Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1867
(1867)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 631]
| |
Een blik op den toestand der arbeidende klassen in Zwitserland.
| |
[pagina 632]
| |
gebied eene bevredigende oplossing te geven, dan is het niet zoozeer om een maatschappelijk gevaar te bezweren, maar meer om aan een instinct van broederlijke genegenheid gehoor te geven, dat behoefte heeft zich jegens zijn evenmensch te openbaren. Veel draagt ter bevordering van dien edelen geest bij de politieke gesteldheid van het land. Zij, die zich geroepen voelen om ten algemeenen nutte werkzaam te zijn, hebben de vrijheid van zich te vereenigen, zich aan te sluiten, van spreken, schrijven en onderrigten. Ieder mag zijne wapenen kiezen uit het tuighuis der vrijheid en daarvan naar zijn beste vermogen gebruik maken, zonder daarvan rekenschap aan den staat te moeten geven. En van die vrijheid wordt ruimschoots gebruik gemaakt. Ziedaar het groote geheim van den betrekkelijk gunstigen toestand, waarin de zoogenoemde arbeidende klassen aldaar verkeeren. Naijverig op hunne regten, miskennen de Zwitsers echter niet de verpligtingen, die daarvan als het ware een uitvloeisel zijn; zij begrijpen dat zij eene ernstige taak als leden van het maatschappelijk ligchaam te vervullen hebben en dat de zorg voor de openbare belangen hun, zoo al niet meer, dan zeker evenveel als den Staat aangaat. De reeks en verscheidenheid van instellingen, die ten doel hebben de volksbelangen te behartigen en te bevorderen, moge daarvan als een gering bewijs strekken. Meer dan 4000 worden van dien aard in dit land geteld. Bijna in ieder kanton bestaat eene Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, wier werkkring voornamelijk is de bevordering der belangen van de opvoeding, het armwezen en de nijverheid. De Gesellschaft sur Beförderung des Guten und Gemeinniützigen te Bazel is de oudste en werkzaamste van dien aard. Een zekere Isaae Iselm stichtte haar in 1777. Zij telde in 1865 850 leden, bezat een kapitaal van 140000 frs., en had 43000 frs. in dat jaar aan werken van algemeen nut uitgegeven. De werkzaamheden dezer maatschappij zijn aan verschillende commissiën opgedragen, die zorg dragen o.a. voor zieken, fabriek- en herhalingscholen, jonge werkgezellen, teekenscholen, bibliotheken, spaarkassen, zangonderwijs, gymnastiekonderwijs, doofstommen, ontslagene gevangenen, bad- en zweminrigtingen, volksbanken, bewaarscholen, zondagscholen, fabriekarbeiders, de bescherming van dieren, arbeiders-kosthuizen, gebrekkige | |
[pagina 633]
| |
kinderen, volksvoordragten, waschhuizen en het uitgeven van een tijdschrift. Naast deze Maatschappij staat de Societé Suisse d'utilité publique, in 1810 opgerigt. Zij strekt haren werkkring over den geheelen staat uit en treedt minder handelend dan wel leerend en raadgevend op. Zij geeft vele volksgeschriften uit en houdt jaarlijks in de verschillende kantons eene algemeene vergadering. Onder meer andere inrigtingen van gelijken aard en ten algemeene nutte in het leven geroepen, wenschen wij hier in het bijzonder te wijzen op de onlangs opgerigte Société internationale des travailleurs, die in 't afgeloopen jaar te Genève een congres heeft gehouden met het doel om de belangen der arbeidende klasse in de beschaafde wereld te bevorderen. Zij wenschte eene verbroedering tusschen de nijvere klassen van alle volken tot stand te brengen en beoogt eene verheffing van den stand door meerdere ontwikkeling en eene naauwere aaneensluiting door onderlinge hulpvaardigheid. Of de tijd daartoe rijp en de politieke gesteldheid van menig rijk daarvoor vatbaar is, zal de ondervinding moeten leeren. Enkele afdeelingen hebben in Zwitserland reeds goede resultaten opgeleverd door het stichten van credietvereenigingen, werkverschaffing, enz. Eene reeks van andere vereenigingen vindt men er, die zich ten doel stellen het schrijven en uitgeven van volksgeschriften over onderwerpen van algemeen belang. Naast die loffelijke pogingen der burgerij, staan er andere door de fabrikanten tegenover hunne onderhoorigen aangewend. Door hunne zorgen zijn fabriekscholen, leeszalen, zangvereenigingen, ziekenfondsen en spaarbanken opgerigt, arbeiderswoningen gebouwd, goedkoope spijsinrigtingen tot stand gebragt, en worden vele pogingen aangewend om het verblijf in de fabrieken en den arbeid gemakkelijker en gezonder te maken. Vooral onderscheiden zich hierin de kantons Glaris en Appenzell, die een talrijke nijvere bevolking tellen. Vandaar den geest van verbroedering, dien men tusschen patroons en werklieden daar allerwege ontwaart. De kundige en regtschapen werkman zetelt naast de patroons en aanzienlijkste burgers in de gemeenteraadzalen; in de plaatsen van uitspanning drinkt de werkman zijn glas met den patroon; in zang- of schietvereenigingen dingt de werkman naast zijnen meester naar de eerepalm; aan volksfeesten neemt de patroon | |
[pagina 634]
| |
met evenveel vuur als de werkman deel en beiden hebben op dezelfde voorregten en onderscheidingen aanspraak. Het stemregt is gelijk voor den man uit het volk en den burger van de hoogste positie. Daarentegen wacht den onkundige en onzedelijke een even treurig lot als overal elders en verdient de man van matige kunde en krachten een beter loon, dan hem veeltijds wordt toebedongen. Maar ook daarin tracht men van lieverlede te voorzien door spaarkassen en vereenigingen tot onderstand in geval van gebrek aan werk en zwakte door gebreken of ouderdom. Laat ons thans, na deze algemeene beschouwingen, overgaan tot eene beknopte beschrijving van den toestand dier klasse van burgers, welke door handenarbeid in haar dagelijksch onderhoud moet voorzien en die gewoonlijk tot de arbeidende klasse gebragt worden. Wij zullen dan tevens gelegenheid vinden, op den werkkring van bovengenoemde inrigtingen meer in bijzonderheden te wijzen. Ten einde dien toestand nu des te beter aanschouwelijk te maken, zullen wij het bestaan van den werkman uit een drieledig oogpunt nagaan, namelijk van zijn ligchamelijke verstandelijke en zedelijke zijde, om daarnaar de mate van welvaart af te meten, die hij door zijnen arbeid, zijne spaarzaamheid en overige leefwijze deelachtig kan worden. | |
