Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1868
(1868)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgewekenen uit Nederland naar Frankrijk, 1787-1795.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zijn de lotgevallen der uitgewekenen naar Frankrijk, 1787-1795, die wij op de volgende bladzijden wenschen te schetsen. Tachtig jaren zijn al vervlogen sedert die emigratie begon, en reeds nn kost het eenige moeite om de bouwstoffen tot zulk eene schets te verzamelen. Deze zijn trouwens zoo talrijk, dat, willen wij niet de perken, ons zelven bij dezen arbeid gezet, overschrijden, slechts een zeker zeer onvolledig vermelden er van, het aanstippen van een en ander, ons vergund is.
Wij hebben in ons eenvoudig verhaal, voorafgegaan door eenige opmerkingen, dikwerf de uitgewekenen zelven sprekende door hunne geschriften ingevoerd en hunne getuigenissen woordelijk teruggegeven. De draad, die ze verbindt, ziedaar ons werk. - Maar vergt men thans wel meer van den verhaler, die zijne hoorders of lezers zelven wil laten oordeelen over de daden en lotgevallen van het voorgeslacht en hun zijn oordeel daarover niet wil opdringen? Het voorgeslacht spreekt op deze wijze regelregt tot ons. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1. Beweegredenen. Stand. Aantal. Onderstand. Twisten. Bezigheden der Uitgewekenen. 1787-1795.Het aantal zoogenaamde gecompromitteerde patriotten, zooals wij later zien zullen, was zeer groot. Wij zeggen zoogenaamde gecompromitteerde patriotten, want er waren zeer verschillende redenen, waarom men patriot werd en desgelijks waarom men destijds het vaderland verliet. ‘Het patriotismus’ zegt een in 1787 gevlugte HollanderGa naar voetnoot1) ‘werd slechts door een klein getal recht begrepen, ofschoon het begrip daarvan onder het bereik van elk een viel, die slechts een middelmatig oordeel bezat. Men vond dus lieden, die met het patriotismus weinig meer dan eene uitspanning in een ledig uur bedoelden of die voor zich zelven en de hunnen bijzondere voordeelen er van verhoopten. Anderen waren niet vrij te spreken van een heimlijken wrok, dien zij uitoefenen wilden; anderen waren [er op] gesteld om te schitteren en nog anderen volgden de mode van die dagen en werden patriotten omdat hunne vrienden en buuren het waren.’ ‘Hierbij kwam’, zoo vervolgt hij, ‘dat men begreep, dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sieraden bij de wapenen en de vrolijkheden bij de exercitiën behoorden. Men schafte zich derhalven blinkende uniformen en wapperende parnassen aan, men rigtte societeiten op, waar men vrolijk zijn en drinken en spelen kon.’ De gevolgen van dezen gedurende eenige jaren en tot September 1787 steeds toenemenden zwijmelroes zijn ligtelijk te bevroeden. Een oranjeklant zong er van, op kreupelen trant: ‘De burger door uw taal misleid,
Verliet beroep en ar(re)beid,
Ging uit zijn kring; liep op uw wenk soldaatje spelen,
En kwam dus doende, met gemak,
Allengskens tot den bedelzak.
Zoo waart gij tot ruine en ondergang van velenGa naar voetnoot1).
Bij de werkelijk geïncrimineerde of criminele vervolging duchtende patriotten sloten zich dus dezulken aan, wier boêl op was, waarbij zich velen voegden, die politiquement deze gelegenheid zich ten nutte maakten, om aan de prise de corps, die hen civiliter van hunne schuldeischers dreigde, te ontsnappen. - Ook waren er die voor patriot gespeeld hadden om een postje te bejagen en dus zich zoo gecompromitteerd hadden, dat zij, nu het weder Oranje boven was, zekerheid hadden niet te zullen slagen. Zij volgden als cliënten hunner patronen, op hoop van een (zooals wij later zien zullen) door hen verwacht spoedig herstel der zaken naar hunnen wensch. ‘Zelfmisleiding’, zegt iemand zeer juistGa naar voetnoot2), ‘was een der grootste gebreken van dien sentimentelen tijd.’ - Velen weken uit den lande uit onberedeneerde vrees. Toen de Pruissen in zoo weinig tijds een gansche omkeer van zaken tot stand bragten, viel dit velen, die om bovengemelde oorzaken, (zooals van der Palm eens van zich zelven getuigde), wat gekeesd hadden, als koud water op het lijf, zij verloren hunne tegenwoordigheid van geest en zetten het op een loopen. Sauve qui peut! Maar er waren nog andere oorzaken om het getal emigranten te doen toenemen. Een voornaam Hollandsch vlugtelingGa naar voetnoot3) zegt: ‘Velen onder de laagste classen van menschen door werkeloos- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid als anderszins in Nederland geen of geen genoegzaam bestaan vindende en meenende, dat men zoo (wel) te Antwerpen als te Brussel geld ontving om onderhouden te worden of om verder naar Frankrijk te reizen en aldaar jaargelden te trekken, kwamen naar de Oostenrijksche Nederlanden afzakken onder voorwendsel van genoodzaakt te zijn, van hun land te moeten verlaten. Zij waren alleen en zonder eenige noodzaak daar gekomen om een lui en lekker leven te leiden.’ Ook de reeds vermelde andere gevlugte HollanderGa naar voetnoot1) schrijft gelijks, als ooggetuige uit Antwerpen, in October 1787: ‘dat velen derwaarts kwamen, die nimmer tot de patriotten behoort hadden, maar die uitgelokt - door het ten hoogste vergroot gerugt van uitdeelingen en tractementen de reis naar Braband aannamen. Er zijn snaken onder, die zoo als men mij in 't zekere onderrigt heeft, in het vaderland niet genoeg met plunderen kunnende winnen, alleen meer geld denken te verdienen door zich voor patriottische vlugtelingen uit te geven. Eenige hunner hier een reispenning ontvangende en ziende, dat dezelve op verre na zoo groot niet is, als men in 't Vaderland elkander vertelt, keeren al pruttelende terug: men heeft er van dat soort gezien, die, bij hunne wederkomst naauwelijks de Vaderlandsche grenzen bereikten of zij toonden zich oproeriger dan onze verklaarde tegenpartij. Behalve deze bedriegers zijn er ook velen, die, wel voor patriotten bekend staande, echter geen andere noodzaak hebben om het land te verlaten, dan door gebrek aan werk en uit armoede.’ En zelfs waren er, die bij de revolutie eer gewonnen dan verloren hadden en die geëmigreerd toch onderhoud ontvingenGa naar voetnoot2). Nog een andere oorzaak, die de emigratie deed toenemen, maar tevens, zoo als wij later zien zullen, aanleiding gaf tot geweldige tweespalt tusschen de emigranten zelven, was de aanmoediging tot emigratie, zoowel regtstreeks van de zijde van uitgewekenen zelven, als aanvankelijk zijdelings van het Fransch bewind. De heethoofdigste patriotten en welligt ook zij, die geen spoedig herstel van zaken in hunnen geest in het vaderland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich voorstelden, noodigden toch vermogende landgenooten uit, om zich met hunne kapitalen naar Frankrijk te verplaatsen en zich aldaar in steden, niet ver verwijderd van een door uitgewekenen aan de Fransch-Belgische grenzen op te rigten etablissement, te vestigen. Men kwam er voor uit ‘de emigratie in de republiek moest van tijd tot tijd grooter worden en tot eene totale ruine daarvan uitloopen’Ga naar voetnoot1). Dezelfde schrijver, uit wiens werk wij deze zinsnede aanhaalden, wijst op de vraag: ‘Hoe het mogelijk zij, dat het Fransche Ministerie zelve ten sterkste de vlugt der Hollandsche Patriotten bevorderd kan hebben?’ te regt naar het in de laatste aanteekening vermelde Rapport. Dat Ministerie wenschte enkele takken van Nederlandsche industrie, b.v. haringvisscherij en haringkaken, op Franschen bodem door deskundigen over te planten. Het hoopte tevens daardoor, hetzij middelijk of onmiddelijk iets van den onderstand, dien het verleende, terug te bekomen. Eindelijk de groote ‘faciliteit’Ga naar voetnoot2), waarmede de emigranten zoowel te Antwerpen en Brussel ontvangen, als later te St. Omer als weekgeld of Franschen onderstand trekkenden geadmitteerd werden, deed de emigratie sterk toenemen. Het was echter voor hen, die de al of niet ondersteuning of admissie moesten beoordeelen, een moeijelijke taak om hier uit het kaf het koren te ziften en te beoordeelen of, en zoo ja, hoeveel onderstand ieder in goede verhouding tot dien van zijne mede-emigranten en naar mate van zijn vermogen en behoeften uit het algemeene fonds toekwam. Een ooggetuige geeft eene te levendige, welligt wel wat sterk gekleurde, schildering van zulk eene taxatie om ze hier niet in te vlechten. De Leeuwarder schoolmeester, K. Kamminga, schrijft er als ooggetuige vanGa naar voetnoot3): ‘Zoo haast een of meer vlugtelingen binnen Brussel kwamen, moesten zij aanstonds bedacht zijn (indien zij niet met een register recommandatiebrieven van gewezen regeerders voorzien waren), om een der daar zijnde Grooten bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't hair te grijpen en dan wel zoo eenen, welke bij den Monster-Commissaris in kennis stond. Of zoo dat niet wilde vlotten, ging men maar bij een klederverhuurder een fraai (gegaloneerd) kleed zoeken voor een tijd en dan daarmede naar de WarandeGa naar voetnoot1), want daar had de Monster-Commissaris zijn zetel gevestigd. Had dan diegeene het geluk, dat de zon hare stralen op het (gegaloneerd) kleed kwam te werpen, zoodat de weerkaatsing den Commissaris in de oogen flikkerde, dan was zijn fortuin gemaakt en zoo een kon zijn geleende broekzak reeds geluk wenschen met een berg kroonen (écus)! want dan werd er aan het glasraam geklopt en hierop was het ruim baan! opdat het kleed der eere er onbesmet door kon. - Eene menigte, wier buiken van honger rammelden en die al eenige dagen met moeite post gevat had, scheidde zich al knorrend ‘sommigen vloekende, anderen met een Mijnheer! denk aan mij! uit een. En zoo wierd het kleed, dikwijls door het allerslegtste corpus gedragen; naar binnen geleid. Aldaar werd gevraagd naar de kwaliteiten, alsmede waarom die heer heeft moeten vlugten? - En dan kwam het snoeven te pas van groote verliezen; heldendaden enz., waarop ter vertroosting een stapel kroonen volgde en het woord om den volgenden week vrij tot het Comptoir te mogen naderen, doordien de Commissaris de naam had aangeteekend. - Had een burgerman, doch met een slegt kleed en ongekapt, het geluk om binnen te geraken, zoo werd hij met een à twee kroonen afgezonden; doch die niets hadden, hadden ook geen crediet, moesten onder vreemde tirannen soldaat worden. In een woord, het was niet vreemd de knapste lieden, die geen vleijers wilden zijn en alles verloren hadden, in armoede te zien leven; daarentegen zag men zwier en losbollen, welke door het aankleven van het patriotismus een bestaan vonden, meerder dan zij in het vaderland met hunne handteering hadden kunnen winnen, met zakken vol geld.’ Van de Friesche, Groninger en Overijselsche gecompromitteerde mitteerde patriotten vestigden zieh velen te Burg SteinfurtGa naar voetnoot2), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bentheim, Leer, Lingen, Bremen en naburige plaatsen. Zeer enkele emigranten reisden regelregt naar het vrije Zwitserland, maar de overgroote massa trok eerst naar Antwerpen. Er waren in Sept. 1787 dagen, dat aldaar 80-90 te gelijk aankwamen, en daar men ze niet allen onderzoeken konde, hielp men ze maar zoo schielijk mogelijk voort, door ze naar Brussel, het hoofddepot op te zenden. De verdachten kregen een gering reisgeldGa naar voetnoot1). Er bleven echter genoeg te Antwerpen, om aldaar eene Societeit tegenover de gewezen Jesuïetenkerk in eene ruime kamer van het klooster dier, toen nog nog niet zeer lang geleden, (1773)Ga naar voetnoot2) vernietigde orde op te rigten. Soms waren aldaar 400 Hollanders te zamen en daar de contributie slechts één gulden was, telde de Societeit verscheiden honderden leden. Maar weldra, in 1788, werd zij gesloten en eene nieuwe opgerigt, ‘waarbij al het onreine goedje werd buiten gehouden en niemand tot lid toegelaten, dan die voor een goed, braaf, eerlijk patriot te boek stond en bij ballotage door de leden werd goedgekeurd’Ga naar voetnoot3). Verscheidene Hollanders bleven te Antwerpen, huurdeu aldaar kamers bij burgerlieden, of huizen om kleine negotiën te drijven. Gelukkig was de winter van 1787 zacht, want gedurende de strenge koude van 1788 leden vele emigranten aldaar groot gebrek, hetgeen de Antwerpsche Vaderlandsche Societeit en de liefdadigheid van bijzondere personen zooveel mogelijk trachtten te lenigenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aanzienlijke en rijke emigranten bleven niet te Antwerpen, maar hielden zich in Brussel, Parijs en Zwitserland op, al naar mate de tijds-omstandigheden en de veiligheid van de verblijfplaats (1787-1795) het medebragten. De meeste minder aanzienlijke en geringere lieden trokken, ten einde den Franschen onderstand te kunnen genieten door België, en vestigden zich te St. Omer, Gravelines, Bethune, Duinkerken en andere naburige Fransche plaatsen. Hoe groot het onderscheid in stand en rang was, kan ons een curieus lijstje van K. Kamminga aantoonen. Eer wij zulks mededeelen zij opgemerkt, dat, naarmate de denkbeelden van égalité, fraternité, ook bij de in Frankrijk wonende emigranten zich ontwikkelden, en eindelijk tot een idée fixe zich verhieven, in diezelfde mate ook elk onderscheid van rang meer en meer misnoegen, tweespalt en verdeeling onder hen moest verwekken. En dit te meer, omdat het onderstand-geld toch hooger klom naar den rang; waarin men geplaatst was. Geen wonder, dat wij alzoo bij K. Kamminga het volgende lezen: ‘Zij, die Grooten, schepten (beter dan God! volgens Mozes verhaal, die zich maar eenvoudig bij ééne classe menschen en twee sectionen bepaalde,) vier classen en elf sectionen. Alerhoogste classe. Eerste section. Almachtige Grooten! die gevlugt en geen onderhoud benoodigd waren. Tweede section. Alerhoogste Grooten, die pensioenen moesten hebben.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ons ontbrak nog,’ zegt Kamminga bl. 38, ‘bij onze Republikeinsche scheppers de professor CamperGa naar voetnoot1), want die had nog wel ééne classe met drie sectionen er bij geschapen, als:
Ook over de plaatsing in de verschillende secties werd hevig geklaagd. ‘Men vindt,’ zegt K. Kamminga, ‘in de eerste section lieden, die een deel minder verloren hadden in de Republiek dan in de tweede en derde sectionen. Dit moest van zelven voor de bezadigdsten droefheid baren. - Bij anderen verwekte het nijd, jalousie, twist en vrees. Inzonderheid was het voor de vrouwen ondraaglijk en wel inzonderheid voor die, welke zich al eenigen tijd met den naam van Mevrouw! (men schreef dit voor 75 jaren) ‘hadden laten betytelen en nu weder vernederd werden tot geringeren stand.’ In het jaar 1787 toch waren door de patriotten een aantal officieren bij de auxiliaire corpsen aangesteld of tijdelijk meer of minder hooge betrekkingen van afgezette oranje-mannen door hen in Utrecht of Holland bekleed geworden. De eersten werden door het Fransche Gouvernement niet gelijk gesteld met de werkelijke militaire gebrevetteerde officieren, aan wie Bethune als verblijfplaats werd aangewezen. Dit Gouverement beschouwde hen als particulieren en met hunne vrouwen daalden zij dus in rang en bijgevolg ook in hoeveelheid van onderstandGa naar voetnoot2). Voor dat de égalité en fraternité geheel uitgebroed waren is het vermakelijk om de staaltjes te lezen van titel- en rangzucht onder de uitgewekenen. Mannen b.v. als Prof. Valckenaer en H.L. van Altena, Griffier der Franeker Staten, twistten hevig over de bevoegdheid tot het voeren van titels in de Franeker vergade- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring bekleed en soms vrij pompeus in het Fransch vertaald op visite-kaartjes of onder stukken geplaatst. Doch, in 1792, voer reeds Amator Patriae in zijne Brieven uit Duinkerken uit ‘tegen den hersenschimmigen orde en tegen het getal der belagchelijkheden van Wel Edele, Edel Geboren en meer dergelijke Heeren en Mevrouwen die (onder de Emigranten) zich zoo verre doen vermenigvuldigen, dat de gewezen buurvrouwen Jannetje en Aagje het zich thans eene schande rekenen niet genoemd te worden, Mevrouw Johanna en Agatha en eene houding in het wandelen en spreken aannemen, die haar een middelwezen tusschen dieren en menschen doet zijn.’
Het aantal geëmigreerden op te geven is bij het ontbreken van naauwkeurige aanteekeningen niet mogelijk. Evenmin de namen der voornaamsten. De Nederlandsche Jaarboeken van Junij 1788, bl. 941 tellen onder de eerste en tweede rangen op: ‘Jonkheer van der Capellen tot der Marsch, Jonkheer van Pallandt tot ZuithemGa naar voetnoot1), de heeren Hooft, Abbema, Hogendorp van Hofwegen, Bicker, van der Hoop, Geelvinck van Castricum, van Beijma, Potty Turcq, van Spaan, Gevaerts, Valckenaer, Huber, Lith de Jeude Sr. en Jr., Fr. Rant, Mappa, B. Blok, van Hoey en een menigte anderen te veel om te tellen.’ - In een Smeekschrift aan Neerlands Debora, bl. 8 vindt men ze aldus in rijm gesteld: Toen zaagt ge een groote schat van Vaderlandsche Heeren,
Vervolgd, ter dood gedoemd, van post en ambt beroofd,
Gebannen uit hun oord om nooit terug te keeren,
De Lange, Gijselaer, Palland en Blok en Hooft,
Twee Hogerdorpen met van Rijssel ten Capellen,
Ten Broeck en Langerak en Bosch en Hamelsveld,
De Vriesche Beijma...... maar wie kan de namen tellen?Ga naar voetnoot2).
Op den 7den April 1788 werden te St. Omer 1298 personen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met 13698 livres (francs) per week bedeeldGa naar voetnoot1). Deze onderstand liep van 48 tot 6 franc per week en kwam het Fransche Gouvernement gedurende de jaren 1787-1795 op tonnen schats te staan. Reeds den 5. Mei 1789 verklaarde de Minister van Finantiën Necker, bij het openen der Staatsvergadering in Frankrijk, dat hij toen ruim fr. 829,000 aan de uitgewekenen Hollanders betaald had en jaarlijks zou betalenGa naar voetnoot2). Het moet ter eere van de opvolgende, ook meest revolutionaire Fransche staatsvergaderingen en gouvernementen gezegd worden, dat zij de ondersteuning der Nederlandsche uitgewekenen steeds als ‘une dette sacrée’ beschouwden, hoe benaauwend ook de finantiëele omstandigheden van Frankrijk in dien assignaten tijd waren. Deze onderstand had nog veel hooger moeten klimmen, indien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de opgave van zeker Dagblad van Gouda van Maart 1795 waarheid behelsde. Volgens deze opgave toch hadden van Septb. 1787 tot Jan. 1788 42.394 personen de republiek verlaten en waren te Brussel gekomenGa naar voetnoot1), maar een eenvoudige vergelijking van het getal bedeelden te St. Omer met deze cijfers moet deze opgaaf als hoogst overdreven doen beschouwenGa naar voetnoot2). Het aanzienlijk aantal personen, die slechts 6 frs. wekelijks of iets daar boven trokken, wijst ons reeds aan, dat zeer velen tot de lagere volksklasse behoorden, voor wie hunne onbekendheid met de Fransche taal het des te moeijelijker moest maken om hun brood zelf te verdienenGa naar voetnoot3), en die ook daardoor tot werkeloosheid vervielen. Ledigheid is des duivels oorkussen. Dit spreekwoord werd ook hier bewaarheid en reeds in 1791 wordt door een ooggetuige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzekerd, ‘dat de ledigheid vele uitgewekenen bedorven hadGa naar voetnoot1), voor zoo verre sommigen nog voor meerder bederf vatbaar waren’Ga naar voetnoot2). En die geneigdheid tot leegloopen werd nog bevorderd door verschillende oorzaken. Aanvankelijk toch waren de meeste emigranten van meening, dat er een spoedige omkeer van zaken in het vaderland op handen wasGa naar voetnoot3). Frankrijk waarmede de patriotsche partij een verbond had geslotenGa naar voetnoot4) op den 10. November 1785, moest zulks bewerken en zou hen niet in den steek laten en het was dus niet de moeite waard iets aan te vangen. Toen het zeer lang al duurde eer die verwachting vervuld werd, flikkerde Mirabeau's bekend geschrift: Aux Bataves den gezonken moed weder op door zijne aankondiging van een naderend herstelGa naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier kwam nog bij het verschil van inzigten bij vele uitgewekenen over hetgeen hun in Frankrijk te doen stond. Een deel toch wilde overbrenging van Nederlandsche industrie naar dat land. Aan het hoofd daarvan stond de bekende mr. B. Blok, die te Gravelines een scheepstimmerwerf voor het bouwen van haringbuizen en paketbooten aanlegde. Ook een zeilmakerij schijnt er opgerigt te zijn, terwijl inet een turfgraverij begonnen werdGa naar voetnoot1). Deze zaak vond ondersteuning bij Valckenaer, den secretaris van den commissaris van Beijma. De twisten en onlusten daaruit ook ontstaan waren de mede-oorzaken waarom eerst Valckenaer zijne betrekking liet varen en van Beijma zijne demissie ontvingGa naar voetnoot2). Deze laatste toch, en vele patriotten met hem, beschouwde de uitgewekenen als gasten die Frankrijk verbonds- en eershalve verpligt was te onderhouden, nadat men hen in September 1787 in den steek had gelaten tegenover de Pruissen. Men mogt de emigranten niet dwingen om hunnen kost te verdienen, vooral niet in zulke industriën, waarmede men de ruine van het vaderland, dat men zoo spoedig weder zegevierend hoopte binnen te treden, beoogde. Dit begrip van het hoofd, den commissaris en andere aanzienlijken schoot natuurlijk wortel bij de minder tot werken gezinden van St. Omer, die de Graveliner emigranten met den naam van Kolonisten, bestempeldenGa naar voetnoot3), terwijl Valcke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naer in een aan de Fransche regering gerigt stuk hen factieux noemdeGa naar voetnoot1). Maar ook nog een andere reden, die men bij de patriotsche vlugtelingen (de illuminés dier dagen) volstrekt niet zoude zoeken, gaf aanleiding tot tweespalt. Het was het orthodoxisme. Dit verwijderde ook het betere soort der uitgewekenen van elkander zoodra men eenigszins gevestigd wasGa naar voetnoot2). Vooral te Duinkerken had zulks plaats. ‘Met welk een ijver en ‘moeite’, zegt een ooggetuigeGa naar voetnoot3), ‘heeft men daar de zoogenaamde regtzinnige leer niet verdedigd tegen hen die om billijke redenen, één Kerkgenootschap, ten minste een wettelijke verdraagzaamheid wilden invoeren? En ziet men niet, met verwondering, dat de meeste patriotten voor de leer van Dordrecht blijven ijveren?’ Te St. Omer liep de verdeeldheid in de aldaar in Maart 1788 opgerigte Hervormde gemeente zóó hoog, dat zij in 1790 zich in twee deelen scheiddeGa naar voetnoot4). In hunne politieke denkwijze daarentegen kan men bij vele uitgewekenen eene groote verandering bespeuren. Zij werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds radicaler naar mate het Jacobinisme in Frankrijk doordrong en in krachten toenamGa naar voetnoot1). Een hunnerGa naar voetnoot2) drukte zich daarover in 1792/93 aldus uit: Mijn ‘oordeel heeft door het gebeurde in dit land een zeer grooten trap van verlichting en doorzigt in het patriotisme gekregen en wel zoodanig, dat de herdenkende overweging van de begrippen, die ik voormaals van het patriotismus had, mij thans doen bloozen over de bekrompenheid derzelve; en ik vertrouw, dat veele, ja de meeste mijner landgenooten, bij eigen onderzoek, hetzelfde zullen moeten erkennen. En inderdaad, wat was ons patriotismus over het algemeen anders, dan een begeerte, om herstel van eenige gebreken in het bestuur, en vooral van geschondene Voorrechten, enz. Wie heeft toch immer een oogmerk gehad om een geheel nieuwe regeeringsform, op zulke onwrikbare gronden te vestigen? Onze vijanden, de Aristocraten en Prinsgezinden zijn dwaas geweest, dat zij die eischen niet hebben ingewilligd. Wij zouden triumf gezongen hebben, terwijl wij nog met de kluisters der slavernij zouden zijn geboeid gebleven.’ En reeds voor dat ‘de uitgeweken Hollandsche patriot’ deze woorden schreef had men in St. Omer den 1sten Julij 1792 eene societeit: Les Sans Culottes Hollandois opgerigt, uit welken naam men den aldaar heerschenden geest kan beoordeelenGa naar voetnoot3), die echter alles behalve broederlijk was. Een der hoofdpunten, die in dergelijke vereenigingen behandeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd was het herstel der patriotten. Zeer te regt merkte een hunner, reeds in 1791, aanGa naar voetnoot1), ‘dat Oranje het zich nog eenmaal deerlijk beklagen zou, dat hij zijne tegenstanders naar een land verdreven had, waar zij nieuwe kragten vergaderen konden om hem het zij vroeg of laat, in dier voege aan te vallen.’
Over de middelen om tot het herstel te geraken verschilde men zeer: en evenzeer over de mate van het herstel. ‘De Franschen zullen nimmer het herstellen van Nederland mogen of kunnen doen... De redding voor Nederland zal uit eigen boezem moeten beginnen’, zoo schreef men 1791/92Ga naar voetnoot2). Een ander dacht er nog optimistischer over. ‘Het is zeer mogelijk’, zoo schreef hij reeds in 1791, ‘dat Frankrijk zonder de wapens te voeren verscheidene natiën en daaronder ook de Hollanders zal vrij maken’Ga naar voetnoot3). De Franschen dachten er echter anders over. Reeds op het einde van het jaar 1792, hadden zij het cijfer van de 100 millioenen voor oogen, waarvoor zij de patriotten herstellen en Nederland bevrijden wilden. ‘Pourquoi les patriotes Bataves, qui ont chez eux de l'argent et des moyens, ne font ils pas leurs révolutions eux-mêmes? ou pourquoi n'offrent ils pas cent millions à la Nation Française, pour lui donner les moyens de l'effectuer?Ga naar voetnoot4) De mate van het herstel oordeelde men in 1791 dat drieledig kon zijn. ‘Een volkomen herstel kon het heeten, wanneer Oranje uit de republiek, beneffens allen, die hem zouden kunnen opvolgen in zijn tyranny, geheel verdreven en gedelgd werd.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer de Aristocratie ganschelijk gedempt ware en geene regeringen bestonden, dan uit ware, deugdzame en verstandige patriottenGa naar voetnoot1).’ ‘Een ander soort van herstel is, dat de patriotten hunnen wensch verkrijgen, in zooverre als zij Oranje aan het hoofd blijven behouden, omtrent in denzelfden smaak als de koning van Frankrijk zich aan het hoofd thans (1791) bevindtGa naar voetnoot2).’ ‘Het laatste en slegtste herstel, indien het die naam verdient, 't welk de Hollandsche patriotten nog zouden kunnen verwagten, is eene wederkeering in hun vaderland onder eene gunstige verleening van Amnestie of vergetelheid van al het gebeurde van wegens OranjeGa naar voetnoot3).’ Inderdaad werd het laatste middel beproefd. In Friesland werd den 16 October 1787 eene amnestie voor de patriotsche misdaden uitgevaardigd. ‘Maar zij was zoo verre van generaal te zijn en bevatte zoovele uitzonderingen, dat de geheele amnestie op niets uitkomt,’ zoo schrijft Philalethes BatavusGa naar voetnoot4). De amnestiën van Utrecht van 14 Novb. en 19 Decb. 1787, noemt hij, ‘zeer breedvoerig’Ga naar voetnoot5). Het voorstel tot amnestie voor de patriotten door Prins Willem V, 21 Novb. 1787, in de Staten van Holland gedaan, werd 15 Febr. 1788 in eene resolutie veranderdGa naar voetnoot6). ‘Alle deze amnestien, zegt Philalethes BatavusGa naar voetnoot7) kenschetsten echter het partijdig en wraakgierig karakter van de Staten en Neerlands stadhouder en alles wat men er van moet zeggen is, dat zij het land op den oever van zijnen ondergang gebragt hebbenGa naar voetnoot8).’ Dit oordeel moge ook wat partijdig zijn, zeker is het, dat die amnestiën met zoovele uitzonderingen en de vele geregtelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgingen der patriotten de omwenteling van 1795 met hare gevolgen hebben voorbereid en in de hand gewerkt.
In hunne ballingschap schreven sommige emigranten eensdeels tot tijdverdrijf, uitspanning of met het doel om den patriottischen geest in het verlaten vaderland levendig te houden, of om hun levensonderhoud te winnen, meer of minder uitvoerige letterkundige werken of stukken waarvan wij eenige zullen vermeldenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere uitgewekenen die gevonnisd werden, gaven stukken tot hunne verautwoording uitGa naar voetnoot1). Wederom anderen gaven hun hart lucht in geschriften van den dag, hetzij in het Nederduitsch of in het Fransch geschreven of vertaald, waaruit voor de kennis van hun verblijf in den vreemde veel is te puttenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van meer belang daarvoor, ja zelfs voor hetgeen bijzonder in Friesland in 1787 en iets vroeger voorviel, zijn de talrijke twistschriften tusschen C.L. van Beijma, den Commissaris den uitgewekenen, 28 Jan. - 1 Junij 1788 te St. Omer en zijnen gewezen Secretaris, den Hoogleeraar Joh. Valckenaer gewisseld, waarbij ook nog die van anderen in die twisten betrokken zijn te voegen. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat hiermede als met de kijverij tusschen kok en keukenmeid; althans deze in hevigen stijl geschreven en met de scherpste motto's prijkende brochures doen ons zien hoe groote verdeeldheden er onder de uitgewekenen heerschten, en hoe soms de pot aan den ketel verweet, dat hij zwart was. Eene geheele ontleding van de oorzaken en gevolgen dier twisten ligt nu buiten ons bestekGa naar voetnoot1). Eer-, heb- en heerschzucht waren er de drijfveeren van: het was een hevige storm in een glas | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
water, die in 1788 de uitgewekenen in Frankrijk in twee elkander vijandige partijen splitste en waarvan de sporen nog eenige jaren later onder hen, ja tot na den terugkeer in het vaderland, zigtbaar waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2. Van September 1787 tot 1 Julij 1788. C.L. van Beijma, Commissaris der uitgewekenen, 28 Januarij - 1 Julij 1788.Een kort en ineengedrongen overzigt der lotgevallen van de uitgewekenen in het algemeen in Frankrijk, gedurende zeven soms bange jaren, moge onze uit de bronnen zelve geputte en tot hiertoe medegedeelde opmerkingen besluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aanvang daarvan wordt ons zeer gemakkelijk gemaakt door het verslag ‘uit eene egte en onpartijdige hand, tot Junij 1788 over dat verblijf in de Ned. Jaarb. 1788, bl. 940-948 gegeven; en vermits weinigen deze volumineuse verzameling in hunne boekerij bezitten, zoo zij het hier des te eerder overgenomen omdat het ons bij vergelijking met enkele der in de aanteekeningen aangehaalde brochures gebleken is den daaraan door den schrijver der Ned. Jaarb. toegezwaaiden lof te verdienenGa naar voetnoot1). In December 1787 schreef de Graaf de St. Priest, staatsdienaar van den Koning van Frankrijk, uit Parijs aan Jonkheer van der Capellen tot den Marsch, dat een geschikt persoon naar St. Omer, in het Graafschap Artois, moest gezonden worden, om in die wijkplaats voor de Hollandsche vlugtelingen te zorgen. e brief werd door den heer van der Capellen te Brussel aan de heeren van Beijma en Hogendorp medegedeeld en de heer van Beijma als Commissaris, met den gewezen Hoogleeraar Valckenaer als zijn Secretaris, van Brussel derwaarts gezonden. Te Brussel waren de heeren Gevaerts, voorheen Burgemeester te Dordrecht en Potty Turcq, weleer Raadsheer in den Hoogen Raad in's Hage, door den Graaf de St. Priest met de zorg voor de Hollanders voor rekening van den Koning van Frankrijk belast, de eerste voor de Krijgslieden en de laatste voor de Burgers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Januarij 1788 kreeg de heer Potty Turcq last, om de vlugtelingen, die nog te Brussel waren, met het noodig reisgeld naar St. Omer te zenden en de heer Gevaerts, om de officjeren naar Bethune te doen vertrekken, alwaar (zie bl. 998 de Ned. Jaarb. 