Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1867
(1867)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| |
Buitenlandsche letterkunde.
| |
[pagina 244]
| |
Die Stad is 't Babel onzer dagen!
Als Babel stort zij eens in puin!
De grond is moede haar te dragen!
De Hemel haat haar trotsche kruin!
Die Stad is 't hedendaagsch Gomorrhe,
't Verbeestlijkt Sodom van Euroop,
Dat, schoon de donder om haar knorre,
Geen God vermoedt, wiens macht haar sloop'!
Er bestaat - 't valt niet te loochenen - een zekere trek van overeenkomst tusschen deze warme lyrische ontboezeming, vóór eene halve eeuw omtrent gevloeid uit de pen van onzen rechtzinnig-protestantschen Isaac Da Costa en - den hoofdinhoud van het jongstverschenen, met verbazende gretigheid verslonden, geschrift van den beruchten ultramontaanschen pamflettist Louis Veuillot. Niet - men versta mij wel - alsof ik in de verste verte zelfs aan een soort van geestverwantschap zou willen gedacht hebben tusschen den wanhebbelijken auteur van: ‘Les odeurs de Paris’ en den onvergetelijken Zanger, wiens zeldzame geestesgaven en wiens ridderlijk karakter mij nooit andere gevoelens, dan die van eerbied en bewondering hebben ingeboezemd; - maar eenvoudig, in zoover ook door Veuillot Parijs wordt beschouwd als het ‘moderne Babylon’; als de incarnatie van ongeloof en revolutie; als het inbegrip van geheel den goddeloozen, Kunst, Letteren en Wetenschap beheerschenden en verdervenden geest onzer Eeuw, waartegen hij zijn grof geslepen wapenen niet krachtig genoeg meent te kunnen richten. Ik heb overigens dit strijdschrift, dit pamflet, zoo men wil, (eene benaming, welke op zich zelf niets afkeuringswaardigs te kennen geeft) - ik beken het - niet zonder eenig genoegen doorbladerd. Gewend aan den gladden, objectieven conventie-toon: vrucht onzer nuffige, gehandschoende óverbeschaving, die den hartstocht als onvoegzaam in den ban heeft gedaan, en die de individualiteit ten gevolge van louter ‘Waardeering’ welhaast den teringdood zal doen sterven, lag er voor mijn gevoel iets aangenaam contrasteerends in dat cachet van toomelooze minachting, van onverbloemde partijdrift, waarmede Veuillot's geschrijf is gestempeld. Het is niet alleen de hartstochtelijke klerikaal, de om wraak roepende zoon van Rome; het is niet slechts de gedwarsboomde | |
[pagina 245]
| |
journalist; het is ook de in zijn ijdelheid gekrenkte ‘mensch,’ de door overloop van gal gekwelde ‘Letterkundige;’ onder en bij dit alles tevens de man van onwedersprekelijk talent, die aan zijn lang opgekropte woede den teugel viert en die, terwijl hij ordeloos zijn indrukken op het papier wierp, den hevigen gloed trachtte te koelen, waardoor hij inwendig wordt verteerd. Want Louis Veuillot is iemand van onbegrensde eerzucht, die tot elken prijs genoemd wil worden en voor wien geen verschrikkelijker, geen grievender lot kan worden uitgedacht, dan met stilzwijgen te worden voorbijgegaan. Het eenvoudig feit b.v. dat de Revue des deux Mondes, het bekende voedsterkind van den heer Buloz: volgens hem het verderfelijkste, (als het meest degelijke, keurige en invloedrijke) onder alle verderfelijke organen van den modernen tijdgeest, rustig jaar in jaar uit denzelfden weg blijft bewandelen, zonder zich aan zijn wraakgeschreeuw te storen; dat dit tijdschrift een twaalf- tot vijftienduizendtal geabonneerden rijk, sinds veertig jaren alle landen en zeeën doorkruist; overal met eerbied en onderscheiding wordt bejegend; dat het niet slechts tot in de legertenten der Russische officieren tijdens den Krim oorlog, maar (o gruwel!) zelfs tot in de voorname woonhuizen van den Parijschen faubourg Saint-Germain zich een toegang heeft weten te banenGa naar voetnoot1): - dit feit alleen reeds is voldoende, om Veuiliot's gemoed met een stille razernij te vervullen. Als voormalig bestuurder van het geschorste dagblad ‘l' Univers’ is hij bovendien de gezworen vijand van gemelde ‘Revue.’ Met een waren regen van schimpscheuten overlaadt hij den heer Buloz, en de gansche schaar van diens medewerkers, les Buloziens gelijk hij ze noemt, die geacht worden aan de spits te staan der hedendaagsche beschaving. ‘S'il existe (schrijft hij) un magasin de confusion sur la terre, un lieu où règne en permanence la malaria qui étiole les intelligences et les coeurs, c'est là (ter plaatse wel te verstaan waar het Bureau gevestigd is van de Revue des deux Mondes.) Le génie moderne, essentiellement abêtissant, n'a rien ouvré de plus mortel que cet engrenage perpétuellement actif, qui tente l'esprit par les odeurs variées de la littérature, de l'art, de la science, par l'attrait victorieux de la frivolité, | |
[pagina 246]
| |
et qui, l'ayant saisi, le fait passer par toutes les températures, l'amollit à toutes les vapeurs, l'obscurcit à toutes les fumées, l'amincit sous tous les laminoirs, le broie sous tous les pilons, le triture, le divise, le mélange, le carde, et enfin le réduit à n'être plus qu'une étoupe, sur laquelle toutes les mauvaises dominations peuvent dormir leur insolent sommeil.
Un despote cynique disait: ‘si j'avais une population à punir, je la ferais gouverner par des philosophes.’ - Gouverne-la toimême, ô despote! mais fais-la instruire par les Buloziens; tu pourras la manger.’ Kluchtig schemert in deze opeenstapeling van nijdige uitdrukkingen de heimelijke spijt door van teleurgestelde heerschzucht. Veuillot doet denken aan Mephistopheles, als deze met de tanden knerst omdat hij zijn prooi [‘Faustens Unsterbliches’; hier: de lezers van de ‘Revue d.d. Mondes’] zich langzaam maar zeker door een hoogere macht dan de zijne ziet ontrukken. Met gelijke woede vaart hij natuurlijk uit tegen al wat riekt naar moderne wetenschap. En niet onaardig gebruik makende van den vooral tegenwoordig alles behalve utopischen staat van zaken op ons benedenrond, steekt hij inzonderheid met den aangekondigden wereldhervormenden invloed der natuurwetenschap honend den draak. Wat - dus vraagt hij sarkastisch - wat is er geworden van al die ijdele grootspraak der aanbidders van ‘le Dieu Progrès’; van al dat gesnoef op de wonderen van Stoom, Industrie, Chemie enz., op welke men beloofd had ons te zullen onthalen? Ziet hier (zegt hij) mijn ervaring: ‘J'ai demandé aux commerçants: - Ne connaissez-vous plus de distances? Ils ont répondu: - La distance entre l'ancienne probité et les moeurs actuelles a pris des proportions inouïes et invincibles. J'ai demandé aux agriculleurs: - Votre dignité d'homme vous est donc enfin rendue! Êtes-vous contents de vos ‘esclaves de fer que la vapeur anime?’ Ils ont répondu: - Leur fumée n'a pas la fécondité de la sueur chrétienne (!): cette sueur contenait un principe de vie que la chimie n'a point connu. Du reste les campagnes se dépeuplent pour remplir les villes....Le luxe gagne beaucoup, l'ivrognerie beaucoup, l'immoralité beaucoup, et l'impiété et l'envie et la misère davantage encore. J'ai demandé aux médecins: - A présent que vous avez la | |
[pagina 247]
| |