I.Wanneer men zich rekenschap tracht te geven van de verschillende uitingen, waarin het leven van een mensch zich openbaart, dan is men genoodzaakt die in verband te beschouwen met het land dat hij bewoont, met de plaats waar hij verblijf houdt, met de gewoonten die hem eigen zijn en met den arbeid dien hij verrigt. Zoo waar als dit voor ieder mensch is, des te meer waarde moet daaraan voor den man gehecht worden die door gezetten arbeid in zijn onderhoud moet voorzien en van zijn beperkt loon vaak een talrijk gezin moet in stand houden. Ten opzigte van het land verkeert de Zwitsersche arbeider wel in de gunstigste verhoudingen. Hoe verschillend in gesteldheid van bodem en lucht dit betrekkelijk kleine deel der aarde ook moge zijn, zoo kan men over 't algemeen Zwitserland een der gezondste streken der bekende wereld noemen. Epidemiën worden | |
[pagina 635]
| |
daar zelden waargenomen en de CholeraGa naar voetnoot1) schijnt moeijelijk post te kunnen vatten. Alleen kunnen de pokken daar nog al verwoestingen aanrichten, hetgeen echter veel door de zorgeloosheid der menschen bevorderd wordt. Volksvooroordeelen leggen aan de zoo nuttige inenting hier en daar nog vele bezwaren in den weg, hoe ijverig de regering van de meeste kantons zich daarvoor ook betoont. Overigens wordt van staats- en gemeentewege veel gedaan, om de openbare gezondheid te bevorderen, door den aanleg van kanalen en waterleidingen, verbetering van wegen en huizen, enz. De woningen der arbeiders zijn over het algemeen ruim en luchtig gebouwd, vooral in de landbouw-distrikten. Geene overbevolking vindt daar zoo als elders in de groote steden van Frankrijk, Engeland en Duitschland plaats. Nogtans zijn in enkele streken de fabriekarbeiders en zij die voor fabriekanten aan huis werken zeer slecht gehuisvest. In Genève en Lucern leven ze in donkere, vochtige, bekrompen kelders. Klier- en longtering, cretinisme en waterzucht worden daar dan ook veelvuldig aangetroffen. Die toestand heeft de tusschenkomst van den staat noodzakelijk gemaakt en gepaste verordeningen zijn in het leven geroepen om het kwaad zooveel mogelijk tegen te gaan, waarin de burgerij de hand biedt door vereenigingen tot het verbeteren en bouwen van arbeiders-woningen op te rigten. De voeding van den arbeider kan over het algemeen voldoende en gezond genoemd worden. Men heeft zelfs sommige streken waar die rijkelijk en zeer goed kan heeten, zooals in het kanton de Vaud en de industriële bergstreken van Neuf-Châtel; men houdt daar zelden minder dan vijf maaltijden daags en het vleesch neemt eene ruime plaats onder de geregten in. De voedingsmiddelen der arbeidende klasse bestaan meestal uit aardappelen, melkkost, een soort van kunstkoffij, brood, rijst, maïs en kastanjes; de polenta is een nationale kost in het Zuiden van Tessino. Het gebruik van brood en vleesch in sommige kantons, vooral in Glaris, Argau en Grisons, is in de laatste jaren verdubbeld. Het gebruik van paardenvleesch begint ook in zwang te komen; men debiteert dit vleesch tegen 10 centimes het Zwitsersch pond. De verhooging van loonen vooral onder de landbouwarbeiders en de snellere | |
[pagina 636]
| |
en beterkoope vervoermiddelen hebben veel tot die grootere comsumtie toegebracht, eveneens de vereenigingen tot verschaffing van levensmiddelen tegen matigen prijs. Het gebruik van bier neemt allerwege onder de arbeidende standen toe; ook wijn wordt in de wijnstreken veel gedronken. Helaas! ook het debiet van sterke dranken, en inzonderheid van slechte aardappel-brandewijn, is vooral in Duitsch-Zwitserland zeer toegenomen. De Zwitsersche bevolking staat in een goeden roep wegens hare zindelijkheid; nogtans laat het inwendige der huizen te dien opzigte in de Grisons, de haut-Valais en eenige deelen van het zuiden en van Italiaansch Zwitserland veel te wenschen over. Daarentegen moge de kleine bevolking van de Morat, die met het uurwerk-maken een bestaan vindt, als model van zindelijkheid worden aangeprezen. Ook de huidcultuur wordt veelal verwaarloosd, ofschoon de plaatselijke gesteldheid dat middel ter bevordering der gezondheid veelal begunstigt door de aanwezigheid van een ruime hoeveelheid frisch en vlietend water en vele gemeenten en vereenigingen openbare en kostelooze badinrigtingen hebben tot stand gebragt. Van gemeentewege en door vereenigingen zijn op onderscheidene plaatsen inrigtingen in het leven geroepen, waar de huisvrouwen van den arbeider, hetzij kosteloos, hetzij tegen geringe vergoeding, het huishoudelijk linnen en lijfgoed kunnen wasschen. Daarvan wordt meestal een ruim gebruik gemaakt. Inzonderheid vinden dergelijke inrigtingen te Genève, Bazel en Lausanne veel aftrek. Ligchaamsoefeningen zijn daarentegen meer in zwang; deels door de noodzakelijkheid geboden, deels uit vrijen wil, als middel van uitspanning gekozen. De gymnastiek is een volksvcrmaak en staat in Zwitserland in hooge eer. Op alle soorten van scholen wordt ze beoefend en behoort in sommige kantons zelfs tot de verpligte vakken van onderwijs, waaraan zoowel de jongens als de meisjes deelnemen. Op meer gevorderden leeftijd staat de gelegenheid daartoe voor ieder, tegen eene geringe bijdrage, voor den werkman zelfs kosteloos, bij de talrijke vereenigingen, open. Jaarlijks vereenigt men zich om openbare volksfeesten te geven. De alpenfeesten van de herders der bergstreken hebben als zoodanig vermaardheid verkregen. Het gevoel voor de schoonheden der natuur is bij den Zwitser sterk ontwikkeld. Dit spoort hem aan om in vereeniging met | |
[pagina 637]
| |
