Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1867
(1867)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |
Buitenlandsche letterkunde.
| |
[pagina 308]
| |
jongste beroeringen op politiek terrein, - ‘oorlogen en geruchten van oorlogen’ - de markt der letteren sinds geruimen tijd over 't geheel in een lustelooze stemming verkeert en weinig variatie oplevert. Het Heden is tamelijk onverkwikkelijk; misschien biedt de beschouwing van het Verleden ons meer genot. Bovendien - wie ‘nur kineingreift,’ in welke bestoven hoekjes en holletjes ook van het ‘menschelijk leven,’ vindt immers altoos licht nog ‘iets’ interessants? Aanmerk vooreerst het soort zelf van ‘Oudheidliefhebbers,’ ‘Verzamelaars’, of ‘Curieux,’ gelijk de heer Feuillet de Conches zichzelven betitelt; geen vermakelijker en tevens geen gelukkiger slag van wezens. Slaven van één, alles overheerschenden, onbedwingbaren hartstocht, leven zij te midden der hen omringende maatschappij als een Turk in zijn Serail. Alles is hunner! Verkwistend zijn zij tot brooddronkenheid toe - voor hun lievelingen. Tronen en Dynastiën kunnen instorten; het vijandelijk kanongebulder kan hun vensterruiten doen rinkelen, het zal hen niet deren. Gespeend aan de luidruchtigheden dezer wereld, doof voor al wat het gros hunner medemenschen in beroering brengt, stapelen zij met van verrukking bevende handen in hun kabinet reliquie op reliquie, droomende van al wat er nog eens groots en heerlijks uit die dorre doodsbeenderen zal worden gebouwd. Zij vormen een soort van vrijmetselaarsgild en houden er onder elkander niet alleen een afzonderlijke spraak, maar ook een eigen moraal en katechismus op na, waarin het achtste gebod (Gij zult niet stelen) door zijn afwezigheid schittert. Een stukje schoen of een lapje vaandel kan hen doen watertanden, maar ook evenzeer hen dagen lang ongelukkig maken. Zoo heeft ieder mensch zijn stokpaardje, zijn Dada, gelijk onze oude vriend uncle Toby, - en gelukkig! Immers: Es muss auch solche Käuze geben!’ Waar bleef de wereld zonder ‘Verzamelaars!’
De heer Feuillet de Conches, met welken franschen geleerde ik de eer heb u bij dezen in kennis te brengen, - misschien herinnert gij u zijn naam uit den, ten vorigen jare door hem in de Revue des deux Mondes tegen Geffroy gevoerden strijd over de ‘echtheid’ der brieven van Marie Antoinette, die hij (Feuillet), als uitgever, met hand en tand vasthield, maar waartegen tame- | |
[pagina 309]
| |
lijk zwaar geschut is aangevoerd - heeft, uitgenomen den aan zijn gilde gemeenzamen ‘hartstocht’, niets van dat eenigszins kinderachtige of oud-vrouwtjes-achtige, waardoor, 't moet gezegd worden, sommigen zijner confraters zich nog al eens plegen te onderscheiden. Zijn smakelijk en prettig geschreven ‘Causeries’ tintelen niet slechts van geest en leven, maar er spreekt ook een ziel uit, (wat geenszins bij alle penningen-, munten- en handschriftenverzamelaars het geval is), getuige zijn warm pleidooi ten gunste der ongelukkige dochter van Maria Theresia. In de ‘Voorrede’ der drie lijvige boekdeelen, die hij tot dusver het licht heeft doen zien (een ware olla podrida, uit de meest uiteenloopende ingrediënten samengesteld), steekt de auteur zelf op niet onaardige wijze den draak met sommige uitzinnigheden zijner collega's. Zoo deelt hij ons eene keurige anekdote meê betreffende zekere verzameling van ‘Brieven’ van de hand van Malebranche, voorgekomen op den Catalogus van een boekverkooping, in 1840 te Parijs gehouden. De liefhebbers stormden er heen; de collectie was in de hoogste mate intéressant; wie dien bundel ‘Brieven’ kon machtig worden en bij zijn verzameling inlasschen, was een rijk, een benijdenswaardig man. Vóórdat de veiling een aanvang nam, gaf een der aanwezige geleerden aan een ander te kennen, dat hij voor zich zelv' minder belang stelde in het ‘bezit’, dan wel in de ‘uitgave’ van de bedoelde collectie Handschriften. ‘Koop gij ze - dus luidde zijn voorslag - en leen ze mij; dan zal ik ze in het licht geven.’ - De aangesprokene bewilligde in dat voorstel, mits op uitdrukkelijke voorwaarde, dat hem als ‘prijs’ voor deze inschikkelijkheid zekere brief van ‘Spinoza’ zou worden afgestaan, die de ander in zijn bezit had, en waarnaar reeds lang zijn begeerige blikken zich hadden uitgestrekt. De veiling heeft plaats. Onze vriend (wij zullen hem A noemen) wordt werkelijk bezitter van het gezegende pakket. Hij houdt oogenblikkelijk zijn woord en B krijgt de brieven. Maar wat doet B? Deze heeft inmiddels berouw gekregen over zijn lichtvaardig gedane belofte en, in stede van haar gestand te doen, iets wat hij niet van zijn hart kan verkrijgen, scheept hij zijn vriend af met....wat? - met een reeds in druk gegeven brief van Malebranche, van dienzelfden, waarvan A zooëven een geheel pakket vol heeft gekocht! A is natuurlijk woedend over deze woordverbreking en eischt nu dadelijk zijn pakket terug. Maar B, niet mal, heeft reeds drie van zijn leerlingen tegelijk aan | |