chimie et le microscope, vous moquez-vous de la mort? - Ils ont répondu: - Nous ne nous moquons bien que de la vie; mais le choléra, la diplomatie et les armes savantes sont plus moqueurs que nous. J'ai dit aux soldats: Vous avez des armes savantes, voûs êtes sûrs de la victoire? Ils ont répondu: - Pas du tout. Les autres peuvent avoir des armes aussi savantes ou plus savantes, et personne n'est sûr de rien. De plus méditatifs ont ajouté: - Le monde devient petit pour l'ambition du commerce; il le devient aussi pour l'ambition du soldat. Bientôt le monde pourra tenir dans la main d'un seul homme. Savez-vous que ce seul homme aura de beaux commandements à donner! Il ne nous reste qu'un voeu à faire: c'est que ‘l'homme’ ne soit pas Prussien.’ Men ziet, de natuurwetenschap wordt door zulke tegenwerpingen niet gevoelig in de klem gebracht, noch bijster in haar zeer getast. Meer bits, hevig en personeel zijn dan ook zijn aanvallen gericht tegen de Parijsche dagblad-pers (La grosse Presse en la petite Presse), inzonderheid tegen de ‘Siècle’, het republikeinsche, bij uitnemendheid anti-klerikale dagblad, waarvan Havin Directeur is. En geen wonder! In zijn woede toch tegen de Journalistiek en bepaaldelijk tegen genoemd dagblad treedt niet alleen zijn aangerande geloofsovertuiging (ik laat in 't midden of deze van zuiver dan wel van gemengd allooi is), maar ook zijn persoonlijk gekrenkte eigenliefde, een zekere alleszins begrijpelijke jalousie de métier, duchtig in het spel. ‘Votre ‘Siècle’ aimant surtout à s'occuper de l' Église je m'écarte du ‘Siècle’ surtout. Imaginez un prisonnier qui ne pourrait regarder à travers ses barreaux sans voir une certaine livrée outrager sa mère...Ah cacographes, si j'ai parfois, quand j'étais libre, troublé vos délices, vous êtes vengés!’.... Want men verzuime niet in 't oog te houden, 't werd reeds met een enkel woord door mij aangestipt, dat Veuillot jaren achtereen Redakteur van ‘l' Univers’ is geweest. In die betrekking, waarvoor hij door zijne ongemeene scherpzinnigheid en zijn fel polemische natuur als 't ware geschapen was; had hij een geregelden kamp te voeren tegen ‘le Siècle;’ en naar alle waarschijnlijkheid zou hij dien strijd nimmer hebben opgegeven, indien niet nu omtrent zes jaren geleden zijn pen, gelijk hij zich uitdrukt, | |
[pagina 248]
| |
hem tusschen de vingers verbrijzeldGa naar voetnoot1) ware geworden; met andere woorden, in dienhem niet van hooger hand was aangezegd, de uitgave van ‘l' Univers’ te staken. Dit is een der gevoeligste slagen geweest, die Veuillot konden worden toegebracht; want hoewel hij in onderscheidene letterkundige genres, met name ook als dichter en romanschrijver, enkele malen niet onverdienstelijk is opgetreden, zoo is toch ontegenzeggelijk de journalistiek het voor zijn talent meest passend terrein; - vooral die zekeré vrijbuiters-journalistiek, die guerilla, waarmede hij, als kerkelijk partijganger, twintig jaren lang, zijn vijand van alle zijden heeft bestookt. In de gelederen der geregeld dienstdoende Pauselijke troepen van ‘Le Monde’ bv. zou hij, de niet geordende leek, kwalijk passen. Op dit oogenblik heeft hij, naar men verzekert, vergunning weten te verkrijgen om andermaal een dagblad op te richten dat met den naam van ‘l' Univers’ zou worden gedoopt; maar het recht op die naamgeving wordt hem door den Directeur van ‘Le Monde’ ernstig betwist. Louis Veuillot is zijns ondanks, als 't ware door den loop der omstandigheden, er toe gedreven om, nog nauwelijks de kinderschoenen ontwassen zijnde, de dagbladschrijvers-loopbaan in te treden. Uit behoeftige ouders gesproten; van behoorlijk onderwijs verstoken; een ruw, ongeslepen, geheel autodidactisch gevormd volkskind, greep hij het eerste het beste middel dat zich aanbood, om zich een bestaan te verschaffen, gretig aan. Men schreef juist het jaartal 1830; de nieuw