anderen voetreizen door de meest pittoreske streken van zijn land te doen. Dit werkt heilzaam op de gezondheid, verrijkt den geest en verhoogt het gemoed. De militaire oefeningen, die den knaap reeds op de school worden aangeleerd, worden op lateren leeftijd voortgezet en maken van hem een dapper en vaderlandslievend burger, op wiens vaardigen arm de staat ten allen tijde kan rekenen. Van 20 tot 34 jaar moet elk daartoe bekwaam burger den lande dienen, om later bij de Landwehr tot zijn 44ste jaar ingelijfd te worden. Vele vereenigingen tot oefening in het buksschieten vindt men door het gcheele land verspreid, waar menigmaal de vrouwen even vaardig als de mannen de karabijn hanteren. Ook worden jaarlijks door de kantons wedstrijden in het schieten uitgeschreven en om de twee jaren een algemeene groote wedstrijd van wege den staat. Zwitserland is een land waar nijverheid en landbouw worden uitgeoefend, maar de landbouw geeft er den hoofdtoon; zelfs in de nijverheidsdistricten bepaalt zich de arbeid van den werkman gedeeltelijk tot veldarbeid. Het landbouwbedrijf bevordert in hooge mate de gezondheid, maar zij die de hoogere alpenstreken bewonen hebben vaak veel te lijden door het moeijelijke van het bestijgen der steile wegen en bergpaden en de snelle afwisselingen van temperatuur waaraan zij blootstaan. Het torschen van zware lasten op den rug langs steile paden en over bergkloven brengt menig werkzaam leven in gevaar en knakt menig sterk gestel. Een vroegtijdige ouderdom is daarom geen ongewoon verschijnsel onder die klasse van menschen. De houtvlotters vooral hebben een moeijelijk en gevaarlijk bestaan. En wel verre van zich door die gevaren tot werkeloosheid te laten verleiden, schijnt het gevaar vaak hun ijver aan te moedigen en ziet men hen soms waagstukken begaan. Dit gaat zoo ver, dat van den preekstoel soms gewaarschuwd moet worden tegen al te grooten ijver! In de vlakte zijn de vrouwen tot harden arbeid gedwongen. De gewoonte van de mannelijke bevolking van sommige kantons, om tijdelijk, wegens meer loonenden arbeid, naar elders te vertrekken, doet al de zorgen voor den huiselijken en veldarbeid op de vrouwen en kinderen terugkomen; hout vellen en vervoeren, koren maaijen en dorschen en andere mannelijke bezigheden worden aan haar opgedragen. | |
[pagina 638]
| |
De nijverheidsberoepen zijn over het algemeen minder gezond dan het landbouwbedrijf. Eenige cijfers mogen dit verduidelijken. Uit de militiestaten van 1853-56 blijkt namelijk, dat in het 1ste milit. arrondiss. 267 personen werden afgekeurd, op eene mannelijke bevolking, tusschen 20 en 44 jaren, van 8969 zielen, in het 3de milit. arrond. 256 afgekeurden op 7116 zielen, in het 4de 229 afgek. op 5396 zielen, alle drie arrondissementen eene industriële bevolking bezittende. Het 6de, 7de en 8ste arrondissement, met eene landbouwende bevolking, telde slechts 108 ongeschikten op 4168, 177 op 5184 en 137 op 4461 zielen. Gemiddeld telden de nijverheids-distrikten van het kanton Zurich 35 ongeschikten op de 1000, terwijl de landbouwdistrikten maar 29 opleverden. Nogtans is de fabriekbevolking van Zwitserland aan minder nadeelige invloeden dan die van elders blootgesteld. De groote afstand van de woning tot de fabrieken, de ligging der fabrieken zelven en de omstandigheid, dat veld- en fabrieksarbeid bij afwisseling verrigt worden, verminderen zeer de schadelijke invloeden van het fabrieksleven. De huisarbeid, die een der meest karakteristieke trekken der Zwitsersche nijverheid is en op den eersten aanblik eene omstandigheid tot bevordering der gezondheid van den werkman moet schijnen, mag niet ten volle op dat gunstige oordeel bogen. Vooral uit een sanitair oogpunt verdient hij minder aanbeveling, omdat de werkman daar vaak te lang arbeidt en in eene lokaliteit die zijne gezondheid zeer in gevaar brengt. Wat den aard van het werk betreft, zoo moeten de arbeiders in lucifers-fabrieken als de minst begunstigde beschouwd worden, ofschoon van regeringswege krachtige maatregelen worden genomen, om de nadeelen aan het fabrikaat verbonden zooveel mogelijk te verminderen. In de glasfabrieken is de verhoogde warmtegraad vaak een oorzaak van ziekte, die echter door verbeterde schoorsteenen en ovens veel gematigd is. In de aardewerkfabrieken van het distrikt Horgen waren de werklieden aan loodkoliek blootgesteld, die echter door de goede zorgen der fabrikanten daar niet meer voorkomt. Het stroovlechten, in het kanton Fryburg en Tessino veelvuldig uitgeoefend, geeft aanleiding tot eene eigenaardige ziekte der vingers, die den werkman ten laatste ongeschikt voor dien arbeid maakt. De vervaardiging van uurwerken, wier hoofdzetel de valleijen | |
[pagina 639]
| |
van den Jura en het kanton Genève zijn, verwekt veel oogziekten onder de arbeiders en de gevolgen van een zittend leven, welke laatste echter krachtig bestreden worden door de omstandigheid dat deze werklieden het meest aan ligchaamsoefeningen zich overgeven. De fabriekbevolking van het Noord-Oosten van Zwitserland, waar de groote takken van industrie zijn gevestigd, heeft meer van den arbeid te lijden, vooral zij die aan huis en in vochtige kelders werken. De fabriekarbeid daarentegen is, onder den heilzamen invloed der fabriekwetten en de aanhoudende zorg der regering, niet weinig gesteund door de goede bedoelingen der fabrikanten en liefdadige instellingen, in de laatste jaren veel minder dan vroeger eene bron van ongezondheid. Nogtans blijft daar veel te verbeteren over. De groote kwestie van den arbeid der kinderen in de fabrieken maakte de zorg van vele kantonnale besturen uit. Het gold hier den tijd te bepalen waarop kinderen de fabrieken konden betreden om werk te verrigten en den duur van hun dagarbeid. Uit een finantieel oogpunt vindt die zaak bij vele fabrikanten en ouders tegenstand. De leeftijd van toelating werd reeds eenigzins bepaald door het verpligte onderwijs op de lagere en herhalingscholen. Nogtans werden deze bepalingen niet zelden ontdoken. Bij bijzondere fabriekswetten is dit nu in vele kantons (Bern, Schaffhouse, St.- Gallen, Glaris, Zurich en Argau) geregeld en bepaald als minimum den leeftijd van 12, 13 of 14 jaren. Zurich en Argau geven aan het gouvernement de bevoegdheid dien term zelfs tot 16 jaar uit te strekken, in die gevallen waarin de arbeid bijzonder nadeelig voor de gezondheid geoordeeld wordt. Zelfs waar scholen aan de fabrieken zijn verbonden blijft die verpligting bestaan, terwijl kinderen buiten het kanton werkzaam waar zij gevestigd zijn, aan dezelfde wetsbepalingen zijn onderworpen (St. Gallen en Argau). Wat den duur van den arbeid betreft, zoo mogen in de onderscheidene kantons kinderen niet langer dan 10 à 13 uren daags werken, de schooluren daaronder begrepen. Het werken der kinderen des nachts en des zondags is tevens strengelijk verboden. Nogtans is de arbeid, die van kinderen van 12 jaren veeltijds in de fabrieken gevorderd wordt, veel te vermoeijend. Elke 3 maanden moet de plaatselijke politie een verslag indienen hoedanig de fabriekswetten worden in acht genomen. | |
[pagina 640]
| |