[pagina 310]
| |
't werk gezet, die met vliegenden spoed de brieven copiëren, welk afschrift hij onmiddellijk toezendt aan het ‘Journal des Savants’, met verzoek om het staandevoets te laten afdrukken, daar er periculum in morâ was. Zelfs in 't oog van onzen ‘Curieux’, hoe ook aan soortgelijke streken gewend, is deze handelwijze toch wat ongegêneerd. ‘Ce sans-façon philosophique (schrijft Feuillet de Conches) émerveilla.’ Veertien dagen achtereen zond A geregeld iederen morgen een bode, met verzoek om teruggave van zijn pakket. Maar het was aan een dooveman's deur geklopt. - Vrienden, bemiddelaars traden tusschen beide...alles te vergeefs! Inmiddels wierp A, wien dat bedelen begon te verdrieten, aan B zijn ‘onrecht’ voor de voeten. ‘Zoo u (schreef hij, o.a.) bij de verschijning der bewuste brieven in het “Journal des Savants”, door den eigenaar een proces werd aangedaan, welk “recht” zoudt gij dan doen gelden?’ ‘Mon droit’, hernam de ander met hevigheid, ‘mon droit, c'est ma passion!’ ‘Historique, historique! vous dis-je’: teekent, bij de vermelding van dezen uitroep, onze schrijver aan, zelf nog opgewonden door de herinnering. ‘C'est un mot que j'ai mis sous verre pour le garder.’
Eindelijk, na verloop van de veertien dagen, kwam het pakket in onberispelijken welstand terug, maar - ook op de Koninklijke drukkerij had men inmiddels niet stil gezeten en de noodlottige publieatie zou dus naar allen schijn weldra volgen. A laat zich echter door deze bedenking in 't minst niet uit het veld slaan. Hij vat ijlings de pen op, zet een heirleger van getrouwe medehelpers aan den gang, en deze weerden zich zóó dapper, dat, eer nog de tiende dag verstreken was en het gevreesde nommer van het ‘Journal des Savants’ het licht had kunnen zien, - zijne (A's) copie keurig afgedrukt en in sierlijke exemplaren aan de leden van het Instituut was toegezonden; - zoodat bij slot van rekening de bedrieger toch nog bedrogen uitkwam, want van de publicatie van B kon natuurlijk thans niets meer komen. Tot zijn eer moet gezegd worden, dat B te veel ‘homme d'esprit’ was om zich geraakt te toonen; hij hield zich groot, maar hij wist zich later toch te wreken, door (in den vorm eener recensie) aan A het plegen van eenige fouten en onnauwkeurigheden onder den neus te wrijven; een schrale vergoeding....‘Car’ -, met | |
[pagina 311]
| |
dezen kluchtigen uitroep besluit de heer Feuillet de Conches zijn vermakelijke mededeeling - ‘Car, après Dieu, qui est infaillible? Dergelijke incidenten - en zij ‘teekenen’ - hebben ('t behoeft nauwelijks te worden betoogd) voor een ondheidliefhebber dezelfde belangrijkheid als het winnen van een veldslag voor een legerhoofd of voor een diplomaat het verschalken van een geslepen tegenstander. En uit een wijsgeerig oogpunt bezien, waarom niet? Het verschil toch tusschen groot en klein is betrekkelijk in de wereld. - Bovendien, ik tart u mij een liefhebberij aan te toonen, die meer het Cosmopolitisme in de hand werkt dan die van genoemde vrienden. Hebt daartoe slechts de goedheid mij voor eenige oogenblikken door de reeks van ‘verzamelingen, waarin de ‘Curieux’ ons binnenleidt, te volgen. Gij vindt er, even als op de aanstaande wereldtentoonstelling te Parijs, alle natiën en landen vertegenwoordigd. Evenwel, over de schatten bijeengehaald uit Egypte, China, Griekenland, Rome en de Middeleeuwen stappen wij, met uw goedvinden, heen. De inhoud daarvan zweemt te veel naar dien van een gewoon ‘museum van oudheden’; en hoe bezienswaardig zulke rariteiten ook zijn, de vermelding is hier minder op haar plaats. Bij het naderen van het midden der ‘vorige’ eeuw, gevoelt gij licht meer belangstelling of laat ons