opgetreden Juli-dynastie had grootelijks behoefte aan bekwame pennen en zoo gebeurde het dat o.a. ook de zeventienjarige Veuillot van regeringswege werd aangeworven om het nieuwe Ministerie te steunen. - Hij kweet zich boven verwachting, als dagbladschrijver in de provinciën, van de hem toevertrouwde taak. Reeds op dien leeftijd waren grofheid. en verregaande insolentie [de uitvloeisels van een niet gering zelfgevoel en van eene toomelooze minachting van het publiek] de meest geliefkoosde wapenen waarmede hij streed. Voor dien, van jongsaf met gebrek en schaarschte gekampt heb. benden, proletarier, gerugsteund door een aangeboren talent van schrijven en een aanmerkelijke dosis vasten wil, lag er blijkbaar een | |
[pagina 249]
| |
soort van weelde, van kwâjongens-vreugd in, om de meer gegoede, wèlgekleede en welgevoede klasse der maatschappij dagelijks ongestraft in het aangezicht te mogen slaan. Veel hooger althans reikte zijn eerzucht, naar 't schijnt, destijds nog niet. - Quel plaisir (dus laat hij, in zijn roman van ‘l'Honnéte femme,’ zich zelven onder verdichten naam als Journaliste de province het woord voeren) de dauber sur ce troupeau de farceurs illustres et vénérés! Croirait-on, à les voir couverts de cheveux blanes, de croix d'honneur, de lunettes d'or, de toges et d'habits brodés, fiers, bien nourris, maîtres de cette société qu'ils administrent, qu'ils jugent et qu'ils grugent....., croirait-on que leurs calculs sont dérangés, que leur sommeil est troublé par le bruit du fouet dont ils ont eux-mêmes armé un pauvre diable sans nom, sans fortune et sans talent...? Grosses outres gonflées de fourberies et d'usure, je saurai tirer de vous quelque chose qui pourra suppléer au remords! Croyez qu'il n'y a point de Dieu; mais il y a un journaliste, un gamin.....Car enfin, je ne suis qu'un gamin....Au fait, je ne sais pas jusqu'à quel point je vaux mieux qu' eux....Je fais un métier de bourreau, et je ne suis pas absolument sûr de le faire par conscience....Ils ont leurs passions, j'ai les miennes; ils cherchent leurs plaisirs, et moi, en les tourmentant, j'ai le mien......’ Tusschen dien moedwilligen zeventienjarigen gamin, die er een boosaardig leedvermaak in scheen te vinden om, deels uit wangunst, deels uit aangeboren plebejerschap, zijn medemenschen ongetergd allerlei vuilnis naar het hoofd te werpen en den 54jarigen ultramontaanschen auteur van ‘les odeurs de Paris’, is zeker eene niet onaanzienlijke verandering te bespeuren. In het jaar 1838 toch kwam hij voor 't eerst te ‘Rome!’ - En van dat oogenblik af dagteekent ook zijne plotselinge bekeering tot geloovig katholiek, vurig aanhanger van het Pausdom, hartstochtelijk klerikaal: in één woord zijne onverdeelde toewijding aan dat onverzettelijk missionarisschap, dat van toen af zijn levenstaak is geworden. Maar - als ten bewijze dat de vos wel zijn haren soms, doch geenszins zijn streken verliest -, zoo mag men gerustelijk verzekeren, dat ook in den ‘bekeerden’ Veuillot de oorspronkelijke kwâjongensnatuur (om de allerzachtste uitdrukking te bezigen,) onverminderd is blijven voortwoelen; zelfs - dat zijne polemiek, bij het klimmen der jaren en onder bescherming van het pantser eener godsdienstig getinte verontwaardiging, in onhebbelijkheid en vuilaardigheid zoo mogelijk nog is toegenomen. | |
[pagina 250]
| |
