Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1867
(1867)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 568]
| |
Onze lectuur,
| |
[pagina 569]
| |
Dagblad en, is hij stedeling, om de gemeentelijke belangen de courant zijner woonplaats. Dan is hij geabonneerd op ongeveer 4 Fransche, 4 Engelsche, 4 Duitsche, 10 Hollandsche tijdschriften. - Voeg hierbij nog dat hij eene religieuse zijde heeft, die ook door lectuur moet worden gesterkt. Stel anderhalf uur voor courantenlectuur per dag; stel dat paterfamilias voor zich zelv' leest (stukken die bijzondere attentie vorderen), maar dat hij toch ook, als redelijk echtgenoot, zijne vrouw des avonds het schoonste van smaak en kennis uit Gids, Album der Natuur, Revues voorleest; zal ik alweder bezijden de waarheid zijn, als ik beweer dat zijn meeste vrije tijd daarmede is verbruikt, al wordt eene vracht lectuur wekelijks in en uit zijn huis gedragen, zonder dat de waarde genoten werd? Inderdaad, wie kan een Gids en Cornhill Magazine, of een Fransche Revue en Vaderlandsche Letteroefeningen, met de Illustrations en Punch en Spectator, voor drie dagen onder zijn dak verwijlend, dikwijls meer dan doorbladeren? Onze artsenijkamer is uitgebreid geworden. Vroeger was eene wetenschap een boek, nu vult zij eene kast, en zoo veelvuldig zijn de functies onzer fijngeorganiseerde ziel, dat zij behoefte gevoelt aan de ingrediënten eener gansche pharmacopee. Doch het beeld is, in de 33 eeuwen, valsch geworden. Lectuur is der ziel niet meer artsenij, maar het onmisbare brood, het dagelijksche, dat haar leven en levenskracht schenkt. Opmerkelijk is de vermenigvuldiging der periodieke literatuur. Vóór 30 jaren had men hier te lande 3, 4 tijdschriften, de muzenalmanak met nog een paar jaarboekjes, enkele couranten. Hoeveel zijn er thans! Het getal couranten is legio: ook dat der tijdschriften werd, ik weet niet verhoeveelvoudigd. Deze bijhouden, zoogenaamd op de hoogte blijven, 't klinkt schoon, maar 't is ondoenlijk. Te veel banen van kennis zijn voor den weetgierige geopend. Gij leest een stuk in de Gids, maar die Gegenwart moest ongezien weg. De Revue des deux Mondes krijgt gij; maar uw vriend las een interessant artikel in de Quarterly Review die gij niet leest. Gij kunt er die bijnemen, u abonneren op de Economist, op de verslagen der Vereeniging tot bevordering der krijgswetenschap; maar eilieve, waar blijft gij met alle, ook Duitsche, waaronder schoone, periodieken? Gij moogt nog zoo matineus zijn, uw leestijd is beperkt; en getantaliseerd door den frisschen stroom van nuttige en schoone | |
[pagina 570]
| |
zaken dien ge slechts ultimis labris mogt aanroeren, uit ge als slotsom uwer beschouwingen een zucht die zeggen wil ‘Vita brevis.’ Opmerkelijk, zeg ik, is die uitbreiding onzer periodieke literatuur. Onze ouders lazen meer boeken. Zij lazen welligt ook beter. Een roman uitgezonderd, lezen wij meer losse stukken. Een tijdschrift is een zamenkoppeling der meest uiteenloopende artikelen: het ééne nommer gelijkt in inhoud volstrekt niet op het volgende. Slechts enkele periodieke geschriften, voor den beschaafden lezer bestemd, houden zich op één terrein, bijv. der natuurkunde, der land- en volkenkunde, der ‘nuttige kennis’ of economie. Maar onze vier voornaamste tijdschriften, de Gids, de Tijdspiegel, de Vaderlandsche Letteroefeningen en de Nederlandsche Spectator, hebben hunne kolommen voor alle soort van menschelijk weten geopend. Ik wil met dit woord ‘voornaamste’ niet zeggen dat zij vieren het meest gelezen worden - 't getal zijner abonnés houdt, meen ik, de uitgever van elk tijdschrift geheim -; maar alleen, dat zij, behalve belletrie, vooral bijdragen over wetenschap en kunst opnemen. Voor uitspanningslectuur zouden we anders het Leeskabinet moeten noemen, het geliefkoosd maandwerk der middenklasse, zooals Nederland dat der hoogere is. In die versnelde mededeeling, door maandschriften, week-en dagbladen, van al wat de menschelijke geest denkt en vindt, hebben we ons grootelijks te verheugen. Wij zijn actueeler geworden en meerderen zijn betrokken in 't proces van den vooruitgang. De actiën der kennis gaan williger van de hand; meer débouchés lokken meer artikelen uit. Blijft het bezwaar der Engelsche en Duitsche taal bestaan; onze uitgevers hebben het verholpen. - In vroegere jaren werd de Revue Britannique hier zeer veel gelezen. De heer Pichot stofte er op. Hare plaats is nu echter, meen ik, door de oorspronkelijke Revue des deux Mondes ingenomen, omdat haar de Wetenschappelijke Bladen, de Globe en Onze Tijd overbodig maakten. 't Monopolie drukt, vrijheid wekt op. Moest de studieuse man in vroeger dagen, als de Letteroefeningen of Recensent zijne zienswijs niet volkomen deelde, tot eene afzonderlijke uitgaaf, die dan ongeraden was, besluiten; thans is alligt één der vele tijdschriften het welkome voertuig waarop hij de vrucht zijner nasporingen legt. Ja, die afdeelingen ‘Godgeleerdheid,’ ‘Staat- | |