liever zeggen - nieuwsgierigheid. Immers, voor 't oogenblik snuffelen wij toch gedreven door hoegenaamd geen wetenschappelijk doel en de heer Feuillet de Conches is allerminst een dier ‘pedanten’, die ons zulks als eene oneerbiedigheid zal toerekenen. ‘Je n'ai pas écrit (zoo schrijft hij zelf aan het hoofd van zijn werk) pour écrire et pour faire montre de savoir; j'ai écrit pour suivre mon goût et mon penchant. Toute ma vie j'ai recueilli des autographes, des documents historiques et des portraits. II me semble que mes papiers n'appartiennent plus à moi seulement et que le moment est venu d'en faire confidence au public. Les lettres (dus vervolgt hij) sont comme des conversations ou des continuations de conversations, qui sautent d'une idée à l'autre sans avoir l'air de s'appesantir sur aucune; qui ramassent et sèment sans fatigue les miettes de l'esprit des autres, de l'esprit de tous, et rencontrent incessamment de nouveaux aspects et de nouveaux contrastes. Celles que je possède ont été pour vous, pour un petit cercle d'amis, pour moi-même, une source toujours vive de récréation | |
[pagina 312]
| |
et d'instruction facile. Quelle satisfaction aimable et douce de s'amuser pour le plaisir de s'amuser! de s'instruire sans pedantisme non pour la joie de tout savoir, de tout deviner, de tout prévoir, sans avoir à dire à personne le pourquoi ni le comment de son plaisir...’ Gij bemerkt, wij hcbben een geleerde vóór ons, die zijn wereld verstaat en die begrijpt dat er ook lieden zijn, die van eene ‘instruction facile’ houden. De Duitsche schrijvers (en helaas! niet de ‘Duitsche’ alleen) zijn gewoonlijk als zij de pen voeren zoozeer verdiept in het gewicht van hun eigen onderwerp of liever in dat hunner eigen persoonlijkheid, dat zij zich volstrekt niet bekommeren om het lezend publiek. Zij spinnen hun gedachten en perioden uit - genietof ongenietbaar, - en daarmeê basta! Een Franschman daarentegen heeft in den regel de hoffelijkheid van ook een weinig zich in de plaats te denken van zijn lezers en zich af te vragen: ‘Indien mij dat werd voorgelegd, zou het mij bevallen?’ Inderdaad - in het stellen, liever nog in het nota nemen van die vraag ligt eigenlijk het gansche geheim van de kunst om niet vervelend te zijn. De eerste bijzonderheid, die, bij het doorbladeren van het hoofdstuk 'twelk ten opschrift draagt: ‘L'Europe dans les temps modernes,’ - onze aandacht verdient, is de rubriek: theater-affiches, visite-kaartjes, menu's van diners en diergelijke zaken, waaronder bv. eene curieuse affiche, afkomstig uit de dagen van het Fransche Schrikbewind (zij was aangeplakt geweest boven den ingang van eene begraafplaats), waarop stond aangekondigd: ‘Bal du Zephir’. Men danste toen op de kerkhoven de ‘Carmagnole;’ zelfs boden Sanskulotten er boekjes te koop, handelende over: ‘de Rechten van den mensch,’ gebonden (‘par un affreux contraste’) in ‘menschenvel,’ dat in de fabrieken van Sèvres en Meudon was gelooid. In het koninklijk paleis van Versailles werd eens een gansche dusdanig bewerkte menschelijke huid voor het publiek ten toon gesteld; de gaping aan den hals (door de guillotine-bijl veroorzaakt) was netjes toegenaaid. ‘Afschuwelijk’ mompelt ge. - Maar een Antiquarius is boven zulke kleine vooroordeelen verheven. Weet de schrijver ons niet te verhalen van zekeren Engelschman, Thomas Thyrwitt (kort geleden gestorven), ijverig mede-lid van zeker Britsch genootschap dat zich de belangen aantrekt der ‘kinderen’ van aan de galg gesneuvelde misdagers, welke Thyrwitt er een keurige collectie op nahield van ‘galgkoorden’ (cordes de pendus), waaronder sommige van groote beroemdheid? | |
[pagina 313]
| |
Dit kabinet was zijn troetelkind. Naast iedere strik hing een duidelijk beschreven blad, waarop naam, misdaad, en gewoonlijk ook de op het schavot gehouden speech van den patient stonden vermeld. Voor de geschiedenis van de lijfstraffelijke rechtspleging in Engeland is deze verzameling van uitstekend gewicht. De reeks begint met wurgtoestellen uit de 15de Eeuw. IJverig Calvinist zijnde, schiep sir Thomas er vooral groot behagen in, om zijne ‘série papiste’, gelijk hij die noemde, voor het oog van niet-protestansche bezoekers breed uit te stallen. Bij wijze van devies had hij daarboven geschreven: Du Pape la miséricorde:
Le feu, le fer et la corde.