Zelden toch heeft ooit zelfs een partijman zijn kerkelijke of politieke tegenstanders met meer slijk en onguurheden overspat; zich vindingrijker betoond in het smeden van uitdrukkingen welke hen gemeen en verachtelijk konden maken in het oog der schare, dan de man die zich zoo zielsbedroefd toont over het bederf en de verbastering zijner eeuw. Een enkel proefje van zijn liefelijkheden deelde ik mijn lezers zooëven reeds mede. Niets echter overtreft in hevigheid zijn uitval tegen Passaglia, den bekenden vrijzinnigen prelaat, die het indertijd gewaagd heeft den gruwel te begaan van te durven ‘twijfelen’(!) aan de onmisbaarheid van het wereldlijk gezach van den Paus. ‘Voilà le vrai infâme (dus schreef Veuillot in zijn boekje: ‘le Parfum de Rome’ 1862.) près de qui les autres semblent innocents; voilà le monstre plus redoutable que le fou, pire que le païen et le rénégat. C'est le prêtre ennemi de l'Église; c'est Judas, encore couvert de la robe des apôtres, la bouche encore pleine du mystère divin..... Sois maudit du peuple que tu scandalises, sois maudit des prêtres consternés! Que la femme qui t'a enfanté maudisse ses entrailles; que l'évêque qui t'a sacré maudisse sa main; sois maudit dans les cieux!.... Tout ce que tu trahis, tu le trahis dix fois. C'est de toi qu'il a été dit: ‘Mieux vaudrait pour lui qu'il ne fut pas né!...enz. enz. Ziet hier hetgeen men zou kunnen noemen, zooals onlangs de Revue des deux Mondes het geestig uitdrukteGa naar voetnoot1): ‘Assassiner les gens avec un couteau sacré!’
Maar verlaten wij Rome en keeren wij ons naar Parijs. Elk dier steden (zegt Venillot in de Voorrede) heeft het recht zich te beschouwen als het hoofd der wereld; maar...met dit onderscheid wel te verstaan, dat Rome het ‘geestelijke’, Parijs het ‘vleeschelijke’ hoofd is. Dit rangverschil met te willen erkennen; in den hoogmoedigen waan te verkeeren, dat het zijn tweelingbroeder kan missen; aan- | |
[pagina 251]
| |
stalten te hebben ‘durven’ maken om dat geestelijke hoofd van den romp van Europa af te houwen, ten einde in 't vervolg ‘alleen’ daarop te prijken:...deze zijn de vermetelheden, waarvoor het vleeschelijke hoofd (Parijs) allergevoeligst verdient te worden gekastijd. Daarom -, na in ‘Le Parfum de Rome’ ‘la ville de l'esprit’ te hebben verheerlijkt, - ‘kon’ de schrijver wel niet anders dan ‘la ville de la chair’, eens duchtig à faire nemen. Zijn reukorganen, nog geheel vervuld van de zoete, balsemende, welriekende geuren, hun toegewaaid uit de Pauselijke stad, moesten wel onaangenaam worden aangedaan door de inademing der verpestende walmen van hét moderne Lutetia, dat het op niet meer of minder dan op ‘znstermoord’ heeft toegelegd...‘les odeurs de Paris me poursuivaient, me persécutaient, m'insultaient. Je voyais l'impudence de l'orgueil ignorant et triomphant, j'entendais le ricanement de la sottise, l'emportement plus stupide du blasphême, les odieux balbutiements de l'hypocrisie. Je méditais de mettre en présence la ville de l'esprit, qui va périr, et la ville de la chair, qui la tue.’ En geen plechtiger, geen indrukwekkender tijdstip kon voor zulk eene ‘afrekening’ worden gekozen dan juist het jaar onzes Heeren 1866; - het jaar 1866 hetwelk [schrijft hij] heeft gezien of zal zien, (de September-conventie was toen nog niet ten uitvoer gelegd, en de Fransche troepen waren dus nog niet feitelijk uit Rome verwijderd): ‘une chose inouië dans les siècles chrétiens, inouïe dans la suite recommencée des siècles après le déluge. C'est en 1866, c'est tout à l'heure que, par l'abandon de Rome aux bêtes farouches de l'Italie, l'apostasie des nations catholiques, tacitement opérée, sera officiellement proclamée.’ Ziethier tevens zoo nabij mogelijk op het zeer exclusief standpunt u verplaatst, van waar Veuillot de Fransche hoofdstad en alles wat harer is beziet; de volstrekt eenige maatstaf u in handen gegeven, naar welken hij de hoogte en breedte en diepte harer beschaving afmeet. In alle opzichten, in kunst, letteren, wetenschap, is Parijs het omgekeerde, de tegenvoeter, de foelie van het ware, schoone en goede - dat wil zeggen, van Rome! Er ligt iets benauwend middeleeuws, iets monnikachtig kleingeestigs, maar tegelijk ook - het valt niet te ontkennen -, een soort van ruwe poëzie in die kolossaal eenzijdige opvatting. Gelijk Rembrand werkt Venillot met de meest krasse tegenstelling van licht en schaduw. | |