Om onregtmatige eischen van de fabrikanten tegenover hunne volwassene werklieden te voorkomen, heeft de staat het noodig geoordeeld een grens aan den duur van den dagarbeid te stellen. Het kanton Zurich heeft die grens tusschen 10 en 14 uren daags gesteld, waarnaar zich de meeste overige kantons hebben geregeld. In Glaris is het dagwerk van 14 op 12 uren gesteld, terwijl zwangere vrouwen en jonge moeders 6 weken vóór of na hare bevalling geen arbeid in de fabrieken mogen verrigten. Daar is ook nachtarbeid, van 8 uur 's av. tot 5 uur 's morg., verboden; terwijl 's Zaturdags benevens de avonden vóór de drie groote feestdagen slechts tot 6 uur 's avonds gearbeid mag worden. Het arbeiden des Zondags is een vrij algemeen misbruik, dat des te noodlottiger werkt, omdat velen dan den Maandag op eene onbetamelijke wijze doorbrengen. Om dat euvel zooveel mogelijk te keeren zijn hier en daar vereenigingen tot stand gebragt, om den Zondag op gepaste wijze te vieren. Ofschoon geheel met eene godsdienstige strekking werken deze echter zijdelings ter bevordering der gezondheid mede. | |
II.De innerlijke waarde van een volk bestaat echter niet zoozeer in de ligchamelijke gesteldheid van de individus waaruit het zamengesteld is, maar bovenal in hunne zedelijke en verstandelijke ontwikkeling. Deze waarheid heeft Zwitserland sints lang begrepen en het kan in dit opzigt heden ten dage met de meeste beschaafde natien eene vergelijking doorstaan, hoeverre het ook van zijn ideaal verwijderd moge zijn. Elke Zwitser is volgens de wet verpligt gedurende een zeker aantal jaren de lagere scholen te bezoeken; alleen maakt de geneefsche burger daarop een uitzondering, ofschoon hij hetzelfde onverpligt doet. Het aantal kinderen, dat in Zwitserland de lagere scholen niet bezoekt, is eene bijna onmerkbare minderheid; elke gemeente heeft minstens één school. Tegenwoordig behoeft men niemand tot dien pligt te dwingen. Slechts de nooddruft van enkele ouders of de verre afstand van de bergbewoners zijn de beweegredenen, die tot de zeldzame inbreuken op de wet aanleiding geven. Nogtans worden de strafbepalingen op dit stuk streng gehandhaafd. Te Lucern bijv. werden in 1864 de ontduikers der wet met 222 fr. boete, 24 dagen ge- | |
[pagina 641]
| |
vangenis en 7 dagen dwangarbeid gestraft. De leeftijd waarop de kinderen de school moeten bezoeken en de duur van de leerjaren verschillen naar gelang van de kantons. Als algemeenen regel kan men echter stellen dat het schoolonderwijs verpligtend is van 6 à 7 tot 15 of 16 jaren. De meisjes verlaten gewoonlijk iets vroeger dan de jongens de school, doch moeten dan den overigen tijd op de scholen voor vrouwelijke han dwerken doorbrengen. Tegen 11 à 12 jaar wordt aan het geregeld bezoeken der dagschool minder streng vastgchouden, doch dat moet vergoed worden door een stipt bezoek van de herhalings-, avond- en reaalscholen. Die verpligting door den staat aan de burgers opgelegd, doet op den staat de verpligting rusten om elke gemeente van een voldoend aantal goede scholen te voorzien. Een groot deel van die verantwoordelijkheid wordt echter aan de gemeenten zelven overgelaten, die in den regel te dien opzigte een naijver aan den dag leggen, welke voorbeeldig genoemd mag worden. Naast de lagere scholen treft men gewoonlijk eene soort van scholen voor uitgebreid onderwijs aan, de zoogenaamde distrikt-, secondair- of reaalscholen. Dit stelsel leidt daarom geenszins tot de noodzakelijkheid om het onderwijs kosteloos te verstrekken, ofschoon men ook gemeenten heeft waar men althans het lager onderwijs kosteloos kan genieten. De schoolbelasting wordt echter van de burgers door de gemeenten, niet door den Staat geheven, ofschoon die belasting niet in verhouding staat tot de aanzienlijke uitgaven die het onderwijs vordert. De meeste gemeenten hebben dan ook een afzonderlijk schoolfonds. Is de gemeentekas ruim voorzien en het schoolfonds voldoende om alle uitgaven te bestrijden, dan wordt het kosteloos onderwijs aan behoeftigen vrijgevig toebedeeld. Overigens is de schoolbelasting in den regel niet te drukkend, en bedraagt naar gelang van het kanton van 1-3 frs. 's jaars. Alleen in Bazel is het schoolgeld 12 frs. 's jaars. Waar de schoolfondsen geen kosteloos onderwijs toelaten, komen vereenigingen, kerkgenootschappen en particulieren daarin te gemoet. De scholen der bergdistrikten zooals de Grisons, Valais, Bern, Lucern enz. verdienen eene bijzondere vermelding. Ofschoon op dezelfde grondslagen als de overige gevestigd, hebben ze echter met bijzondere bezwaren te kampen. Een der grootste is in de gesteldheid van de landstreek gelegen, waarin ze gevestigd zijn. | |
[pagina 642]
| |
Veelal zijn die gemeenten arm, en ligt de bevolking zeer uiteen, zoodat de kinderen van groote afstanden en langs ongebaande wegen, met al de gevaren van de bergstreken, de school moeten bezoeken. Die bezwaren drukken daar zeer op het geregeld schoolbezoek. Het schoolverzuim bedraagt daar vaak het dubbel van dat wat in de scholen der vlakten wordt waargenomen. De scholen die ½ - ¾ mijl van de huizen der schoolkinderen zijn gelegen, beginnen 's morgens ten 8 ure, en vele kinderen moeten zich dan reeds met het krieken van den dag op weg begeven, om laat in den avond weder huiswaarts te keeren. Bovendien zijn de mate van beschaving en de middelen van bestaan der ouders van dien aard, dat men niet van hen verwachten kan, dat zij hunne kinderen ten koste van zooveel bezwaren geregeld school zenden. De verspreiding der bevolking brengt een ander bezwaar mede, en wel dat er betrekkelijk te veel scholen zijn, die te weinig bezocht worden, waardoor het onderwijzend personeel een sober bestaan heeft. Men heeft er, waar de hoofdonderwijzer niet meer dan 100 frs. tractement 's jaars van de gemeente geniet, en toch ziet men het vaak, dat deze hunne plaats niet voor een ruimer bezoldigde willen verwisselen. De erkentelijkheid der ouders in het verschaffen van levensmiddelen enz. vergoedt dan vaak het schrale inkomen. Dat men niet altijd bekwame mannen aan het hoofd dier scholen vindt, moet dan niet verwonderen. Nogtans hebben sommige kantons, door het oprigten van normaalscholen en onderwijzers-gezelschappen, dien stand merkelijk verbeterd. Men begrijpt ligt, dat de bijzondere scholen, naast zulk een groot aantal openbare scholen, niet veel kans van bestaan hebben. Ze worden dan ook schaarsch aangetroffen. Zoo bezit bijv. het kanton Tessino er slechts 17 bij 461 openbare, en dit kanton telt nu de meerderheid. De bestaande moeten meestal teruggebragt worden tot fabriek- en gezindtescholen. Te Genève, waar het openbaar onderwijs geheel kosteloos is - en misschien juist daarom - vindt men nog de meeste bijzondere scholen. De staat houdt even streng toezigt op de bijzondere als op de openbare scholen en de eerste zijn aan gelijke bepalingen als de laatste onderworpen. Naast de lagere en herhalingscholen vindt men in Zwitserland eene reeks van scholen, bestemd om het geleerde te onderhouden en des gevorderd nieuwe kundigheden te vergâren. Als zoodanig | |