Jammer (zegt Feuillet de Conches vrij vinnig) dat hij er ook niet een verkoold stuk hout bij heeft gedaan, afkomstig van den brandstapel van Servet. Legio is verder het aantal mededeelingen van allerlei weinig of niet bekende bijzonderheden uit het intieme leven van geschiedkundige beroemdheden opgevischt. Zoo weet de heer Feuillet ons te berichten, dat het hoofd van het marmeren standbeeld van wijlen den Kardinaal de Richelieu, in 1793 door het woedend gepeupel van den romp gescheiden, de eer heeft gehad van als tegenwicht voor een ‘draai-spit’ te dienen; terwijl het werkelijke, het ‘echte’ hoofd van wijlen dien gevreesden Staatsman (mede, bij gelegenheid van het schenden der praalgraven, opgedolven en van het lichaam gescheurd) ongelukkigerwijze ‘zoek’ is geraakt, en ondanks de ijverigste nasporingen tot dusver nog niet is teruggevonden. ‘Sa tête (schrijft hij) est encore errante.....étrange destinée que celle de ce cardinal, si redouté pendant sa vie!’ Kluchtiger trek uit het leven van dienzelfden kardinaal is deze, dat zijn grootste vermaak bestond in het kwellen en sarren van zijn dienstboden. ‘Hij worstelde met hen, gooide hen met ballen en boeken om de ooren, kneep, prikte en kittelde hen: in één woord, dacht iederen dag nieuwe streken uit om hen boos te maken.’ Achter de deftig uitgestreken tronies der XVIIde eeuwsche Staatslieden schuilden al zonderlinger grillen, dan men oppervlakkig zou denken. Onschuldiger waren dan zeker de amusementen van den geleerden Joseph Scaliger, die, bij wijze van uitspanning (eene eerste proefneming van kamergymnastiek) in zijn boekvertrek, gehuld in volle wapenrusting, een antieken | |
[pagina 314]
| |
krijgsdans placht uit te voeren; of van Lodewijk XIII, die, zoo hij geen muziek componeerde, geen grooter genot kende dan eigenhandig....kalfsvleesch te lardeeren.