[pagina 252]
| |
Hij weet van geen tusschentinten. - Rome is ‘de Dag’, Parijs ‘de Nacht’. De wijze, waarop hij dit thema uitwerkt, is niet van alle schoonheid ontbloot. ‘A Rome, dans la belle clarté du jour, nous allions visiter les basiliques de marbre et d'or, toutes pleines de chefs-d'oeuvre, de grands souvenirs, de reliques sacrées; nous vénérions les tombeaux augustes et féconds, les ruines majestueuses où l'histoire est assise et parle toujours. Quels pèlerinages et quels chemins! Sur ces chemins nons rencontrions la science, la piété, la pénitence, et toutes avaient des ailes et des sourires, et leurs yeux baignés de larmes divines se tournaient vers le ciel. L'amitié était là aussi, et les fleurs dans les herbes recouvraient des débris dont la splendeur abattue n'avait fait que changer de beauté; et le Silence, roi de ces nobles espaces, nous laissait partout entendre les plus douces voix de la vie. Dans Paris, à travers la boue jaillissante, à travers la foule morne, à travers l'infecte nuit, j'allais des fumées de la pipe aux vapeurs du gaz, des cafés aux théatres. C'est là que le peuple s'amuse, c'est là qu'il s'instruit. J'ai vu, j'ai entendu, j'ai noté la voix des histrions et les mouvements de la fonle; j'ai senti le soufle et la main de la mort.’ Veuillot is overigens in die verfoeide Parijsche wereld wonderwel te huis! Hij brengt u overal! - in boudoirs; in de groote en kleine schouwburgzalen, vóór en achter de coulisses; in het Café chantant, onder het gehoor van Mlle. Thérésa; in Estaminets bij soupeerende auteurs van beiderlei kunne; tot zelfs in de holen en op de plaatsen waar de opvoeding der Parijsche gamins en grisettes gemeenlijk aanvangt en vrucht draagt; in 't kort, gij doorwandelt met hem het moderne helgebied in zijn volle uitgestrektheid; gij tast en proeft al wat er te tasten en te proeven valt in die zielverdervende atmospheer. ‘M. Venillot (zoo als P. Lanfrey onlangs terecht schreef) déguste en connaisseur toutes les ignominies.’ Voor 't meerendeel zijn het hatelijkheden, grofheden, personaliteiten zonder tal, waarmede hij de letterkundige en wetenschappelijke sommiteiten, wier namen in den regel met onderscheiding worden genoemd, overstelpt. ‘Je n'aime guère (gelijk hij 't zelf uitdrukt) le temps où je vis, je reconnais en moi plus d'un trait de son caractère et notamment celui que je condamne le plus: je méprise.’ Maar een enkele maal, - ten | |
[pagina 253]
| |
bewijze dat de natuur soms boven de leer gaat - verrast de auteur u, te midden van zijn getier, door eene appréciatie, een kwinkslag, of ook door een rechtstreekschen aanval op sommige in het oog loopende maatschappelijke zonden van het Parijs der XIXde eeuw, waaraan eene zekere mate van juistheid niet te ontzeggen valt. Niet onaardig b.v., om iets te noemen, is zijn satire, geslingerd tegen de hedendaagsche ‘Neu-Griechen.’ Nos païens.
Ces païens enragés quo l'on voit par essaims
Envoler tous les ans de l' École normale,
Ces grands adorateurs de Vénus animale,
Qui parlent de reias forts et de robustes seins;
Regardez-les un peu: la plupart sont malsains.