1788) ruim 100 daarvan op Fransch pensioen gesteld (werden) en de(n) overigen, omstreeks 200 in getale, zijnde degenen die gedurende de onlusten in dienst genomen waren, zes kroonen reisgeld is gegevenGa naar voetnoot1). Te St. Omer wierden de vlugtelingen ontvangen door den heer Collignon, Fransch krijgscommissaris, welke hen in de casernen en paviljoenen des Konings plaatste en het noodige huisraad voor hen uit de stads magazijnen huurde. Zij die niet in de casernen konden geplaatst worden, moesten voor zes livres of meer bij de maand, een kamer voor zich huuren. In 't midden van Januarij 1788 kwamen aldaar omtrent 400 Hollanders aan, gelijk ook op den 28 Jannarij 1788 de heeren van Beijma en Valckenaer. Dit trok nog vele andere Nederlanders van elders naar St. Omer, ook vrouwen en kinderen zoodat hun getal sterk toenam. Zij wierden van de Societeiten der gegoede vlugtelingen, die zich te Brussel, Antwerpen, Gent enz. ophielden, met brieven van aanprijzing aan den heer van Beijma en het noodig reisgeld voorzien en te St. Omer gekomen zijnde door dezen als Hollandsche vlugtelingen ontvangen en opgeteekend en hun een zekere weeklijksche onderstand, naar de omstandigheden, van's Koningswege toegekend. Op raad van den heer Valckenaer zijn de vlugtelingen te St. Omer, in Februarij 1788, door den heer van Beijma, in zoo vele en zoodanige smaldeelen verdeeld als er provinciën en steden zijn, tot welken zij hadden behoord en uit ieder smaldeel wierd een of meer personen gekozen, als opzichters over zoodanig smaldeel, 't welk de last van verzorging en bestier zeer verligtte. Ook werden zekere wetten ontworpen en goedgekeurd en van alles door de gemelde opzichters aanteekeningen gehouden, en hen ook een secretaris toegevoegd. Zij namen ook de nodige kondschappen omtrent de geschillen, die onder de vlugtelingen van tijd tot tijd ontstonden; zij maakten eenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijst van de personen onder ieder smaldeel, van zijnen naam, stand, huisgezin en toelagen enz. en deelden de onderstandgelden wekelijks uit. Het getal der vlugtelingen zoozeer toegenomen zijnde, dat ze niet allen in de casernen te St. Omer konden geplaatst worden, is een goed gedeelte van hen ruim half Februarij 1788 met den heer J.R. Lith de Jeude JuniorGa naar voetnoot1) naar Gravelines gezonden, tot dat op den 20sten Maart 1788 bevel kwam om geenGa naar voetnoot2) lieden meer naar St. Omer te zenden. De heer Valckenaer leidde ook binnen korten tijd zijn secretariaat neder; waarop de heeren J.L. Huber uit Friesland en F. Rant van Heusden den heer van Beijma hulp boden. In het laatst van Febr. 1788, beliep het getal der vlugtelingen te St. Omer en Gravelines die onderstand genoten 1025, van welken 714 onder de 10 livres (francs) 's weeks, 237 van 10 tot 20, en 74 boven de 20 livres trokken; onder de twee laatste getallen waren 80 vrouwen en 107 kinderen. Echter (!) klaagde de Fransche regering over de al te groote uitgaven en beval derzelver vermindering, gelijk dan ook al éenloopende personen van 10 op 8, van 12 op 10, van 14 op 12, van 25 op 20, van 30 op 24 livres 's weeks gebragt wierden, 't welk eene vermindering van ruim 700 livres ('s weeks) te wege bragt. De opzichters over de smaldeelen behielden uithoofde van hunne moeite en kosten van papier als anderzints hunne geheele toelagen, behalven een die van 45 op 40 livres gebragt wierdt. In dezen toestand beproefde men ook, om de vlugtelingen aan arbeid te helpen; dog zulks vondt groote zwarigheid, zoo in het gemis van kennis der Fransche taal, als voornamelijk in de gildens, die daartegen opkwamen. Men liet egter de schoenmakers schoenen maken voor het eigen gebruik der Hollanders, dog ook dit verviel, omdat men de Fransche schoenen beter koop kon bekomen als het Hollandsch gemaakt werk. - Den 2den Maart kwam bevel om tien stuivers van ieder persoon in te houden voor de waarde van huisraad, hetwelk in de casernen vermist werd, terwijl de huur van hetzelve van wege den Koning betaald wierdt. In deze maand wierdt ook een gedeelte der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlugtelingen aan de vestingwerken te St. Omer met schop en kruiwagen te werk gesteld. 't Was ook ten tijd, dat de Graaf de St. Priest aanstalte maakte om als gezant van den koning naar Holland te vertrekken, en dus door den Markgraaf d'Osmond in de eerste zorg voor de Hollandsche vlugtelingen wordende opgevolgd, hiervan aan den heer van Beijma te St. Omer kennis gaf, en te gelijk vorderde, dat de vlugtelingen zouden verdeeld worden in Corps Francs even als zij in de Republiek geweest waren; 't welk egter heeft moeten agterwege blijven. Op den 20sten Maart 1788 (zoo als wij reeds vermeldden) kwam ook last, om geen meerdere vlugtelingen te St. Omer aan te nemen, van 't welk aan de Hollandsche Societeiten te Brussel, Antwerpen, Gent enz. wierdt kennis gegeven, met verzoek om zulks ook in de Republiek bekend te maken, gelijk er dan ook, na den laatsten Maart 1788 geen meer toegelaten zijn. Den 15den April bezogt de Markgraaf d'Osmond de Hollandsche vlugtelingen te Bethune, Gravelines en St. Omer en beval vier klassen te maken, in welke de vlugtelingen volgens hunne smaldeelen moesten worden opgenomen, namelijk 1. Regenten en Edellieden. 2. Renteniers en Officieren, 3. Meesters en handwerkers. 4. Daglooners. Hij vermaande ook om alle de vlugtelingen naar hun vaderland te doen wederkeeren, die in de Amnestie van de Staten der provincien in 't Vereenigde Nederland begrepen waren, en hun reisgeld toe te leggen, berekend iederen dag tegen 15 Fransche stuivers, dat is 7 stuivers Hollandsch daags. Hierdoor wierd het getal, hetwelk tot last van de Fransche regering was, merkelijk verminderd. Men stelde verders ruim 90 vlugtelingen aan het uitdiepen van de vaart tusschen St. Omer en Aire, digt bij Arcq, over welke twee Hollandsche opzichters wierden aangesteld; maar velen, tot zulk werk niet opgeleid, wierden ziek of verlieten den arbeid, zoodat er op den 3den Mei 1788 reeds 45 man te kort kwam, die men weder trachtte op te zoeken en door de vermindering van hunne wekelijksche toelagen of door geheele inhouding tot dien arbeid te noodzakenGa naar voetnoot1). Dit bragt te weeg, dat ook velen paspoorten verzogten en naar een goed heenkomen omzagenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan den anderen kant klaagden de paruikenmakers van St. Omer aan de regering, dat de Hollandsche paruikenmakers hunne kostwinning benadeelden. Ook na den laatsten Maart 1788 kwamen nog vele vlugtelingen uit de Vereenigde Gewesten naar St. Omer, vooral vrouwen en kinderen, die hunne mans en vaders kwamen opzoeken. Dit vermeerderde de bekrompenheid der omstandigheden der vlugtelingen, aan welke voor 14 dagen een oogenblikkelijke hulp werd toegebragt. Dit heeft van 23 April tot 10 Mei 1788 slechts beloopen voor 65 hoofden de som van 865 livres. De nood drong dus de Opzichters der smaldeelen zich op den 10den Mei 1788 bij eene Memorie tot den heer d'Osmond te vervoegen. Inmiddels kortte men een stuiver per Livre op de andere vlugtelingen, en voorzag daarmede in den nood van de nieuw aangekomenen, die wegens het bevel van den 20sten Maart 1788 niet hadden mogen aangenomen worden. Doch dit was op den duur niet toereikende, vooral niet tot onderstand der zieken omtrent welke door de Fransche regering niet voorzien was. Omtrent de klederen was ook eenig geld vergund, doch hetwelk met den 13 Mei 1788 wierdt ingetrokken. Eenige Hollandsche Zee-Officieren, die zich te Bethune bevonden en daar op pensioen waren gesteld, zijn ook van daar naar onderscheiden zeehavens gezonden, en op 's Konings schepen geplaatst. Andere Lands officieren, ten getale van 39, wierden van dia pensioenen verstoken en onder de Hollandsche Burgers te St. Omer gesplaatst. Anderen, ten getale van 120, wierden gebrevetteerd op dien rang, die(n) zij vóór 1787 in den Hollandschen dienst gehad hadden; anderen, namelijk 110, kregen reisgeld om te vertrekken met nog vele vrouwen en kinderen. Hieromtrent wierdt eene Memorie voor de Hollanders opgesteld en besloten die door twee commissarissen, met en benevens de heeren Blok, voorheen Secretaris van Gecommitteerde Raden in't Noorder kwartier en van Hoey, eertijds Advocaat en Geneesheer in 's Hage, als Gecommitteerden van Brussel te Parijs, aan den Graaf de Montmorin in te leveren. Men meende ook de vlugtelingen allen bij een te vergaderen en eene acte van qualificatie op de heeren te Parijs te doen toekomen, doch zulks kwam niet tot stand, gelijk ook niet het inleveren van de Memorie te Parijs en zelfs viel daaromtrent nog vrij wat voor. De oneenigheden klommen tusschen de hoofden der Hollandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlugtelingen vrij hoog vooral tusschen den heer van Beijma en den Hoogleeraar Valckenaer; waarin de heer Markgraaf D' Osmond, Staatsdienaar van Frankrijk gemengd wierdt.’ Tot dusverre namen wij in ons verhaal het naauwkeurig verslag uit de Nieuw Nederlandsche Jaarboeken geheel over. Wat er verder voorviel wijzen ons het Verhael der uitgeweken Nederlanders en de talrijke aangehaalde brochures te breedvoerig aan om het alles mede te deelen. Het een en ander zullen wij daaruit aanstippen. - Valckenaer had zijn ontslag als secretaris genomen en werd door Mr. J.L. Huber opgevolgd, maar de twisten tusschen hem c.s. en van Beijma c.s. duurden voort. Valckenaers plan, ‘om datgeene, waarbij de staat der Republiek tot zulk een eer en aanzien geklommen was en waarvan de sterkte en rijkdom der Nederlanders afhing in Frankrijk naar zijn vermogen over te brengen, door het invoeren van zulke zaken, die gewisselijk den geheelen ondergang van het vaderland moesten naar zig sleepen,’Ga naar voetnoot1) vond, zooals wij reeds vermelden, tegenkanting bij van Beijma en anderen. Men overdreef de zaak en de vermoedelijke gevolgen er van aan beide kanten. Men mengde er den krijgscommissaris. Collignon in, en het einde was dat de commissaris van Beijma den 29sten Junij 1788 eene missive uit VersaillesGa naar voetnoot2) van den Marquis d'Osmond ontving, waarbij hij met 1 Julij e.k. voor zijne commissie bedankt werdGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 3. Van 1 Julij 1788 tot Mei 1791. De commissaris Collignon. - Grieven.Collignon, een FranschmanGa naar voetnoot4), volgde van Beijma als commissaris op. Zijne onbekendheid met onze taal, zijn gebrek aan kennis van den aart, den stand en het karakter der uitgewekenen waren even zoovele beletsels om hem de liefde en achting van het beste deel der vluchtelingen te doen verwerven. Hij hield de departementen in stand doch gaf aan ieder der vier préposés een zeker getal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvan in beheer, ook omdat bij de onder-commissarissen of intendanten, die nu vervielen, verscheidenen de Fransche taal niet magtig waren en waarmede hij zich dus niet kon onderhouden. Dit belette hem echter niet om een van die cathegorie tot priposé te verheffen, het geen alweder met eene andere benoeming aanleiding tot ruggespraak onder de emigranten gaf, die daarin Valckenaers veelvermogenden invloed meenden te zien. Aan een aantal later aangekomen vluchtelingen gaf Collignon geen onderstand maar alleen den raad om soldaat of zeeman te worden. De andere bedeelden sprongen eenigen van deze van alles verstoken landgenooten bij. Valckenaer achtte zulks ‘een hoon voor den Franschen commissaris,’ en uit vrees staakten nu sommigen het geven van hunne bijdragen. Collignon maakte verder schifting in de lijsten, verwees vele trekkende burgers naar den soldatenstand of naar een paspoort met reisgeld. Ook de van Bethune gekomen officieren werden op 31 Aug. 1788 van hetgeen hun uit het fonds van het stuivergeld verstrekt werd verstoken. Wel is waar werd er den 1 November 1788 een extraordinaire lijst van onderstand voor later aankomende vlugtelingen geopend; maar het hing er van af, zooals sommigen beweerden, of men door Valckenaer of van Beijma was aanbevolen om te worden opgenomen.Ga naar voetnoot1) Aan de officieren van Bethune, voor zoo verre zij nog in Frankrijk destijds waren, werd in het najaar van 1788 een brevet uitgereikt. - In November 1788 verdeelde Collignon de vlugtelingen in drie rangen, die (casu quo) 96, 72 of 50 livres bij vermeerdering van hun huisgezin voor kraamkosten ontvingen en hij gaf toezegging van buitengewonen onderstand aan de zieken, en alzoo edelmoedig gehoor aan aanvragen, reeds vroeger door de intendanten in de Departementen aan den Marquis d'Osmond bij eene Memorie gedaan. Reeds in Julij 1788 had C.L. van Beijma ook deswegen een reis naar Parijs ondernomen, bij welke gelegenheid zich deze, volgens een schrijven van Valckenaer (6 September 1788) aan den heer van Beijma toe Kingma, (n.b. vader van C.L. van Beijma), op eene onheusche wijze over hem zoude hebben uitgelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlijk kwam deze betigting ter kennis van den betrokkene en goot olie in het twistvuur. Eene, zoo het schijnt, comptabiliteits-quaestie over eene som van fr. 3600 gaf onder de babbelzieke emigranten aanleiding om v. Beijma te bepraten, waarin ook Daendels (de latere Fransche Generaal en Gouv. Gen. van O. Indie) zich mengde en die zoo heftig werd, dat Collignon, in Febr. 1789, beval voortaan zulke discours malhonngêtes in de Hollandsche koffijhuizen, waar men zijnen tijd doodde, niet meer te houden. - Maar het baatte niet, want een, die als beschuldiger herhaaldelijk zijn mond daarin geroerd had, werd eindelijk geslagen en de daders gingen naar de provoost. Beide partijen rekenden zich verongelijkt en ‘de oneenigheden’ (zoo schreef men) ‘wonnen veld: het eerlijk hart bukte en zugtte daaronder; men gevoelde te wel dat, zoo de ondeugd dergelijke bescherming vond terwijl de deugd verdrukt werd, de gevolgen allerakelijkst zouden worden en eindelijk de onschuld haar laatste poging zoude aanwenden om zich te ontslaan van het garreel waarin men zich buiten 's lands gebragt zagGa naar voetnoot1). Over het algemeen miskenden de emigranten hunne positie in Frankrijk. Zij, althans velen, meenden te mogen eischen. ‘Zijn leven, zoo lezen wij, had hij in zijn Vaderland veil om als een republikein aan zijne verbindtenissen met Frankrijk getrouw te blijven. Aldaar (te weten in zijn vaderland) stierf hij liever en liet zich eerder van zijne goederen berooven dan ontrouw te worden, maar daarvoor vraagt hij ook in dat rijk (Frankrijk) de regtmatige vergelding voor zijne eerlijkheid als een welverdiend loon op zijn werk terug enz.Ga naar voetnoot2). De verdeeling in drie rangen, met een préposé aan het hoofd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van iederen rang, wederom in drie afdeelingen verdeeld, reeds vroeger vermeld, had in het voorjaar van 1789 plaats en gaf natuurlijk wederom aanleiding, gelijk bij meest iedere rangregeling, tot veel misnoegenGa naar voetnoot1). Toen bedroeg het getal vlugtelingen op de contra-rolle 1015, de nieuw geadmitteerden daaronder begrepen, in welke nieuwe admissie sommigen duidelijk, even als in de verandering van den ouden onderstand, de schreeuwendste onregtvaardigheden meenden te ontdekkenGa naar voetnoot2). Een hunner, die zich (13 Junij 1789) over de ingevoerde vermindering te luide uitliet, geraakte in de gevangenis, waar hij vijf weken onverhoord bleef zitten en den 21sten Julij door de marechaussée, geboeid aan de handen en gebonden aan de armen, buiten het rijk gebragt wierd. Dit alles geschiedde te St. Omer. - Te Gravelines was het tot nu toe vrij stil geweest; maar in Aug. 1789 braken aldaar ook onlusten uit op de werf, alwaar toen een haringbuis op stapel stond, waaraan 40 Hollanders werktenGa naar voetnoot3). Den 30sten April 1789 verkozen de uitgewekenen in Frankrijk zich gemagtigden, om bij het Fransche bewind op het verleenen van een hoogere som van onderstand, ten behoeve der niet bedeelden en eene meer geëvenredigde verdeeling dier gelden aan te dringen. De schrijvers van de Ned. Jaarb. (1789, bl. 1966) en van het Verv. der Vad. list. (XXII, bl. 368-369) vermelden, dat zij den heer Hubert (lees Mr. J.L. Huber), een der Friesche uitgewekenen, naar den Koning afzonden om hem uit hunnen naam hunne wenschen en klagten kenbaar te maken. Inderdaad werden eene memorie en lijsten den 30sten Julij 1789 aan den minister Necker overhandigdGa naar voetnoot4). De omwenteling, in Julij in Parijs uitgebroken, had het vroeger aanbieden verhinderd en deed het antwoord vertragen. De ongeduldige gedeputeerden deden daarop, den 9den Sept. 1789, een schriftelijk aanzoek om eene copy der officieele lijst der bedeelden (Exposé, p. 17-19), gevolgd door eene vrij scherpe briefwisseling tusschen Lambert en Huber met van Hoey, die ook mondelinge conferenties met Chardon even als Lambert, Fransche hoofdambtenaren, hielden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een brief van Huber (15 October) is vol met klagten over Collignon's handelwijze: trouwens hij was de oud-secretaris van van Beijma en opvolger van Valckenaer en eindigt met een bedreiging om de zaak door een adres bij de Nationale Vergadering ter tafel te brengen. Een andere brief van Huber en van Hoey van 1 December 1789 bevat klagten over vermeend misbruik van vertrouwen door het opzenden van hunne volmagten ter examinatie aan den Minister Necker en aanvraag om terugzending tegen ‘Vendredi prochain’ der ingeleverde stukken. De toon van verzoekers is sedert April 89 in dien van eischers, waarschijnlijk onder den invloed der Parijssche gebeurtenissen, veranderdGa naar voetnoot1). De aangelegde mijn sprong echter geheel verkeerd. Bij brief van 6 DecemberGa naar voetnoot2) 1789 verklaarde Lambert, namens den Koning, ‘dat hij noch in de députés, noch in de andere vlugtelingen, die de gepretendeerde volmagt geteekend hadden, de hoedanigheid van gedeputeerden kan erkennen. Indien de Hollanders, aan wie Z.M. eene schuilplaats en een onderstand heeft willen toestaan, gedeputeerden zouden kunnen hebben, zoo zouden die vlugtelingen zich eerst tot een wettig zamengesteld ligchaam moeten vormen. ‘Doch geen titel, geene omstandigheden noch eenige feiten geven hun magt om op zoodanig iets aanspraak te maken, en de wijsheid des Konings zal het hun nooit toestaan, omdat de Hollandsche vlugtelingen in Frankrijk slechts als eenvoudige bijzondere personen, levende in het Koningrijk onder de bescherming der wetten, kunnen beschouwd worden. Was hun al toegestaan dat zij zich in eenige steden van (Fransch) Vlaanderen en Artois zouden zamenvoegen, dan was dit nergens anders om geschied dan om des te gemakkelijker in hun onderhoud te voorzien en nimmer om er een ligchaam van te maken. Wat betreft het onderhoud hetwelk hun was toegestaan, dat is een gunstbewijs (une grace) van Z.M. waarvan hij geene de minste rekenschap behoeft te geven, op hetwelk zij geenen den minsten officieelen invloed kunnen hebben en dat Z.M. kan ermeerderen, verminderen, ja zelfs intrekken, zoo als hij dat zal goedvinden.’ De gevraagde officieele kennisgeving der lijsten werd geweigerd, hunne memorie en lijsten teruggezonden en de Koning eindigde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne missive met een kennisgeving aan de voornaamste Hollanders, dat deze hunne vertoogen over kwalijk geplaatste onderstandstraktementen, of over individus, die het toegelegde onwaardig zijn, ieder voor zich zelven, aan de Ministers des Konings zouden kunnen zenden, men zou ze onderzoeken. En ten slotte twijfelt Z.M. niet, of de Hollandsche vlugtelingen zouden er zich een pligt van maken, om hem, in het vervolg, te overtuigen, dat zij door eene volmaakte rust hunne erkentelijkheid voor zijne weldaden aan den dag zouden leggen en door dat gedrag de voortduring daarvan verdienen. Welk eene uitwerking deze krasse brief (lettre étonnante, zegt van Hoey) op de uitgewekenen, vooral dezulken die iemand destijdsGa naar voetnoot1) Patriotsche Convulsionairs noemde, maakte, kan men afmeten uit de Ronde taal van het Hollandsche hart aan het oor van het Fransch Ministerie, een brief van 8 Dec. 1789, door van Hoey aan Lambert gerigtGa naar voetnoot2). Men roemt dezen Haagschen advocaat en geneesheer als een man van vernuft en bekwaamheid en vol mannenmoedGa naar voetnoot3). Hij beschouwt den brief van 6 Dec. 1789 als grootendeels aan hem, een der gedeputeerden der Hollandsche patriotten, gerigt. Waarschijnlijk omdat hij met Huber eene conferentie bij Chardon had bijgewoond en den brief van 1 Dec. mede had onderteekend. Hij beroept zich op de erkenning van zijne volmagt als gedeputeerde door den Aartsbisschop van Sens, door de graven de Montmorin en de St. Priest, maar slechts in het voorbijgaan, puisque les sentimens du Ministère à l'égard de sa mission et de sa personne lui sont parfaitement indifférens.’ Hij verwijt dit Ministerie dat het zich dekt met het schild waarop geschreven staat: ‘In naam des Konings.’ Hij verklaart ronduit, dat het onmogelijk is, dat een Koning zoo zachtzinnig, zoo regtvaardig, zoo weldadig, met zulk een menschlievend karakter als Lodewijk XVI, zulke bevelen zoude kunnen geven of bezield zijn met de grondbeginselen van een groot-vizier, welke in den brief van Lambert grimmelen. Daarin leest men: Is de Koning de Hollandsche vlugtelingen iets verschuldigd? Voorzeker, zegt van Hoey en gaat nu over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de ontwikkeling van de reeds meermalen vermelde stelling der uitgewekenen, dat de Fransche Koning hunne partij in 1787 had moeten bijspringen. ‘Indien de plechtigste verbindtenissen, de heiligste beloften, zoo dikwijls herhaald, na het onverbreekbaar woord des Konings, die hunne zaken als de zijne heeft willen aannemen, niets zijn, als men daar niet op kan rekenen, dan hebben de Ministers gelijk. Wij zijn geen hoop bedelaars, aan welke men als een aalmoes eenige stukken brood toewerpt, 't welk men hun nog verwijt, terwijl men grooten trek schijnt te hebben het hun te ontnemen. - ‘Wij zijn het braafste, het ordentelijkste deel (la plus honnête partie) van een volk, vroeger vrij, edelmoedig en fier, alhoewel verdrukt, maar nu in de verschrikkelijkste ellende gedompeld, bedrogen door ijdele hoop en, om de maat der verdrukking vol te meten, gebragt onder de heerschappij van het ministerieele despotismus. - De gedeputeerden zullen daarvoor niet bukken, allen zijn leden van de souvereiniteit geweest vóór de vernielende omwenteling, die het Fransche ministerie had moeten voorkomen en die tot dezen dag de schande van Frankrijk uitmaakt. Het zijn wettige souvereinen: met hun en hunne gelijken heeft Lodewijk XVI d'égal à égal onderhandeld en die verbindtenis gesloten, die zoo veel beloofde en zoo weinig gaf.’ En dan volgt een lofspraak op dien goeden, braven koning, over zijne goede voornemens, de schoonheid van zijne ziel en de regtvaardigheid van zijn hart, om des te sterker (wij zijn nog maar in 1789) ‘de hem onwaardige ministers te doen uitkomen, door wie hij is bedrogen; en indien de republiek niet door Frankrijk hersteld wordt, dan zal de luister zijner regering in eenwigheid bezoedeld zijn.’ Die goede Lodewijk! hij zou het niet beleven maar alsdan reeds lang geregtelijk vermoord zijn. Ten slotte beroept hij zich op de hoogwaardige regtbank, waar de gevestigde namen van vrijheid, regtvaardigheid en deugd nog geëerbiedigd worden, waarmede hij zonder twijfel de Nationale vergadering bedoeldeGa naar voetnoot1). In die vergadering was op den onderstand ten bedrage van ruim fr. 829,000, die jaarlijks aan de Hollandsche vlugtelingen werden uitgereikt, reeds bij. de opening (4 Mei 1789) in de aanspraak van den minister Necker, zooals wij vroeger mededeelden, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aandacht gevestigd. Het geschiedde op nieuw, toen hare commissie van Finantien in haar rapportGa naar voetnoot1) in Maart 1790 daaromtrent verklaarde, ‘dat op dit artikel aan geene bezuiniging was te denken’, en die commissie er zelfs, zinspelende op den toenmaligen finantieelen nood, grootmoedig bijvoegde, ‘dat zij die omstandigheden beklaagde, daar deze haar geene grootere opofferingen toelietenGa naar voetnoot2). Hierdoor verviel de onrust, die zich in het begin van 1790 wegens eene gevreesde vermindering van het bedrag van den onderstand onder de uitgewekenen verspreid hadGa naar voetnoot3). De jaarlijksche som werd nu bij een provisioneel decreet van 3 Aug. 1790 op 829.448 livres, gesteld, en daarmede was deze levens-quaestie althans voorloopig beslist: ten minste van de zijde van het Fransche bewind, ofschoon door sommige uitgewekenen nog zelfs daarna op eene betere verdeeling van het quantum werd aangedrongenGa naar voetnoot4). Maar zij werd door eene andere, die daarmede reeds gepaard was geweest, vervangen: de quaestie van herstel in het vaderland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 4. Mei 1791 - Jan. 1795. Pogingen tot Herstel. Het Bataafsche Legioen en het Comité Révolutionair.De uitgewekenen, ziende de aangroeiende magt eerst der Nationale vergaderingen later van den club der Jacobijnen, wendden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich voortaan niet meer tot het ministerie maar herhaaldelijk tot dezenGa naar voetnoot1), om te verwerven hetgeen zij wenschten, terwijl zij hunne beschouwingen soms in lijvige brochures zooals: De zaak der Hollandsche patriotten voor de vierschaar der menschelijkheid gebragt, ontwikkelden. Het eerste aan te bieden adres aan de Nationale vergadering, reeds in Mei 1790 opgesteld, werd ‘om bijzondere (ons onbekende) redenen’ eerst in Mei 1791 ingeleverd. Met gloeiende kleuren werden daarin de loop der zaken in de Nederlanden tot in 1787, het te vergeefs steunen op de Fransche alliantie, de voordeelen daarvan en de nadeelen nu, na de vernietiging en na het aangaan der alliantie met Engeland, alsmede de ellende der uitgewekenen geschetst. Daarna volgt een kort verhaal van het voorgevallene met de uitgewekenen; hunne verzameling, industrie, middelen van bestaan, het belang van Frankrijk om de uitbreiding daarvan te bevorderen en een beklag over het onbeantwoord laten van verzoekschriften door Nederlandsche bannelingen van 1788 ingediend. Het geheel is eene ontboezeming van wenschen, eene verklaring van verknochtheid gepaard met die van eenige dankbaarheidGa naar voetnoot2). Eenige Hollandsche patriotten die zich, in Mei 1791, te Parijs bevonden, voegden er eene nadere Memorie bij, ‘eenige bijzondere politieke aanmerkingen behelzende, zonder welke, (te meer daar het stuk één jaar vroeger reeds was opgesteld) sommige tegen hen ingenomen personen zich met den inhoud er van niet tevreden zouden stellenGa naar voetnoot3).’ De werkeloosheid van het Fransche ministerie, in 1787Ga naar voetnoot4), de onvervulde beloften destijds gedaan, de niet verleende gewapende onderstand, met een woord ‘de lafhartige manier waarop men den bondgenoot verliet’, de weigering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het verleenen van onderstand voor later verbannenen en uitgewekenen, op 1 Jan. 1789, zijn de hoofdpunten van hunne klagten. Zij verdedigen zich verder tegen het verwijt van nieteensgezindheid in 1787: ‘Neen zij zouden hunne vijanden hebben ten onder gebragt, indien Frankrijk niet door eene vreesachtige staatkunde bestuurd, de doodlijke moderatieGa naar voetnoot1) had voortgebracht.’ Een coup d'état door Frankrijk ondersteund, zou het stadhouderlijk juk voor altijd verbrijzeld hebbbenGa naar voetnoot2). Den 22sten September 1791 dienden de uitgeweken Hollanders eene Memorie bij de Nat. Verg. in, waarin zij zeiden, dat de 829,000 livres jaarlijksche onderstand door verschillende dispositiën en bijzonder door eene verandering van den tax, in Junij 1789, was afgenomen en wel in 1789 met 40,000 livres, in 1790 met meer dan 100,000 en voor 1792 zou dit wel 200,000 bedragen. Zij wenschten dit vrijvallende gedeelte aangewend te zien tot het onderhoud van eene menigte hunner mede-vaderlanders, die, sedert derdehalf jaar, vruchteloos aanzoek gedaan hadden om in den onderstand te deelen. Bij Memoriën in Julij en Nov. 1790 aan het Comité der pensioenen en aan al de leden der Nat. Verg. ter hand gesteld, hadden zij reeds vroeger dit hun verlangen te kennen gegeven; maar het provisioneel decreet van 3 Aug. 1790 kon alleen door eene definitieve wet worden opgeheven. Zulk een wet, bepalende het lot, de regten, de verpligtingen van 2000 personen, een nieuwe omslag der 829.000 livres, eene vaste inrigting der lijsten, geene admissie meer na 1 Jan. 1792 en dat het vrijvallende ten profijte der schatkist kwam, werd door hen verlangdGa naar voetnoot3). - In het adres, door eenige uitgeweken Hollanders aan de Nat. Verg. den 19 Jan. 1792 aangeboden en aldaar voorgelezen, drong men op nieuw op regeling dier zaak aan. Destijds vervoegden Abbema, Huber, van Boetzelaar, van Hoey, de WittGa naar voetnoot4) en de Kock zich te dier plaatse en verzochten nu de laatste admissie-termijn op 1 Mei 1792 te stellen en de vrijvallende onderstandsgelden half in de Fransche schat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kist te doen terug keeren, half voor onvoorziene behoeften der Nederlanders te bewaren. d'AverhoultGa naar voetnoot1) zelf, een uitgeweken Bataaf, toen president der Nat. Verg., beantwoordde dit adres in deze woorden: ‘Bataven! Gij, wier schrandere vlijt zelfs de aarde schiep, die gij bewoont! Gij, wie het Romeinsche volk met deszelfs vriendschap vereerde. Gij zult ten allen tijde de Bondgenooten van het Fransche volk zijn, zoolang gij vrienden der Vrijheid zult wezen. De vergadering zal zich rekenschap doen geven van het onderwerp van nw verzoek. Zij noodigt u om de zitting bij te wonen.’ Het adres gaf aanleiding tot een rapport en ontwerp van Decreet van de Nat. Verg., door het lid van het Comité van liquidatie Ramel, in Julij 1792, voorgesteldGa naar voetnoot2). Op 17 Sept. 1792, vervoegden zich twee uitgewekenen ter Nat. Verg., om op de behandeling er van aan te dringen. Den volgenden dag werd in de avondzitting de inleiding nogmaals gelezen en ter finale beslissing aan de Nationale Conventie gerenvoyeerd. Of deze beslissing over dit, niet minder dan LXIX bepalingen behelzende decreet is gevallen, is ons niet gebleken. In December 1791, boden een hondertal Hollandsche gevlugte officieren op nieuw hunne diensten aan de Nat. vergadering aan, en het denkbeeld van het oprigten van een Bataafsch legioen kwam op bij den Min. van Buitenlandsche zaken Dumouriez. Een Bataafsch comité werd gevormd, en hij maakte geene zwarigheid om uit het fonds, tot de geheime diensten bestemd, het noodige geld te putten tot aankoop van wapens en uniformenGa naar voetnoot3). Het plan vond echter tegenstand bij de wetgevende vergadering; doch eer Junij 1792 ten einde liep was tot het oprigten van een Legion Etrangère van 22080 man infanterie en 300 man cavalerie besloten, zamengesteld meerendeels uit uitgewekenen uit de Nederlanden en het bisdom Luik, waarbij zich een gedeelte van uit den dienst ontslagen Zwitsers voegdeGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij voortduring drongen de uitgewekenen, bemoedigd door den gunstigen keer welken de oorlog voor de Franschen had genomen, op hun herstel aan: b.v. te Duinkerken, in Novb. 1792, bij eenige afgevaardigden der Nat. verg. toen aldaar zich ophoudendeGa naar voetnoot1). Tot nu toe had men de hulp tot herstel alleen in Frankrijk gezocht, maar men ging die nu ook in het vaderland vragen of liever daarvan eischen. Er vormde zich te Parijs. een Comité Révolutionair der Bataven, dat den 22 Òctb. 1792 zijn eerste declaratoir uitzondGa naar voetnoot2), een stuk zoo heftig, dat de radicale C. ZillesenGa naar voetnoot3), na de mededeeling, er dit P.S. bijvoegde: ‘Dat zeer verschillend echter onder de patriotten over dit stuk werd geoordeeld. Het oogmerk verdiende gewis allen roem, maar uit wiens naam dat comité die dreigende taal hieldGa naar voetnoot4), was niet blijkbaar uit het stuk. Ja! veele oordeelden, dat zulks te vroegtijdig was, doordien men de Oranje-partij in het harnas jaagde, die ook niet naliet het strengste onderzoek te doen naar alle binnen- en buitenlandsche correspondentie der zoogenaamde leesgezelschappen en andere patriottische vergaderingen.’ Maar men oordeele uit het volgende. Na de gewone vermelding van de bloedplakkaten, kluisters enz. wordt gezegd, ‘dat het gelukkig tijdstip is gekomen, waarop wij, onder den bijstand van een rechtvaardig Opperwezen, het andermaal zullen ondernemen om het stadhouderlijk juk in ons vaderland te verbreken en alle andere geweld van welken aard ook, voor altijd, te verdelgen. Als één man moet ieder landgenoot met ons opkomen en ons met al hun macht bijstaan... zoo niet, dan verklaren wij solemneel, dat wij alle degeenen, die 14 dagen na de bekendmaking dezes, zich door eenige handelwijze tegen onzen voor de zaak des volks gemanifesteerden goeden wil zullen verzetten, op alle mogelijke wijze, zullen vervolgen en als vijanden van ons lieve Vaderland en haters der algemeene vrijheid tot den laatsten toe zullen trachten uit te roeijen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gedrukte stuk werd ‘alomme gedistribueerd waar het mogelijk was.’ Was het vorige declaratoir uit Parijs, toen nog zoo ver uit de buurt, naar de Nederlanden afgezonden, een volgend stuk, dezelfde onderteekeningen dragende, werd uit Antwerpen, den 18. Jan. 1793, aan hetzelfde adres gerigt. De uitschrijving van eene geldleening in Holland, tot dekking der kosten van den op handen zijnden oorlog, gaf daartoe aanleidingGa naar voetnoot1). ‘Dit stuk, geheel in den toon van gezagvoerendenGa naar voetnoot2), klinkt nog sterker dan het vorige.’ Het bevat bijna niets anders dan bedreigingen uit naam van het Comité Révolutionair, in een vijftal paragraphen vervat en door eene consideratie voorafgegaan, die in heftigheid aan het volgende niets toegeeft. De tegenpartij wordt daarin ‘vijand des vaderlands en der volksvrijheid, gezworen onderdrukker en tyran, een pest van den Staat, die men zooveel mogelijk afbreuk moet doen, uitroeijen en verdelgen’, genoemd. Daarom wordt een iegelijk 1o. wel ernstiglijk vermaand om geen penning in die geldleening te fourneren. Deze wordt niet alleen voor nul verklaard maar tegen de contraventeurs, deelnemers en uitschrijvers wordt de straf des doods gedreigd. 2o. Wordt aan alle Lands Comptabelen, onder gelijke bedreiging, verboden eenige de minste afgifte van penningen te doen. 3. Allen gouverneurs, commandanten, militairen, zeelieden wordt verboden orders van de Staten Generaal, Raad van State, Staten der bijzondere provinciën en hunne gecommitteerden, Admiraliteiten, Stedelijke regeringen zoo wel als van Prins Willem V. te respecteren en daaraan te obedieren, op verbeurte van hun hoofd. 4. Alle hypothecatiën, overdragten, transporten, cessiën, donatiën, verkoopingen en alienatiën van roerende en onroerende goederen, ten nadeele der patriotten in 1787 geschied, worden voor nul en onwaarde verklaard en de handlangers daartoe zullen gestraft worden, minstens met verbeurdverklaring hunner goederen en bezittingen. 5. Alle mishandelingen, patriotten aangedaan, zullen honderdvoudig worden gewroken. Men zal hen, die door geweld omkomen, als mannen die zich jegens het vaderland verdienstelijk hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt, vereeren, hunne vrouwen en kinderen onderhouden; desgelijks de ‘brave militairen die zullen deserteren.’ De fondsen waaruit, worden echter niet aangewezen. Op deze wijze werkte het zoogenaamde Comité Révolutionair, over welks oprigting en zamenstelling wij verder niets hebben gevonden. De pogingen, die wij de uitgewekenen bij de Nationale vergadering, in 1792, zagen aanwenden om hun herstel te bevorderen, werden op het einde van dat jaar door dergelijke van Nederlandsche patriotten, afgevaardigden bij de toen reeds veelvermogende club der Jacobijnen ondersteund. Daar beide pogingen dezelfde strekking hadden en de bewijzen er voor gelukkig in druk bewaard zijn gebleven, zij het ons vergund ze ook met een enkel woord te vermelden. In de avondzitting van 21 December 1792 der Société des amis de la liberté et de l'égalité, séante aux Jacobins, rue Saint-Honoré verscheen eene ‘députation Batave’. De spreker dier deputatie, ‘par son organe et celui des vrais patriotes présens, ses collègues’ kwam in de eerste plaats iets vragen. - En wat was dat? Le baiser de fraternité! En dat was geene ijdelijké phrase, neen de accolade van den toenmaligen president, van een Saint-Just, den met bloed bevlekten Saint-Just, zal daarop wel gevolgd zijn; althans de Société beval het adres, dat men kwam aanbieden, te doen drukkenGa naar voetnoot1), en de eer der zitting werd toegestaanGa naar voetnoot2). In het adres zelf werd de verwaehting uitgedrukt, dat binnen weinige dagen de monden van Rhijn, Maas en Schelde vrij zouden zijn. ‘Elles verront fleurir sur leurs rives sablonneuses, ce nouvel arbre de vie, l'arbre chéri de la liberté, ‘waarop deze ontboezeming volgt ter eere van de Société, wiens magtige stem men in de Nationale vergadering zoo hoogst noodig had. ‘Principes éternels, base immuable de la félicité des hommes, c'est ici, c'est dans le sein de cette Société, mère féconde de tant de filles, que vous fûtes reconnus, que vous prîtes de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l'accroissement et que vous parvintes enfin à former cette réligion de l'homme social, la seule vraie, la seule adaptée aux mortels ici bas! Holland heeft onder Philips II, het huis van Oranje en de aristocratie der patricische familiën, de regenten, gezucht; ‘mais l'étincelle rapide de la vérité s'est communiquée jusques dans nos climats; une chaleur vivifianteGa naar voetnoot1) a changé, si non notre sol, au moins nos âmes; et le feu sacré du vrai patriotisme ne manquera, dans nos marais, ni de prêtres pour son culte, ni de sacrificateurs pour ses autels. Eh! où pourrions-nous mieux venir l'allumer, ce feu sacré, que dans ce foyer si pur et si redoutable aux tyrans?’ En nu volgt eene merkwaardige, waarschijnlijk wel wat opgesmukte verklaring: ‘Déjà, dans un grand nombre de nos villes se sont formées des sociétés qui fraternisent avec vous en principes. Amsterdam, Leyde, Dort, Harlem, Utrecht, toutes nos cités populeuses, florissantes, mais réduites, encore pour quelques semaines, à cacher la lumière sous le boisseau, comptent dans leur sein des milliers de Jacobins; l'hymne de la liberté, le chant des Marseillois retentit dans nos maisons: nos femmes, nos enfans, (!) nos veillards, tous le repètent, et l'ardente Sans-Culotterie prend insensiblement la place de cette apathie ignoble, qui ne laissoit jadis au froid habitant de la Hollande d'autre activité que celle de l'argent et du gain.’ Na den val van Antwerpen had men de Franschen terstond in Nederland verwacht, maar die hoop was te leur gesteld enz. enz. Om tot de slotsom te komen: ‘Nous venons intéresser vos âmes ardentes en faveur de notre cause et préparer par vous la force de l'opinion publique.’ Het adres gaf aanleiding tot een debat. De slotsom was, zoo als het tweede adres of memorie van de Bataafsche Deputatie van 24 Decb. 1792 p. 2 vermeldt: ‘qu' avant que la France put se déterminer à une démarche revolutionnaire en faveur des Bataves, elle devait peser murement et sérieusement les inconveniens qu'une telle entreprise pouvoit présenter dans les circonstances actuelles.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men wierp toch de Bataafsche deputatie tegen, dat zij niet van behoorlijke lastbrieven voorzien was; dat de inwendige toestand van Frankrijk, en de oorlog met het buitenland (het proces tegen Lodewijk XVI werd toen aanhangig en eindigde met zijn dood, 21 Jan. 1793, dus slechts één maand later) de meeste voorzigtigheid aanrieden. Waarom, zoo vroeg men, bieden de Bataafsche patriotten geen honderd millioen aan de Fransche natie aan om eene revolutie te bewerken als zij die zelf niet maken? Frankrijk ziet het aantal zijner vijanden vermeerderen, daagt Engeland uit als het Holland aanvalt, en welke waarborgen heeft men, dat het Bataafsche volk gereed is om op te staan? - Al deze bezwaren of vragen werden door de Bataafsche deputatie zooveel mogelijk opgelost of beantwoordGa naar voetnoot1). Spoedig volgde een derde op hetzelfde aanbeeld slaande stuk maar nu in het algemeen, in Jan. 1793, aan de Franschen gerigt, zoo het schijnt, gezamenlijk door de deputatie en de uitgewekenen ingediendGa naar voetnoot2), maar kennelijk door een (Huber of van Hoeij (?)) uitgewekene gesteldGa naar voetnoot3). De hoofdstrekking is dezelfde: Met Fransche hulp herstel. Van de inschrijving van Bataven in de Fransche legioenen wordt gewaagd en het afgelegde loffelijke getuigenis over hunnen ijver voor de republiek vermeld. Het adres is daarom vooral belangrijk omdat men, op p. 9-11, een zestiental Bases politiques, comme lois fondamentales de l'état vindt opgenomen. Zij zijn een antwoord op de vraag: Waarheen? Die bases en de korte toelichting er van steken zeer gunstig af bij de radicale bombast van de proclamatie van 18 Januarij 1793 uit Antwerpen. Toen het Fransche dekreet van 1 Febr. 1793 den oorlog aan den stadhouder Willem V. had verklaard, vervoegde zich de Députation Batave, op den 1 Febr. 1793, met een adres bij de Na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tionale conventieGa naar voetnoot1) door den voorzitter beantwoord.Ga naar voetnoot2) Bij het naderen van onze grenzen door de Fransche legermagt onder Dumouriez, rigtte het reeds vermelde Comité révolutionair den 12den Febr. wederom eene, maar nu door vijf personen onderteekende, en zonder aanwijzing van plaats uitgevaardigde proclamatie tot de Nederlanders.Ga naar voetnoot3) Het is eene opwekking aan hen om zich bij de uitgewekenen, aan te sluiten! ‘Weet slegts te willen. De eendracht zij thans uwe sterkte.’ De bedreigingen der vorige proclamaties worden herhaald, de militairen tot desertie uitgelokt, nu door de gratuite verzekering dat men in de Fransche armee dezelfde rangen zoude bekleeden. ‘Versiert u met het driekleurig lint, thans het zinnebeeld der vrijheid’, en ‘de dood aan alle verraders en meineedigen!’ Maastricht werd, den 24sten Febr. 1793, door den Generaal Miranda in naam der Fransche republiek, opgeëischt. Bij zijne sommatie voegde hij eene declaratie van het Comité der Bataven.Ga naar voetnoot4) Dat Comité verklaarde in den aanhef van zijn adres wettig en openlijk als zoodanig door de Fransche republiek erkend te zijn, alsmede door het volk dat het vertegenwoordigde, ‘voor zooverre de omstandigheden zulks eenigzints hebben kunnen toelaten.’ Het was verder eene aanmaning tot desertie, eene bedreiging om, bij weigering aan de opeisching tot overgave te voldoen, als verraders van het vaderland en van de vrijheid van de natie te worden beschouwd. Het Comité eischte van den bevelhebber Prins Frederik van Hessen de oproeping van alle militairen onder zijn bevelen en de bekendmaking aan dezen van den inhoud van hun stuk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze verwaardigde het zelfs niet met eenig antwoord. Na een bombardement van zes dagen moesten de Franschen het beleg opbreken, door de overwinningen der Oostenrijkers op 1 en 2 Maart daartoe genoodzaakt. Breda daarentegen, op den 21sten Febr. opgeëischt, ging, na eene uiterst flaauwe verdediging, reeds den 25sten over; Geertruidenberg, den 1sten opgeëischt, reeds den 4den Maart. Het legioen Bataven werd in deze beide plaatsen in garnizoen gelegdGa naar voetnoot1) tot in het begin van April 1793, toen beide vestingen (3-4 April) weder, bij capitulatie, door de Franschen, tot grooten wanhoop der derwaarts als Nederlandsche steden getrokken uitgewekenen, werden overgegeven.Ga naar voetnoot2) De aard van den oorlog van 1793, een oorlog gevoerd om zich zelven vrij te waren van het doordringen der Fransche begrippen, en om Frankrijk te bevrijden van de dwinglandij van het schrikbewind, maakte het noodzakelijk om strenge maatregelen te nemen tegen vreemdelingen op het Fransche grondgebied zich ophoudende. Dit gaf aanleiding, dat, op 18 October 1793, eenige Hollandsche uitgewekenen in de vergadering der Nationale Conventie verschenen en aldaar een adres voorlazen hoofdzakelijk om aan te toonen, dat zij als martelaren der vrijheid niets van de genoemde strenge maatregelen meenden te moeten vreezenGa naar voetnoot3). Want: ‘Wij hebben uit haat van den dwingeland (?) zelfs den naam van Hollanders afgezworen, om dien aan te nemen van onze voorvaderen de Batavieren. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geuzen van Holland zijn de geboren vrienden der Sans-Culottes. Wij houden even als zij de Vrijheid voor onze Godheid, de Broederschap voor onze Eeredienst en voeren ten zinspreuk: Der dwingelanden dood.’ Opmerkelijk daarin is ook het volgende: ‘Naauwlijks had zich (1787) de eerste vrijheidsroep in dit land laten hooren, of het werd een voorwerp onzer innigste genegenheden, en diegenen onder ons, die hunne goederen konden redden, bragten dezelve herwaarts, te midden der onstuimige Staatsonweders, die eene menigte laaghartige (!) inwoonders er uit deden vlieden. Zij lieten het niet berusten bij het gedeeltelijk plaatsen hunner geldmiddelen in de fondsen van den Staat, maar velen onzer bevlijtigden zich op den vrij sterken aankoop van Nationale goederen en, binnen den omtrek van deze stad, dient de voormalige kerk van St. Sepulcre, in de straat St. Denis, ten voorbeeld van het aanmerkelijk bouwen, hetwelk zij gedaan hebben. Anderen hebben in de departementen aanzienlijke gestichten ter begunstiging van de nationale nijverheid opgericht. Bijzonder heeft éénGa naar voetnoot1) onzer de Fransche natie met alle zijne vermogens ten dienste gestaan. Sints lengte van jaren in den koophandel bedreven, heeft hij niet nagelaten zijne opgedane kundigheden en ondervindingen in dat vak aan de Republiek mede te deelen. Wij laten aan den Uitvoerenden Raad (Directoire) de taak over, om aan uwe Comités verslag te doen van hetgeen hij, sedert 18 maanden, gedaan heeft, en van alles, wat hij op dit oogenblik nog doet, om uwe voorraadsverzorgingen te verzekeren.’ Het ligt buiten ons bestek om het aandeel, dat het Bataafsche legioen aan den voor de Franschen zoo luisterrijken veldtogt in België, in 1794, had, te schetsen, evenmin als het aandeel, dat de Nederlandsche uitgeweken Hattemsche advokaat, thans brigadegeneraal Daendels, onder anderen, aan de overwinning van 29 April bij Kastelberg en Moucron had, of het verlies van 1100 man dat zijne brigade bij eene zegepraal bij Kortrijk leed'Ga naar voetnoot2), of hoe hij den 10den Brumaire, An III, door een arrêté van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Franschen representant Lacombe du Tarn, met zijn état major in hechtenis genomen maar kort daarop weder werd ontslagenGa naar voetnoot1), in Dec. 1794 Zalt-Bommel en den 12 Jan. 1795 Heusden innamGa naar voetnoot2). De door ons vermelde proclamaties van het buitenlandschGa naar voetnoot3) Comité Révolutionnair werden den 5 Aug. 1794 vervangen door eene Missive van het Geheim Comité van Algemeen Welzijn in Frankrijk aan de regenten in de Vereenigde Nederlanden, ‘een stuk,’ zegt de schrijver van het Vervolg der Vad. Historie, P. Loosjes, en deze getuigenis beteekent nog al iets, ‘dat alle voorgaande in scherpheid van verwijtende taal en hevigheid van bedreiging verre overtrofGa naar voetnoot4).’ Zij bevatte geene onderteekening of plaatsaanduiding en werd ook aan de afgezette regenten van 1787 ter verspreiding toegezonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 5. De terugkeer, 1795.Toen de stadhouder in Jan. 1795 gevlugt, Amsterdam door de Fransche troepen bezet en de omwenteling in Holland volbragt was, zonden de uitgewekenen van St. Omer een brief aan de Nationale ConventieGa naar voetnoot5) zoo wel van kennisgeving als van dankbetuiging voor het genotene gedurende hunne zevenjarige ballingschap. Zij die bemiddeld genoeg waren om de reiskosten te kunnen dragen, haastten zich om naar het vaderland terug te keeren, maar het bijeenbrengen der gelden daartoe in dien geldeloozen tijd, toen het Assignaten regende, voor de anderen die zulks ook wenschten te doen, had vrij wat in, en veroorzaakte oponthoud | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en langer verblijf in Frankrijk. En dat verblijf was toen hoogst drukkend. In de vreesselijke tijden van het schrikbewind en van den fellen winter van 1795 was ‘alles drie en viermaal duurder, en de onderstand werd niet vermeerderd. Elk schoot er nog bij in wat hij over had, maar de middelen om terug te keeren ontbraken bij velenGa naar voetnoot1). De nood klom zoo hoog, dat de representanten Speeleveld ter vergadering van Holland en later Huber, in die der Hoog Mogenden verklaarden, ‘zonder vergrooting, zonder figuren van redeneerkunst gesproken, het is wezenlijk en waarachtig waar, dat eenige uitgewekenen te St. Omer van gebrek zijn omgekomenGa naar voetnoot2).’ Er werd in Holland eerst een Comité voor de uitgewekenen en noodlijdenden ingesteldGa naar voetnoot3). Het schijnt, dat het te vrijgevig met 's Lands gelden handelde of dat het aantal der wederkeerenden het overstelpte; althans nadat het, onder anderen, aan uitgewekenen in Holland ƒ 54886 had uitbetaald, ontving het bevel om met de betalingen op te houden; in Aug. 1795 werd het ontbonden en diens arbeid bij het Comité van Algemeen Welzijn overgebragtGa naar voetnoot4). Ook voor dit Comité was die arbeid zeer lastig. Niet alleen, dat men onderstand vroeg en ontving, maar zelden was men tevreden met die weldaad, en vroeg steeds meer op grond van den hoogen prijs, waarop men zijn uitwijken aansloeg en eischte ambten en bedieningen ten koste van de bezitters, die niet waren uitgewekenGa naar voetnoot5). Soms stonden zij ook wel binnen in de vergaderingen der Staten om hunne politieke zienswijze en wenschen zeer breedvoerig en heftig kenbaar te makenGa naar voetnoot6). In deze zaken handelde natuurlijk iedere provincie zelfstandig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo nam b.v. Holland reeds 3 Febr. 1795 een besluit, waarbij alle vonnissen en decreeten ter zake het patriotismus gewezen, vernietigd werden, en werd de publikatie er van bij decreet van 16 Febr. 1795, aan de uitgewekenen te St. OmerGa naar voetnoot1), met uitnoodiging om terug te komen, toegezonden. In Friesland voegde men de daad bij den wensch. Men had berekend, dat de kosten voor ieder, bij open water 10 dukaten, dus voor 102 personen ƒ 5100 zouden bedragen en de Representanten besloten ƒ 5500 uit 's Lands kas beschikbaar te stellen om deze uitgewekenen onder geleide van twee daartoe benoemde burgers te huis te brengenGa naar voetnoot2). De eerste voornaamste uitgewekenen kwamen te Leeuwarden op 10 Febr. 1795 en werden aldaar door Annaatje Bakker, namens de burgerdochteren, begroetGa naar voetnoot3). In Groningen en Ommelanden werden de vele vonnissen even als in Holland ingetrokken en vernietigdGa naar voetnoot4), en ook aldaar zoowel als elders keerde allengskens alles, onder andere vormen, tot meerdere rust terug. Thans, nu tachtig jaren zijn vervlogen sedert den aanvang der emigratie en een tweede, ja derde en vierde geslacht der emigranten reeds verkwijnt, bloeit of leeft, nu kan een geschiedschrijver er van met meer vrijmoedigheid optreden. Talrijke bronnen, vooral voor de oorzaken der emigratie, staan hem in de veelvuldige proceduresGa naar voetnoot5) ten dienste. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het wroeten daarin kan geen smet werpen op de voorouders der emigranten of op hun nageslacht. Op eene vervolging en veroordeeling om zuiver patriottische politieke daden, zoo als in 1787, kan geen onuitwischbare smet blijven kleven, evenmin als op die welke in en na 1795 de Oranjemannen ondergingen. Het politieke rad draait nog sneller om dan dat van Fortuna. Geene tijden in onze geschiedenis zijn leerrijker in dit opzigt dan het negental 1787-1795. Welk eene wisseling! welke omkeeringen! Waarlijk in anderen zin is hier geheel toepasselijk wat onze voorvaderen ons soms op het lijkkleed hunner gildebaren deden lezen: Heden mij: morgen dijGa naar voetnoot1). |
|