Maar een virtuoos is onze ‘Curieux’ vooral geweest in het opsporen van al wat tot het gebied van vroegere toilet- en weeldeartikelen in betrekking staat. Dit terrein is met bijzondere voorliefde door hem verkend en zoo er onder mijne lezers mochten zijn, die soms geneigdheid aan den dag leggen om bedenkelijk het hoofd te schudden over de toenemende weelde van onzen tijd, die zullen wèl doen kennis te nemen van bijzonderheden als de navolgende. Vooreerst het artikel knoopen. Onder Lodewijk XVI was de prachtliefde daarin tot zulk een hoogte gestegen, dat men ze, ter grootte van een kroon, uit diamant of andere kostbare gesteenten liet vervaardigen; ja, dit niet alleen, maar kunstschilders en émailleurs kwamen er bij te pas. De rok van een petit-maître uit dien tijd vertegenwoordigde soms, aan ‘knoopen’ alleen, fabelachtige prijzen. ‘C'étaient (schrijft Feuillet) des portraits de beautés célèbres, ou les douze Césars, ou des statues antiques, ou les métamorphoses des Dieux. Une fois que le goût se fut porté vers ce détail de toilette, on vit un prince se faire des boutons d'autant de petites montres, sans en devenir plus exact à ses rendez-vous. Le précieux peintre équivoque Klingstet se mit de la partie et fit des boutons à double détente. On vit même un impudent se présenter au Palais Royal et faire baisser les yeux aux femmes en étalant sur ses boutons les tableaux des contes de Grécourt et les impuretés de l'Arétin...... ....Une jeune pupille, tout fraîchement échappée du couvent, offrit en présent de noces à son fiancé une suite de tableaux de Greuze, exécutée sur émail avec une finesse et un goût exquis.................. ....La fatuité ou le sentiment se para, sur les boutons, d'une chiffre d'une maîtresse, et sur les leurs de beaux esprits à rébus s'évertuèrent à l'envi pour fournir aux fadaises des soupers.’ Later, tijdens het Schrikbewind, droeg men ook knoopen, prijkende met afbeeldingen (keurig onder glas gezet) van de Guillotine, of van de meest geliefkoosde volkshelden: Robespierre, Saint-Just, Fouquier-Tinville, Marat enz. Vooral de ‘heilige | |
[pagina 315]
| |
guillotine’ bleef als toilet-artikel zeer lang in zwang. De heeren vertoonden dat lieve toestel geschilderd op hun roksknoopen en de dames op haar doekspelden. Ik mag even wel niet onvermeld laten, dat de genoemde heeren en dames - tot de Sanskulotten behoorden. Vervolgens het artikel vesten! Ook hierin heerschte een brooddronkenheid, die al onze XIXde eeuwsche weelde te schande maakt. Ieder fat, die eenigszins op zijn fatsoen was gesteld, telde ze minstens bij dozijnen, zoo niet bij honderden; en niet maar eenvoudige, of gewoon geborduurde, maar ook al weêr prachtvol met de naald beschilderde vesten. ‘Mettez donc (zoo roept onze schrijver uit) nos mesquines garde-robes à côté de celles du dernier siècle, à côté de ces musées en gilet dont on enrichissait le dessin à l'infini. On brodait de haut en bas de petits personnages galants, ou des scènes comiques, ou des chasses, ou des pastorales, ou les fables de la Fontaine. Sur tel ventre privilégié s'étalaient les amours de Mars et de Vénus et sur un autre une revue de cavalerie.’ Frederik Wilhelm II van Pruissen, de neef en opvolger van den bekenden wijsgeer van Sans-Souci, opgenomen in de orde der Rosen-kreuzer's, waar hij door zijn lichtgeloovigheid vaak ten speelbal der ‘broeders’ strekte, liet zich op zekeren dag door hen wijs maken, dat JEZUS hun verschenen was. ‘En hoe was onze Heer gekleed?’ vroeg de vorst naïef. - ‘In een scharlakenrood vest met zwarte opslagen en gouden nestels,’ was het antwoord. - Kort daarna (het was in 1792) zag men te Berlijn tal van znlke vesten uitgestald. Zij bleven onder den naam van ‘Berlinische Jesus-Westen’ geruimen tijd in de mode. Niet minder uitvoerig behandelt Feuillet de rubriek: kapsels. Wat een ‘haarkunstenaar’ in de vorige eeuw te beteekenen had, kan zelfs het tegenwoordig chignon-dragend geslacht zich nauwelijks voorstellen. Reeds tegen het einde der regering van Lodewijk XIII waren de vrocgere coiffeuses door coiffeurs verdrongen. Hoe aanmatigend en insolent deze laatsten zich somwijlen gedroegen, blijke uit het aangehaalde voorbeeld van zekeren ‘Champagne,’ die de dames ter halverwege gekapt liet zitten en dan niet, tenzij voor een ‘kus’, te bewegen was om zijn arbeid te voltooien. ‘Avec tout cela (zegt een schrijver uit die dagen) les femmes le couraient, faisaient trophée d'être coiffées par lui, et le payaient follement de cadeaux, car il se donnait les airs de ne point recevoir d'argent.’ - Dergelijke snakerijen behoorden dan ook volstrekt niet tot de uitzonderingen. | |
