dit ging zelfs zoover dat de keizer aan zekeren Caretto beval een gedeelte der geroofde goederen terug te geven. Er zijn verscheidene geschriften in omloop geweest, waarin Wallensteins schnld zoogenaamd duidelijk aan het licht werd gebracht, onder anderen een van zekeren Boheemschen edelman Ratschin. Maar waarop berust die beschuldiging? Op niets dan mondelinge overleveringen. Een bewijs is nooit te vinden geweest, misschien om de eenvoudige reden dat het nooit bestaan heeft. Ratschin | |
[pagina 632]
| |
gaf voor zoozeer in den gunst van den hertog te hebben gestaan, dat deze al zijn verraderlijke ontwerpen aan hem had toevertrouwd. Richilieu gelooft zelfs niet aan zijn schuld en schrijft in zijn voorrede van zijn geschiedenis van Peter de Groote. ‘Sarasin heeft een verhaal verzonnen van Wallenstein's verraad en zamenzwering tegen den keizer. maar deze heeft nooit dergelijke plannen gehad.’ Wanneer men alle feiten en omstandigheden in aanmerking neemt en onpartijdig beschouwt, kan men aan zijn schuld niet langer gelooven. Eerst na twintigjarigen trouwen diensttijd, als de held in den krijg vergrijsd is, zal hij het plan opvatten om zich den konings of keizerskroon te verschaffen? Waarom het dan niet vroeger gedaan, toen hij nog in de kracht van zijn leven was? Wallenstein moge als mensch gefaald hebben, een verrader was hij niet. Hardvochtigheid, ongeduld, trotsch en dweepzuchtige gevoelens met betrekking tot de Astrologie worden hem verweten en hij is hiervan niet geheel vrij te pleiten, maar edelmoedigheid, zielenadel, matigheid, mildheid en verdraagzaamheid in 't godsdienstige staan daar tegenover. ‘Das Wort ist frei, die That ist stumm, der Gehorsam blind.’ Dit was zijn stelregel. Wallenstein was groot van gestalte en mager. Zijn gelaat was ovaal, zijn gelaatskleur bleek. Het hooge voorhoofd drukte fierheid uit. Zijn zwart haar was van voren kort en opgestreken; langs de slapen hing het in krullen neder. Hij droeg een langen smallen baard en even zulke knevels. Zijn kleine donkere oogen waren vol vuur en leven. Wanneer zijn zware wenkbrauwen zich dreigend te zamen trokken, verspreidde hij angst en schrik om zich heen. De uitdrukking van zijn gelaat was ernstig en terugstootend. Hij had een afkeer van luidruchtigheid en wanneer zijn hoofd met ontwerpen vervuld was, duldde hij in zijn nabijheid geen geraas van wagens, geen hondengeblaf, geen hanengekraai. Als de officieren hem kwamen spreken, legden zij meestal hun sporen af. Schildwachten werden somtijds uitgezet om de stilte in de nabijheid van zijn paleis te doen eerbiedigen; kettings over de straten gespannen om de passage van wagens te keeren. Enkele keeren moest de stadsklok worden vastgezet en de nachtwacht zijn geroep staken, opdat zij hem niet in zijn bezigheden zouden storen, want hij sliep slechts | |
[pagina 633]
| |
zeer kort en besteedde het overige van den nacht aan zijn arbeid. Wie kent niet onder Griekenlands meest beroemde mannen den naam van hem, die ook zijn vaderland aan den vijand heeft verraden en toch door het nageslacht steeds hoog geëerd wordt Wie heeft ooit Themistocles als een eerloos man leeren beschouwen? Themistocles, de trotsche, hooghartige Themistocles redde zijn land van een zekeren ondergang, toen het aan den rand van een afgrond was genaderd en ieder oogenblik daarin dreigde neder te storten. Zijn blik reikte verder dan die zijner tijdgenooten. En toen zij naar zijn wijzen raad niet wilden luisteren, besloot hij hen door list te dwingen, tot hetgeen zij niet goedschiks wilden ten uitvoer brengen. Hij verraadde zijn land, maar om het te redden. Tusschen zijn daad en die van Wallenstein, dus in principe geen wezenlijk verschil, alleen werd zijn werk met een goeden uitslag bekroond en aan Wallenstein werd de tijd niet gegund het ten einde te brengen. Moge men voortaan Wallenstein datgene schenken, waarop hij rechtmatig aanspraak heeft, den naam van een onbegrepen miskend genie, dat het slachtoffer geworden is van lage, baatzuchtige moordenaars. |
|