[pagina 643]
| |
vervullen de avond- en zondagscholen eene voorname plaats. Zij zijn door het geheele land even sterk als de lagere kinderscholen verspreid en worden meestal goed bezocht ook door volwassen arbeiders. De stedelijke en industriële bevolking maakt er echter meer gebruik van dan de plattelands-landbouwbevolking. Men onderwijst er de gewone vakken van het lager onderwijs, het Fransch en Duitsch. Eene tweede soort zijn de industriescholen, onder den naam van Fortbildungsschulen, die evenzeer talrijk voorkomen. Men heeft er die eene algemeene vorming ten doel hebben en andere die voor eene speeiale klasse van arbeiders bestemd zijn. Beide sluiten zich echter aan de lagere school aan. Men geeft daar onderwijs in het teekenen, boetseren, rekenen, toegepast op nijverheid en handel, fransch, duitsch, de beginselen der meetkunst, schei- en natuurkunde. Op dien grondslag zijn de inrigtingen te Genève, Vaud, Neuf-Châtel, Bazel, Bern, Lucern, Zurich, Tessino, St.-Gallen, enz. gevestigd. Zij verkeeren allen in bloei en tellen tusschen de 60 en 300 leerlingen, tot de meest verschillende beroepen bestemd. Zij worden gedeeltelijk door den staat gesubsidieerd en het schoolgeld bedraagt veelal niet meer dan 20 fr. 's jaars. In distrikten, waar een bepaalde tak van industrie wordt uitgeoefend, heeft men vak-scholen, die door jongens en meisjes worden bezocht. Sommige dier scholen, door vereenigingen gesticht, geven kosteloos onderwijs. Bovendien bestaat er veelvuldige gelegenheid om kennis op te doen in de musea, die op gezette tijden kosteloos toegankelijk zijn en de volksvoordragten, die door de professoren worden gehouden. Op het land vervullen de onderwijzers en geestelijken die taak, ofschoon met minder gunstig gevolg. Als middel tot vermeerdering van kennis moeten wij nog vermelden de volksbibliotheken. Deze inrigtingen, van gemeentewege of door vereenigingen en particulieren in de laatste jaren tot stand gebragt, hebben in sommige kantons eene aanmerkelijke uitbreiding en een bevredigend resultaat opgeleverd. In de kantons Zurich, Aargau, Glaris, Schaffhouse, Soleure, Neuf-châtel en Genève bezit schier elke gemeente hare bibliotheek. Alleen Genève telde in 1866 42 circulerende volksbibliotheken, bevattende 39000 boekdeelen, terwijl onder 4950 lezers 66074 deelen rondgingen. Vele dier bibliotheken zijn uitsluitend voor knapen en jongelieden bestemd. | |
[pagina 644]
| |
III.Tot verbetering van het lot des arbeiders is niet alleen voldoende een gezond ligchaam en een beschaafde geest, maar wordt ook gevorderd dat zijn karakter goed gevormd zij. Zedelijkheid moet niet alleen als een indirekte magt, maar als een wezenlijk bestanddeel tot bevordering zijner welvaart beschouwd worden. De arbeider, die zich door zijn zedelijk gedrag boven anderen onderscheidt, heeft kans dat men hem de voorkeur boven den minder zedelijk ontwikkelde geeft. Hij is ook beter in staat de vruchten van zijn arbeid te genieten. Het zijn niet alleen de stoffelijke belangen, die zijn geluk verzekeren, hij moet ook zorgen voor ‘het eenig noodige’, het welzijn van zijne ziel. Hierin voorziet voor een deel de kerk, voor een ander deel moet hij zelf zich die vastheid van karakter trachten te verschaffen: door de nuttige lessen zich eigen te maken, die hem van meer ontwikkelden worden voorgehouden en die door zijne opvoeding hem gedurig voor den geest worden gebragt. In Zwitserland heeft de man uit het volk ruimschoots gelegenheid zich op dat gebied te oefenen en zich voedsel voor zijne ziel te verschaffen. Maar noch op de kerk noch op de school doelen wij hier. Wij wenschen hier slechts te spreken van de middelen die men daar aangewend heeft, om de zeden te bewaren en te strijden tegen de grove zinnelijke lusten van den mensch. Hier valt bij den arbeider meer te doen dan bij de meer ontwikkelde klassen. De ondervinding heeft geleerd, dat hij aan die uitspattingen minder in den huiselijken kring en onder den arbeid botviert, dan in zijn vrijen tijd en buiten het gezin. Men begreep dat men derhalve het huiselijk leven bij hem moest bevorderen en tevens zorg dragen dat hij gepaste uitspanningen en vermaken kan genieten, om hem zoodoende van den verkeerden weg af te houden. Om daarin naar eisch te voorzien is men in Zwitserland evenmin als elders naar wensch geslaagd. Nogtans moet erkend worden, dat het familieleven daar over het algemeen door den man uit het volk naar waarde geschat wordt, en men gansche streken vindt waar nog de goede voorvaderlijke zeden in het familieleven worden aangetroffen. Het aangaan van een huwelijk wordt door de openbare | |
[pagina 645]
| |