Cuirassés de flanelle anti-rhumatismale,
Ils vont en Grèce avec des onguents dans lenr malle,
Ils ne peuvent s'asseoir que sur certains coussins.
Tel jure par Hercule et par les Grâces nues,
Qui porte un dos voûté sur des jambes menues
Et n'a ni coeur, ni voix, ni poignet, ni jarret.
Pied-plat! que n'es-tu né dans ta Sparte si chère!
Bâti comme tu l'es, plein de honte, ton père
T'aurait fait disparaître au fond du lieu secret.
Maar vooral in zijn overzicht van de Parijsche schouwburgwereld; in zijn gisping van de ontzettende zedeloosheid gelijk die zich afspiegelt in de voortbrengselen der nieuwere Dramatiek, legt Venillot hier en daar met klem den vinger op de wond. ‘Le concubinage et l'adultère [schrijft hij] y figurent carrément, comme de droit commun; la plupart des héros, depuis quelques années, sont des bâtards et des filles-mères’.... Niets is wellicht meer geschikt om een denkbeeld van het verwoestend karakter dier épidemie te geven, dan hetgeen hij ons meêdeelt uit de ‘bekentenis’ van een zijner gewezen schoolkameraden, wien hij na een tijdsverloop van dertig jaren zegt teruggevonden te hebben als bentbroeder dier kladders van zedebedervende melodrama's, welke eigenlijk alleen wegens hun strekking, hun voorbeeldeloos oynischen inhoud, door het Parijsche publiek met graagte verzwolgen: door den auteur - uit goud- en weelde-dorst, - bij dozijnen worden uitgebroed. | |
[pagina 254]
| |
Sauret, (zoo luidt de naam van den sprekend ingevoerden verloopen schrijver) belijdt hem in een vertrouwelijk oogenblik, welke de oorzaak, of liever de aanleiding is geweest die hem zijn verachtelijk maar winstgevend bedrijf heeft doen kiezen. ‘J'eus (zegt hij) des succès d'estime au théatre et chez les libraires. Tu sais le produit net de l'estime: c'est le seul moyen d'arriver lentement à la croix d'honneur. - Le dépit me souffla la pensée de brusquer la fortune et de servir le public comme. il veut être servi....
In dezen geest was Sauret dan nu ook onmiddellijk aan het werk gegaan. ‘Je bâclai une bacchanale effrontée même pour le théatre de bacchanales auxquelles je la destinais. Mon collaborateur, vieux et roué en ces sortes d'audaces, en cut d'abord l'épouvante. ....,...................Quand il fallut lire cela aux comédiens, en vérité je n'osais pas. Le principal rôle de femme consistait d'un bout à l'autre à dire au public: ‘Je suis une prostituée.’ La femme chargée de ce rôle fut le seul artiste que ma pièce n'inquieta point.................... Op dien voet gaat de verhaler eenigen tijd voort. Hij gewaagt van den ongehoorden opgang, dien zijn stuk had gemaakt; van de honderd en zooveel opvoeringen, welke het had beleefd; van den aureool die zich om zijn naam had gehecht onder de schouwburgdirecteurs en in de coulissen-wereld; van de ongeloofelijke winsten, die het hem in de zak had gebracht enz. enz. Maar onder en bij al dien oogverblindenden glans, voelde Sauret (naar zijn bekentenis) toch een knagenden worm in zijn binnenste; hij walgde van zich zelv'. Bij het oorverdoovend handgeklap der menigte durfde hij soms de oogen nauwelijks opslaan. Als hij den blik liet gaan over de rij der toeschouwers: vaders, moeders, jonge maagden (hij was zelf echtgenoot en in 't bezit van kinderen), zich vergapende aan al die beestelijkheden, dan, overmeesterde hem vaak met onweêrstaanbaar geweld de gedachte: ‘Gij zult, gij moet voor zulk een gruwel worden gestraft. De Nemesis kan niet uitblijven...’ ‘En eindelijk (zoo luidde verder zijn bekentenis) werd ik gegestraft! | |
[pagina 255]
| |
J'aimais avec un respect profond ma femme, belle, timide, fière, chrétienne...Elle vivait à l'écart du monde. Je m'étais tû devant elle de cette misérable pièce...je comptais, grâce au pseudonyme, qu'elle ignorerait toujours et l'oeuvre elle-même et la part que j'y avais...