[pagina 316]
| |
De beroemdste onder de haar-virtuozen der vorige eeuw was ongetwijfeld Léonard: ‘le grand Léonard, académicien de coëffures et de modes,’ gelijk hij zich zelven placht te noemen, fier als hij was op het voorrecht van dagelijks het hoofdtooisel van Marie-Antoinette in orde te mogen brengen. Hij was het o.a. die de zonderlinge liefhebberij voor kapsels à la Jardinière in de mode bracht, bestaande uit een torenhoog servet van boven netjes met versche groenten: bloemkool, jonge worteltjes, enz. belegd. Dat, tengevolge van de geweldige hoogte die de kapsels bereikten,Ga naar voetnoot1) de dames zich vaak op de knieën in de koets moesten plaatsen: sommigen zelfs, bij wie dit middel niet toereikend was, gedwongen waren gedurende den geheelen rid het hoofd uit het portier te steken ten einde haar pluimen niet te knakken - behoort tot de bekende zaken. - Minder bekend misschien is de bijzonderheid, dat ook aan ‘schoenen’ en zelfs aan ‘kousebanden’ gedurende het laatst der vorige eeuw, ongehoorde sommen werden besteed... Maar in 's Hemels naam! - dus roept misschien hier deze of gene ongeduldig uit - waartoe, ik zeg niet eens de opsomming, maar vooral de opsporing van al soortgelijke nesterijen?’ Wat heeft een verstandig mensch in onze eeuw van ‘vooruitgang,’ in een tijd waarin groote belangen, gewichtige vraagstukken, van wier beslissing het toekomstig lot van gansche staten en volken afhangt, aller hoofden en harten bezig houden, met zulk gebeuzel te maken?’ - ‘Waartoe??’ zou met een hoogst verbaasd gezicht de heer Feuillet de Conches zoodanigen vrager gewis onmiddellijk te gemoet voeren. ‘Maar, mijn lieve vriend, vergun mij u te vragen, hebt gij dan Macaulay, Motley, Thiers, Guizot, Carlyle of Buckle en dergelijke nieuwere historici, nooit gelezen? - Stelt gij geen belang in Culturhistorische studiën? Of hebt gij nimmer nagedacht over de bronnen, waaruit romanciers (als Walter Scott, e.a.), tooneelschrijvers, schilders enz. de stof voor hun werken putten? Bij wie anders, meent gij wel, dan bij ons? - Teekeningen, gravures, portretten, costumes, caricaturen pamphletten, spotprenten; altegader onmisbare bijdragen tot de geschiedenis | |
[pagina 317]
| |
van den geest van een tijdvak; brieven, handschriften, verzamelingen zelfs van Chansonnettes comiques en vaudevilles, met wier behulp men getracht heeft de geschiedenis op nieuw te “maken” en het verledene uit zijn asch te doen herrijzen - waar zouden ze voorhanden zijn, indien “wij” niet voor het opsporen en bewaren van al zulke “nesterijen” kloekmoedig en met hartstocht in de bres sprongen? Indien er zulke “Curieux,” zulke peuterige navorschers niet in de wereld waren, waar bleef de geschiedenis, de litteratuur, de kunst? Indien er zich zulke piocheurs, zulke ploeteraars niet opdeden, die met taai en eindeloos geduld uit muffe hoeken en half verschimmelde oirkonden een reeks schijnbaar van nietigheden aan het licht brachten, maar die vereenigd ons de helden der geschiedenis en den tijd waarin zij leefden beter en juister doen kennen, dan menig liegend of grootsprekend geschiedschrijver, waar bleef de “vooruitgang” waarop gij snoeft? Zeg mij wat gij eet, schreef Brillat Savarin, de beroemde gastronoom, en ik zal u zeggen wie gij zijt. Zoo is ook uit een eenvoudige pruik, of uit den vorm van een knoop of schoen, veel gewichtigs te leeren ten aanzien van den smaak, de zeden, den beschavingstoestand van tijden en menschen. Een enkel intiem briefje, door dezen of genen grooten potentaat aan zijn vrouw of aan een vriend gericht, stelt ons dikwijls in de gelegenheid zijn karakter beter en grondiger te leeren kennen dan vellen schrifts, opgesteld in den gewonen officieelen kanselarijtoon. Wij zien dan de menschen in huisgewaad en niet in hofcostuum; wij hooren hen spreken zoo zij werkelijk dachten en niet zoo als zij zich voordoen gedacht te hebben.’ ‘Telle figurine (het zijn Feuillet's eigen woorden), tel scarabée antique, telle poterie sigillée, tel tesson, telle tablette, d'apparence vulgaire, qui auraient pu sembler d'une parfaite inutilité, ont fourni des lumières à l'histoire de l'antiquité en renouant d'un anneau une chaine chronologique brisée, comme la science négligée du blason et celle de peintures hiératiques des cathédrales ont percé quelques ténèbres de l'histoire du moyen âge; comme certains rcstes précieux de l'art ont fait retrouver à tous ses degrés d'intelligence de l'homme, et remonter ou descendre l'échelle de ses progrès. Le moindre des monuments a son côté utile, parcequ'il est un fait, et qu'il concourt à l'ensemble des preuves qui se commentent les unes par les autres, de même qu'un seul osselet suffisait au génie du grand Georges Cuvier pour reconstituer | |
[pagina 318]
| |
tout un squelette; de même que le moindre fragment de branche, le plus léger brin d'écorce, révélait au savant physicien Charles l'Héritier l'espèce d'arbre dont ils étaient provenus.’ Bovendien - het zijn niet alléén knoopen, handschoenen en diergelijke prullen, maar 't zijn in den regel en bij voorkeur zelfs Handschriften, Brieven, Portretten, ‘bezielde uitingen’ in één woord, van in de geschiedenis beroemde personen, voor wier opsporing, ontcijfering en completeering vele Verzamelaars, met name vooral een man als Feuillet de Conches, zich de meeste inspanning getroosten. En wie zal ons zeggen, wat aan de opdelving en het in omloop brengen dier schatten ons geslacht niet al te danken heeft gehad! Neem h.v., omdat onze schrijver juist te dezen aanzien zich het ijverigst heeft afgesloofd, slechts die ééne, straks reeds vermelde, aan het licht gebrachte briefwisseling van Marie Antoinette. 't Is waar, wat Feuillet zelf tot onthulling van haar beeld gemeend heeft te hebben bijgedragen, is meerendeels op de schaal der Kritiek gewogen en - te licht bevonden. ‘Après Dieu, qui est infaillible?’ Maar hij heeft toch ook van zijn kant vrij gewichtige documenten aangebracht en, om kort te gaan, wij bezitten nu (dank zij het onderzoek waaraan hij zijn leven wijdt) haar ‘authentieke Correspondentie’ en met deze den sleutel tot juister begrip van geheel een tijdvak, waarvan ik de belangrijkheid wel niet behoef te vermelden; den sleutel tevens tot volledig oordeel over een vrouwenkarakter, dat, hoe meer het in het volle licht is te voorschijn getreden, zooveel te grooter aanspraak heeft verworven op onze achting, eerbied en sympathie. Die arme, beklagenswaardige, met voeten getredene koningin! Met welk een ondoordringbaar warnet van laster, logen en wraakzucht heeft men haar weten te omstrikken! Hoe heeft zij moeten boeten, zij de jonge, argelooze, levenslustige, de reine en smettelooze gade en moeder, voor enkele speelschheden harer jeugd; meest en boven alles voor de ten hemel schreiende ongerechtigheden van het bedorven geslacht der Bourbons! Welk een nameloos, onverdiend, hartbrekend lijden heeft de glans dier schoone oogen verdoofd, die eens een gansche bevolking in verrukking brachten! Leest Feuillet's pleidooi voor Marie Antoinette en gij zult....misschien eenig wantrouwen in u voelen oprijzen aangaande zijn Voraussetzunglosigkeit, zijne kritische onpartijdigheid; maar zeker voor altoos genezen zijn van den waan, als kon ook in een rariteiten- en handschriften-kabinet de geest geen ‘dichterlijke’ vleu- | |
[pagina 319]
| |