autoriteit niet bemoeijelijkt en door philantropische vereenigingen aangemoedigd en gemakkelijk gemaakt. De reeks van vereenigingen die tot leering en uitspanning allerwege gevonden worden hebben, bij al het goede dat ze bezitten, nogtans de strekking om de uithuizigheid te bevorderen. Wel wordt door het verschaffen van lectuur aan huis hierin eenigszins te gemoet gekomen, maar den uithuizige zal men daardoor toch niet aan zijn haard binden. In het westen van Zwitserland, waar het kwaad het meeste wordt aangetroffen, heeft men een aantal arbeidersvereenigingen tot stand gebragt, die zich ten doel stellen aan hare leden eene aangename en nuttige bezigheid in vrijen tijd te verschaffen. Nu wordt de arbeider er wel door afgehouden van de slechte gezelschappen van herbergen enz., maar het familieleven wint er weinig door. Het duitsche deel van Zwitserland, waar het huiselijk leven vroeger zeer hoog stond aangeschreven, wordt door de talrijke Gewerbevereine zeer in gevaar gebragt. In die vereenigingen komen de arbeiders zamen in een lokaal, waar ze dagbladen, boeken en spelen vinden, en goedkoope ververschingen zijn te verkrijgen. Men hondt soms voorlezingen, oefent zich in de declamatie en bespreekt onderwerpen van den dag. In gelijken geest werken de societé's d'instruction-mutuelle in romaansch Zwitserland. Deze vereenigingen vindt men zoowel in de steden als op het land. De belangrijkste onder deze is de vereeniging te Grütli gevestigd, die meer bepaald ten doel heeft de politieke en sociale ontwikkeling harer leden. Zij telt 4000 leden en een honderdtal afdeelingen, over alle kantons verspreid. In die bijeenkomsten worden voordragten gehouden en dramatische voorstellingen gegeven; ook kan men er onderwijs erlangen in den zang, de levende talen, het boekhouden, het teekenen en de rekenkunst. Men heeft voorts Gesellenvereine en Unions Chrétiennes de Jeunes gens voor catholieke en protestantsche jongelieden ter oefening in de godsdienst bestemd. Eindelijk heeft men in verschillende kantons vereenigingen van werklieden die, door het houden van tentoonstellingen en het oprigten van spaarbanken, het nuttige aan het aangename paren, en de zoogenaamde Salles du dimanche, waar den arbeider eene nuttige en aangename verpoozing gedurende den rustdag verschaft wordt. Zij zijn in den geest der Zondagscholen ingerigt en men vindt er jongelieden van beider sekse. | |
[pagina 646]
| |
Naast deze en de reeds vroeger vermelde muziekvereenigingen verdienen de muziekgezelschappen eene bijzondere vermelding. Zeer talrijk en bloeijend zijn deze in het duitsche deel van Zwitserland. Alleen het landbouw-kanton van Lucern telt 16 groote harmoniegezelschappen, 17 muziekgezelschappen, 13 voor tooneelvoorstellingen en 25 zoogenaamde fanfares. Vooral zijn de fanfares zeer algemeen, die zeer aangemoedigd worden door den Staat, om des gevorderd hunne diensten te bieden. Het volksgezang vindt inzonderheid eene vlijtige beoefening in tal van Männerchöre, Liedertafel, Liederkränze enz.; elk dorp bezit zulk eene vereeniging. Met dat al vindt eene systematische beoefening der zangkunst nog weinig ingang bij het volk. Onlangs heeft de Maatschappij van openbaar Nut daarin trachten te voorzien door het uitgeven van volkszangboekjes, die eene goede ontvangst hebben genoten. Van een boekje door Heim te Zurich uitgegeven, werden in een korten tijd 60000 exemplaren afgezet. Ook heeft men eene reeks militaire zangen, die vooral in het duitsche deel van Zwitserland door de militairen worden gebruikt. Het zingen van de vrolijke jodel-liederen der herders en de nationale liederen zijn geliefkoosde uitspanningen van het volk. De liefhebberij-gezelschappen voor tooneelmatige uitvoeringen van scènes uit de nationale geschiedenis, hier en daar op het land aanwezig, brengen veel bij om het gevoel van vaderlandsliefde levendig te houden en het gemoed te veredelen. Zij worden gewoonlijk onder den blooten hemel gehouden en hebben veel overeenkomst met de voorstellingen in het oude Griekenland gegeven. Om deze vereenigingen aan te moedigen en den smaak te veredelen hebben onlangs geachte mannen uit het Zwitsersche volk hunne krachten ten beste gegeven, om zulke volksstukken te schrijven. Daarnaast scharen zich de allegorische optogten die in de verschillende kantons van tijd tot tijd gehouden worden en waaronder die der wijngaardeniers, welke om de 15 jaren te Vevey gehouden worden en eene bijzondere vermaardheid zelfs in den vreemde hebben verkregen. Al die lust voor uitspanningen ontaardt wel eens in uitspatting, en dan viert men maar al te zeer den teugel, door zich in den zwijmeldronk van geestrijke vochten te vergeten. | |
[pagina 647]
| |
Het misbruik van sterken drank is bijna tot eene volkskwaal geworden, waarop de bevolking van enkele kantons eene zeldzame uitzondering maakt. Van alle kanten trachten de openbare magt en de welgezinden der vereenigingen dit euvel tegen te gaan, nogtans zonder veel goeds uit te werken. De fabriekbevolking geeft hierin een afschrikkend voorbeeld, en menig patroon gaat den werkman hierin voor bij de uitbetaling der loonen. De tijden van openbare verkiezingen geven tot ware bacchanaliën aanleiding, omdat dan vele kiezers uit de mindere standen vrij drinken hebben. De groote Raad van Bern heeft onlangs drie afgevaardigden geweigerd zitting te verleenen, omdat zij door zulke middelen op het volk gewerkt hadden. Het leven in concubinaat is echter minder algemeen onder de arbeidende klassen en de verboden omgang der seksen wordt zoo sterk veroordeeld, dat men eerder tot een vroegtijdig en onberaden huwelijk overgaat, dan in verboden gemeenschap te leven. In sommige streken wordt het huwelijk meer als een zaak van berekening dan als een bewijs van liefde aangegaan. De jongeling rekent bij voorbaat op de voordeelen die zijne aanstaande vrouw voor het huishouden door haar deel aan den arbeid zal opleveren. Dit heeft de besturen van sommige gemeenten geleid tot het besluit, dat de openbare autoriteit bij elke aanvrage om huwelijksverbindtenis onder de werkende klassen eerst onderzoek naar de finantieele gesteldheid van den jongman zal doen. Deze gemeenten zijn dan ook verpligt die gezinnen te ondersteunen, welke later tot armoede zijn vervallen. | |
IV.Beschouwden wij den arbeider tot dusverre uit een physisch, intellectueel en moreel oogpunt, thans wenschen wij hem van een maatschappelijk standpunt na te gaan, in zooverre hij geroepen is om zich de middelen te verschaffen tot zijn onderhoud en dat van zijn gezin. Hierbij hebben wij het vraagstuk uit een tweeledig oogpunt te overwegen. In de eerste plaats hebben wij na te gaan de middelen waardoor de vruchten van zijn arbeid, zijn loon, tot de hoogst mogelijke waarde stijgen, om vervolgens onze aandacht te vestigen op de beste en doeltreffendste wijze waarop hij dat loon van zijn arbeid ten nutte van zijn gezin kan besteden. Elke stap voorwaarts in de eene of andere rigting | |
[pagina 648]
| |