Un soir, tard, plus triste encore qu' à l'ordinaire, et agité de pressentiments plus lourds, prenant ma place où j'avais coutume de me cacher, je vis sur le devant d'une loge, ma femme entourée de quelques-uns de mes amis, de braves gens...... Elle était pâle, froide, avec une expression de dégoût que je ne lui connaissais pas, et sur laquelle je ne me trompai pas. Jusqu'alors j'avais vu le spectre de la conscience; je me sentis en face de l'implacable justice. Je baissais la tête et je cachai mon visage dans mes mains. La représentation était avancée. Je repassai en esprit tout ce qui avait déja frappé les yeux et les oreilles de cette femme indignée, tout ce qui allait la révolter encore. Elle voyait ces choses et elle les jugeait et j'en étais l'auteur! Tout m'était présent, m'était clair et s'offrait à la fois. S'il y avait un jugement dernier, il ressemblerait à ce que j'éprouvais alors.....Je sentis que l'homme que cette femme avait aimé en moi était tombé d'un seul coup, que le masque arraché ne lui laissait plus voir qu' un être avili. Quand j'osai relever les yeux, la toile descendait, la salle se vidait lentement. Ma pauvre femme était toujours là, dans la même attitude, pâle, muette, avec la même expression de stupeur irritée. J'étais mort pour elle derrière cette toile qu'elle regardait d'un oeil fixe; mort dans cette fauge, dans ce charnier de corruption, et j'eusse été moins mort sous la pierre du tombeau. Entre nous il y avait désormais une séparation, un abîme.............
Je n'allai pas la rejoindre, je craignais les félicitations et les commentaires de nos amis; je craignais son regard, sa parole, son silence. Je ne rentrai que longtemps apres elle.........Il me semblait que ma maison n'était plus ma | |
[pagina 256]
| |
maison: et en effet, je n'y rentrais pas tel que j'en étais sorti quelques heures auparavant. J'étais un autre, un homme dont cette femme n'aurait pas voulu devenir l'épouse, parce qu'elle ne l'aurait ni honoré, ni aimé............. Oh!...quelle nuit! Je vis de la lumière dans la chambre de ma femme. Je n'entrai pas; il y avait là les berceaux des enfants.....’
Deze tragische scène - ik laat daar of zij verzonnen dan werkelijk aldus voorgevallen zij - is niet zonder warmte geteekend. Er straalt een zekere weemoed in door; een toon naar welke men overigens bij onzen schrijver met lantaarnen zou moeten zoeken. Veuillot behoort, 't valt niet te loochenen, - de herhaalde oplagen zijner geschriften bewijzen zulks - tot die klasse van auteurs ‘qui savent se faire lire.’ Zijne letterkundige gaven zijn onbetwistbaar. Jammer slechts dat er aan al zijn geschriften ‘een luchtje’ kleeft, veel hinderlijker dan al de ‘luchtjes van Parijs’ te zamen; veel onwelriekender dan al wat hij gelieft te noemen: ‘le parfum de Rome;’ een luchtje, waaraan het hoofdzakelijk te wijten is, dat zijne vinnigheden wèl gragen aftrek vinden, maar nooit een eenig sterveling zullen bekeeren; dat zijn uitvallen wel voor een oogenblik doen glimlachen, maar nooit door iemand in ernst zullen weêrlegd worden; dat Veuillot op ieder verstandig lezer steeds den indruk zal blijven maken van iemand, ‘die met een degen in een waterplas steekt’ en die juist het tegenovergestelde bereikt van hetgeen hij luidkeels verklaart te willen beoogen - het is de in het oog loopende ‘vuilaardigheid’ zijner bedoeling: ten gevolge waarvan al zijne boeken onwillekeurig in het oog van ieder beschaafd lezer het karakter aannemen, van te zijn, wat ze ook werkelijk verdienen te heeten: ‘des livres de scandale.’
Velp. P. Bruijn. |
|