gelen aanschieten. Misschien zelfs heeft ouze vriend voor iemand van zijn vak wat te veel ‘poëzie’ in het hart. Misschien heeft juist zijn ‘ridderlijk’ streven, om Marie Antoinette van iedere op haar nagedachtenis klevende blaam te zuiveren, zijn kritisch oog verblind, zoodat hij wat meer brieven op haar rekening heeft gesteld, dan zij blijkt te hebben geschreven. Het zij zoo! Ik zal de laatste zijn om den heer Feuillet de Conches over deze blunders hard te vallen. Menschen met ridderlijke sympathiën behebt, heetbloedige niet-positivisten, worden gaandeweg zóó zeldzaam, de exemplaren dier soort sterven dermate uit (en met hen, men zegge vrijelijk wat men wil, ook een goed deel ‘poëzie’ van het leven,) dat ik voor mij aan zulke mannen van l'ancien régime altoos met zeker welgevallen in gedachte de hand reik. De heer Feuillet behoort er in alle opzichten toe. Hij maakt deel uit van eene generatie die bijna zoo goed als van den aardbodem is verdwenen. Even als wijlen het opvliegende Senaatslid, de Markies de Boissy, kan ook hij zich soms (tegen de kritiek b.v.) nog zoo prettig ‘boos’ maken. Gezellig van nature, heeft hij altoos ‘son petit mot pour rire’ bij de hand. Behoudens alle welwillendheid, verwijt hij gaarne aan onze eeuw van ‘vooruitgang’ dat zij in sommige opzichten leelijk aan 't ‘achteruitgaan’ is, b.v. in de portretteer- en graveerkunst. Spreek hem niet van de ‘Photographie’, een triomf mogelijk voor de wetenschap maar de ‘doodvijandin’ der kunst. - Vergeleken met die delicaat geschilderde miniatuurkopjes der vorige eeuw, met die breed behandelde meestergewrochten van ets- of graveerstift, ‘cette gravure légitime, qui multipliait les chefs-d'oeuvre de la peinture, et les transmcttait aux siècles, en feuilles durables,’ die de wellust uitmaakten van een vorig geslacht, is de photographie een onding - goed hoogsteus voor onzen democratischen, industrieelen, aan poëzic en smaak gespeenden tijd. C'est le bon marché (zegt hij) qui l'a popularisée. Elle s'étonne des distances et ne voit pas juste. ‘Faites-la rire, elle grimace. Elle fausse certains traits. Elle fausse les couleurs; elle est l'antipode de l'art; elle est l'esclave d'un instrument et en a tous les défants..... Elle a tué la miniature et la gravure!......Que sont ses portraits! Des cadavres, les yeux ouverts!’...... En die gehate photographie is doorgedrongen zelfs tot in de typographie! Voor weinige jaren verscheen, verbeeld u, een Editie van ‘Horatius!’ zegge van Horatius, ‘semée de photographies microscopiques!’... | |
[pagina 320]
| |
Bovenal ‘Feuillet’ is geen doctrinair. Hij haat alle systemen. Hij verafschuwt al wat zweemt naar een ‘richting’ of een ‘strekking.’ Vroegt gij hem toevallig naar zijn ‘geloofsbelijdenis’, hij zou vrij denkelijk met zijn vriend Michel de Montaigne - op het fac-simile van een van wiens brieven, vergezeld van een schat van historische bijzonderheden, de schrijver in het IIIde Deel ons onthaalt - en waarschijnlijk op denzelfden toon, als die, naar ik mij verbeeld, door dien gezelligen ‘Causeur’ der zestiende eeuw werd aangeslagen, u zijn vermaard geworden: ‘Que sçay-ie?’ te gemoet voeren. - Hij wil vrij zijn om te dweepen, te droomen, luehtkasteelen te bouwen, door te slaan zelfs, al naar 't hem lust. Al is hij juist niet uit de school van Alfred de Musset, hij wenscht niets vuriger, dan met dien dichter te kunnen zeggen:
Mon verre n'est pas grand, mais je bois dans mon verre.
Neemt dan onzen vriend, den ‘Curieux,’ - zoo als hij is. ‘Anjourd'hui, il aura une soif inextinguible d'encre et de papier; demain, il regardera passer les nuages! Il y a tant de bonnes choses dans les nuages!’ Schudt niet in vermeende wijsheid over hem het hoofd, als of al het verstand aan uwe, al de dwaasheid aan zijne zijde ware. ‘Convenez que vous avez eu comme lui vos moments d'hallucination et d'extase, où le monde de l'idéal, des rêveries et de l'invisible par delà des cieux vous a paru le seul vrai; où vous avez senti des âmes vous caresser dans l'espace; où vous avez cru aux Nymphes qui dansent, à Hébé, à Diane, à Vénns, descendant sur leur nuée, pour vous présenter leurs pieds de marbre à baiser; où, ravis hors de vous-mêmes, par la céleste harmonie des sphères, le monde de Platon, d'Aspasie et des poètes vous a semblé le seul réel et possible, et où l'autre, celui de cette terre étourdie par les bruits discordants d'une matière tumultueuse et sans cesse agitée, n'a été pour vous que la bourbe et le cauchemar de la vie. ‘O ce bon vieil Olympe, était-il assez amusant.’
Zullen wij den heer Feuillet de Conches een franschen ‘Schotel’ noemen? Mij wel, mits gij dan al de klem legt op het ‘bijvoeglijk naamwoord.’ Velp. P. Bruijn. |
|