is eene schrede nader tot verbetering van zijn toestand en verzekering zijner welvaart. Hoe beter toch de verhouding tusschen verdiensten en uitgaven wordt, hoe meer kans hij tot besparing zal erlangen, en elke kapitaalvorming van den arbeider leidt tot verzekering van zijne toekomst. Hij stijgt een trede op den maatschappelijken ladder, en verheft zijn gevoel van eigenwaarde door het bewustzijn dat hij iets toegebragt zal hebben om zijne zelfstandigheid te waarborgen. Niets toch drukt den regtschapen werkman meer, dan het schrikbeeld van eene onzekere toekomst, die hem in dagen van ziekte of ouderdom van de meewaardigheid van anderen afhankelijk maakt. De handenarbeid is alzoo het kapitaal van den man uit het volk, welk kapitaal den grondslag van zijn budget uitmaakt. Om dit kapitaal tot eene voldoende hoogte op te voeren zal in de eerste plaats noodig zijn dat de werkman de vereischte geschiktheid en bekwaamheden tot een beroep bezit; vervolgens dat hij altijd bezigheid kan vinden; verder dat hij, door erediet of langs andere wegen, de vruchten van zijn arbeid kan vermeerderen en eindelijk dat zijn aandeel in de vruchten van den arbeid zoo aanzienlijk mogelijk worde. Laat ons thans zien in hoeverre de Zwitsersche arbeider in de gelegenheid is aan die vereischten te voldoen. Ten einde de vereischte bekwaamheden tot een beroep te erlangen is het noodig, dat er eene zekere voorbereiding plaats vinde. Geene routine maar geleidelijke wetenschappelijke vorming maakt een bekwaam werkman. Wat wordt in dit opzigt in Zwitserland gedaan? Voor den landbouw bestaan een groot aantal landbouwscholen, die echter meer als weldadigheids-inrigtingen dan als leerscholen voor de landbouwende standen genoemd moeten worden. Het zijn opvoedingsscholen voor weezen, behoeftigen, verlaten en gebrekkige kinderen, zoogenaamde landbouwkoloniën. De eerste dier instellingen werd te Hofwijl, in 1809, door Fellenberg gesticht en heeft eene Europesche vermaardheid verkregen. Daarop werd eene tweede in 1811 in het kanton St. Gallen geopend, in 1819 eene dergelijke in het kanton Glaris. Na 1820 vermeerderde dat aantal sterk, zoodat alleen van 1850-1860 zeventien dergelijke inrigtingen tot stand kwamen. Slechts 1 van de 65 bestaande werd door den Staat opgerigt, de meerderheid had haar ontstaan te danken aan de welwillende | |
[pagina 649]
| |
pogingen van vereenigingen en de bijzondere liefdadigheid. De inrigtingen te Schurtanne (kanton Appenzell), en te Grebel (Zug), verschaffen elk jaar aan 130 personen tusschen 12 en 25 jaar, hnisvesting, voeding, arbeid en verdere opvoeding. Ook de andere werken in gelijken geest. Bij al het voordeel dat ze aanbieden, moet echter als hare schaduwzijde opgemerkt worden, dat ze al hare voedsterlingen als het ware dwingt tot een beroep, waartoe niet altijd allen aanleg en geschiktheid hebben; stedelingen, landbouwers en bergbewoners hebben soms geheel verschillenden aanleg en behoeften, en worden hier echter allen gedwongen dezelfde rigting te volgen. Vandaar dat het doel bij zoovelen, vooral stedelingen, gemist wordt. Ten opzigte van de nijverheid vindt men eene reeks van vereenigingen, die zich ten doel stellen het aanleeren van goede beroepen voor het kind van den werkman te begunstigen en gemakkelijk te maken. De diakonale armbesturen zijn op dit gebied ijverig werkzaam, van gemeentewege worden daartoe soms beurzen afgezonderd, en eindelijk ondersteunen de gezeten burgers die pogingen. Als zoodanig moet de stichting van Fröhlich te Brugg (Argau) loffelijk vermeld worden. In 1829 legateerde Fröhlich aan deze stad eene som van 16.000 frs. om door den magistraat op de nuttigste wijze besteed te worden. Tot dat einde werd een fonds gesticht om daaruit jaarlijks beurzen van 800 frs. af te zonderen, waarvoor jonge lieden van beider geslacht in een beroep zouden opgeleid worden. Die beurzen worden ook toegestaan aan verdienstelijke jongelieden die zich elders wenschen te vestigen, om zich tot een beroep te bekwamen. Men is er voorts op bedacht geweest om nieuwe takken van bedrijf in te voeren. Tot dat einde zijn te Tessino, Lugano en Lucarno scholen voor het zijdeweven opgerigt. Zoo ook te Herisan, Urnäschen en Wolfhalden, waar men na volbragten leertijd een loon van 5-7 frs. kan verdienen. In laatstgenoemde plaats zijn thans 180 weefstoelen in werking, waarmede 1500 frs. 's weeks wordt verdiend. Te Fryburg en Genève heeft men scholen voor het stroovlechten enz. tot stand gebragt. Te Trogen en Herisan heeft men bewaarscholen opgerigt, die door 35 en 250 leerlingen worden bezocht, waar kinderen en zwakken 2 frs. 50 à 3 frs. 's weeks kunnen verdienen. In St. Gallen en Fryburg heeft men kantscholen, die in bloeijenden staat verkeeren. | |
[pagina 650]
| |
Vooral deed de horologe-industrie, die in sommige kantons zulk een belangrijke tak van nijverheid uitmaakt, de noodzakelijkheid van eene betere opleiding van jeugdige werklieden gevoelen. Te Génève, Chaud-de-fonds en de Locle vindt men dan ook tegenwoordig dergelijke scholen, deels door armen-, deels door gemeentebesturen opgerigt. Die scholen, voor jongelieden van beider geslacht bestemd, zijn in 5 klassen verdeeld, elke voor eene bepaalde werkzaamheid, zoodat er geleidelijk alle procéde's van bewerking geleerd worden. De leeftijd van toelating is 14 jaar, inboorlingen betalen 5 frs., vreemdelingen 20 frs. per maand. De leertijd duurt 5 jaren. Overigens levert het stelsel van arbeid, zoowel door de stedelijke als landelijke bevolking gevolgd, door de bearbeiding van een stukje gronds, eenigen waarborg, om in werkelooze en ongunstige tijden van het vaste beroep te gemoet te komen. In sommige zwitsersche kantons zijn daartoe steeds gemeentegronden voorhanden, terwijl in de landbouwdistrikten elk persoon, die anders in nijverheidstakken werkzaam is, bij den landbouw werk kan vinden. Ook leveren de openbare werken voor velen eene voortdurende gelegenheid om arbeid te vinden. In sommige kantons kan men ze als een soort van nationale werkplaatsen beschouwen, waar de werkman in tijden van werkstaking hulp zoekt en vindt. De groote fabriekanten komen tevens hunne vaste werklieden in slechte tijden vaak te hulp door voorschotten of geldelijke ondersteuning. De inrigtingen tot werkverschaffling, vooral aan vrouwen, zijn meer liefdadige instellingen, die buiten het gebied van de nijverheid gehouden moeten worden. In het westen van Zwitserland vindt men zoodanige nog al verspreid. De Val de Travers (NeucLâtel) is sedert eenige jaren de zetel van een tak van nijverheid geheel door kinderen en vrouwen uitgeoefend. Hij is in drie soorten onderscheiden en op verschillende plaatsen gevestigd; zoo zijn te Buttes 164 werksters met de kantvervaardiging bezig, te Motiers 250 vrouwen met haakwerken, te Couvet 150 vrouwen met de vervaardiging van wollen weefsels en borduurwerken. Dit werk wordt alles aan huis verrigt en verschaft aan vlugge, ijverige en bekwame handen een vrij goed bestaan. Om zich krediet te verschaffen bezit de arbeider in den regel weinig stoffelijke waarborgen. Bovendien is Zwitserland zeer arm | |
[pagina 651]
| |
aan openbare inrigtingen, waar hij een deel van zijne bezitting tijdelijk kan verpanden. De Credit-Anstalt te St. Gallen heeft in de laatste jaren een crediet- of voorschotbank op de loonen gevestigd, waar tot een maximum van 25 frs. wordt voorgeschoten, tegen eene rente van 18 pct., voor hoogere sommen wordt slechts 12 pct. gevorderd. In 1861 heeft zij 59.549 frs in dien geest beleend en wel op 4311 aanvragen. De aandeelhouders van de Banque des Ouvriers te Bazel hebben op gelijken voet in 1865 eene inrigting tot stand gebragt. Voorts zijn in menigte verspreid de inrigtingen tot beleening op koopmansgoederen; het zijn bazars (Gewerbehallen) in vereeniging met voorschotbanken. De werklieden, die een artikel vervaardigd hebben, waarvoor zij geen kooper kunnen vinden, stellen het daar te koop en ontvangen van de administratie een voorschot, geëvenredigd aan de waarde van het voorwerp. Wordt het verkocht, dan wordt met den eigenaar afgerekend, na aftrek van eene kleine provisie. Dergelijke inrigtingen vindt men te Bazel, Aarau, Frijburg, Cocre, Lucern, Soleure en zelfs in kleine gemeenten. Sommige doen zeer goede zaken; zoo heeft de bazar te Soleure in 1865 voor 18,145 frs. aan dergelijke voorwerpen verkocht en bezit zij zelve aan vaste goederen voor eene waarde van 60,000 frs. De bazar te Aarau verkocht in hetzelfde jaar ten behoeve van 32 exposanten tot een bedrag van 14,000 frs. Een bedrag van 5 pCt. werd voor algemeene kosten gerekend. De voorschotbank aldaar, waarvan de actiën door de arbeiders zelven zijn bijeengebragt, bezit thans een kapitaal van 8000 frs. in 400 actiën van 20 frs., die eene rente van 4½ pCt. geven. Minder gemakkelijk is het voor den man zonder kapitaal, om alleen op zijn woord eene zekere som ter leen te krijgen. Nogtans bestaan in Zwitserland enkele hulpbanken, die alleen op vertrouwen geld voorschieten. Sommige van die instellingen zijn door de werkende standen zelven opgerigt. Te Soleure b.v. bezit zulk een hulpbank 22,000 frs. en heeft daarmede in 1860 zonder verlies gewerkt. Sommige spaarbanken werken tevens als hulpbanken. De Handwerkerbank te Bazel en St. Gallen, de banques populaires te Bulk, Romont en Estavayer, te Zurich en elders werken in dien geest. De bank te Zurich werd in 1863 opgerigt met een kapitaal van 500.000 frs. Opmerkelijk is het, dat de instellingen tot verschaffen van | |
[pagina 652]
| |
onderling crediet, van duitschen oorsprong, in het romaansche deel van Zwitserland meer dan in het duitsche worden aangetroffen, die op de bekende grondslagen werken. Eene dergelijke vereeniging te Neuchâtel in 1864 opgerigt door 27 actionarissen met een kapitaal van 146.000 frs., zet jaarlijks een som van 8½ millioen frs. om. De aandeelhouders krijgen 6½ pCt. rente. Eene andere en geheel eigenaardige wijze van vermeerdering van kapitaal bestaat in eene gezamenlijke productie. De eenvoudigste wijze van werken van zoodanige inrigtingen is de gezamenlijke inkoop van grondstoffen, zooals de schoenmakers te Zurich en Génève bezitten en de landbouwers te Corcelles (Vaud), of sommige molenaars te Bern en Soleure tot inkoop van granen. In eenige gemeenten van het kanton Génève hebben de landbouwers een fonds bijeengebragt om daaruit groote landbouwwerktuigen tot gemeenschappelijk gebruik aan te schaffen. Elk lid kan tegen eene kleine vergoeding dan een werktuig ter leen krijgen, niet-leden tegen hoogere rente. Andere gemeenten hebben een gemeenschappelijken bakoven, waar ieder zijn brood kan doen bakken. Vooral verdienen de talrijke fromageries in Zwitserland, ook onder den naam van fruitières bekend, eene bijzondere vermelding. Het doel is om door gemeenschappelijk kapitaal al het noodige gereedschap tot bereiding van kaas voor een betrekkelijk kleine som te erlangen. Kleine veehouders, die 1 of 2 beesten hebben. die niet voldoende melk geven om er met voordeel kaas van te maken, kunnen, door middel van de vereeniging, hun geringen voorraad toch nuttig aanwenden, doordien ze elken dag hun aandeel melk, waarvan rekening wordt gehouden, bij de groote massa van alle aandeelhouders voegen, welke dan ten algemeene nutte tot kaas gemaakt wordt. Hij die op zekeren dag de grootste hoeveelheid melk heeft aangebragt, heeft, zoo als men het noemt, de bank (son tour de fruitière) en trekt dien dag al de winst van het fabrikaat, maar heeft dan ook de onkosten tot zijn last. Overigens hebben de coöperative vereenigingen in Zwitserland nog weinig wortel willen schieten. Slechts ééne vereeniging in dien geest bestaat te Locle en wel om horloges te vervaardigen en te verkoopen. In 1858 opgerigt, zet zij jaarlijks voor een waarde van 80000 à 90000 frs. om. De winsten worden in dier voege verdeeld: men keert eerst 5 pCt. uit van elk aandeel, dan zondert men 10 pCt. voor het reservefonds af, vervolgens | |
[pagina 653]
| |
5 pCt. voor den gérant boven zijn tractement en eindelijk wordt het overschot verdeeld onder de aandeelhouders naar gelang ze in de productie een werkzaam aandeel hebben gehad. Tijdelijke tegenspoeden doen den tegenwoordigen staat der vereeniging minder gunstig zijn. Te Lausanne vereenigden zich tijdelijk eenige werklieden om met een kapitaal van slechts 160 frs. een groot gemeentewerk te volbrengen. Onder de wijnbouwers in de omstreken van Vouvry (Valais) bestaat eene vereeniging om woeste gronden tot den wijnbouw geschikt te maken, waarvan de opbrengst in een gemeenschappelijke kas gaat en later naar gelang van de gestorte som of het verrigte werk aan ieder uitgedeeld wordt. Die vereeniging levert het dubbele voordeel, dat vele woeste gronden in vruchtbare worden herschapen en dat de voortbrengers zeer goede zaken maken.
(Vervolg en slot in het volgend nummer). |
|