[pagina 571]
| |
kunde en Geschiedenis,’ ‘Letterkunde,’ ‘Mengelwerk’ zijn voor den jongen geleerde zooveel treinen, telkens onder zijne oogen afrijdend, welke hem noodigen ook eens een uitstapje te wagen. Er wordt meer geschreven. Ik beweer niet dat alles wat uitkomt even doordacht is, dat niet veel wat gedrukt wordt even goed onderdrukt ware; maar dit is een bezwaar aan den vrijen handel gemeen. Voor 30 jaren echter was er monopolie der gedachten, althans een gildewezen. Had de Recensent zijn ‘regelen,’ de alvermogende Letteroefeningen had zijn ‘meesters,’ bijv. in 't vak der verhandelingen van Kampen, in 't dichtvak IJntema en Warnsinck, in 't luimige Lublink Weddik. De cameraderie, aan dat tijdschrift verweten, is door de Gids verbroken. De Gids ontsloot een nieuwen tijdkring, hij heeft onwaardeerbaar nut gesticht. Hij plaatste het vrije onderzoek naast de traditie. Onder zijn geleide trad een jong, fier geslacht te voorschijn, in losser kleedij dan IJntema's snede: artikelen vol nieuwe gezigtspunten, kras maar met kennis gesteld, bragten het eerst ontzette publiek van nadenken tot instemming. Schoone opstellen vol gloed en gang, de poëzij van onzen tijd werden in de Gids geboren. Dat hij hard geeselde is waar, maar 't was goed. Getuige de rijke oogst van lettervruchten, de vooruitgang der wetenschap, met en door hem gekomen. Naar zijn voorbeeld hebben zich alle tijdschriften ingerigt: hij geeft den toon aan, waarmede allen zoeken in te stemmen: vrij onderzoek, eerlijke kritiek is aller leus: een magtige werking doen zij te zamen op de denkwijs der beschaafde klasse, die gedachten of loutering harer zienswijs behoeft. De jongeling, zich lauweren droomend, ziet, terwijl hij elders zijne eerste schreden zet, naar de pennevoerders van dat eerste tijdschrift: want de hoogste lof eens auteurs is nog altijd die van een goed geschreven stuk in de Gids. ‘Vierde magt in den staat’, oefent de periodieke pers werkelijk door haar wetenschappelijke, alle liberale tijdschriften, hoezeer onzigtbaar, een sterken drang in dezelfde rigting op de beschaafde middenklasse uit. Trouwens, dat maandelijks en wekelijks prediken derzelfde waarheid uit verschillende oogpunten is gelukkig maar noodig tevens bij een klein volk dat zijne vrijheid behouden wil. In godsdienst en zamenleving, op economisch en staatkundig terrein met zorg gekweekt, zal de onverbloemde waarheid steeds het beste pantser, neen, het levensbeginsel eener vrije natie zijn. Hoeveel onredelijks er omga in staatsbestuur en zamenleving, | |
[pagina 572]
| |
voor de magt der waarheid zwicht op den duur 't geweld. De drukpers stelle slechts eerlijk en getrouw alle feiten voor, dan is de publieke opinie een geducht tribunaal voor den bedrijver van ongeregtigheid. En 't is de taak der drukpers de burgerij tot dien graad van zelfbewustheid te ontwikkelen dat zij inziet, wat reeds Cicero zeide, dat de regering is om haar, niet zij om de regering. Dan kan zij zich de best mogelijke regering kiezen, ja zelfs eene slechte dwingen goed te worden. Onder de bezwaren, aan de tegenwoordige manier van veelvuldig en dadelijk mededeelen verbonden, is niet alleen gejaagd lezen en vlug vergeten, maar ook versuippering van krachten. Is ons land voor 3, 4 goede troepen tooneelisten te klein, zoodat een Albregt hier, een Judels daar, mevr. Kleine ginds slecht werden gesecondeerd; ook voor onze pracht- en volksalmanakken was, sedert jaren, de zegen tè verdeeld. In dit boekje veel kaf onder 't koorn, daar onder veel kaf ook koorn: 't publiek wist niet wat te kiezen en eindigde met in 't geheel niet te koopen. Zamenvatting van alle goede elementen zou voor het tooneel, eene bloemlezing van het werkelijk schoone, naar den trant van Immerzeels Muzenalmanak, zou iets goeds in belletrie kunnen leveren. Immerzeels boekje toch was in zijn tijd de thermometer, die de hoogte der poëtische temperatuur in Nederland telken jare vrij nauwkeurig teekende. Maar men zal in de uitvoering op particuliere berekeningen stuiten: want ook de heeren uitgevers hebben stem over het lot onzer belletrie. - Vrij ondoordacht wordt een tijdschrift in de wereld gezonden, dat met luttel medewerking en luttel abonnés een tijd lang kwijnend voortloopt, zoo het niet spoedig sterft. Ruime middelen tot het verzamelen van veel degelijke medewerkers zijn voor 't welgelukken onmisbaar. Een combinatie van meer uitgevers kan, mits oordeel kome bij relatiën en kapitaal, uitmuntend werken. Thans zijn de goede schrijvers heinde en ver verspreid. Vele tijdschriften werpen een sober winstje af, veel medewerkers worden voor hunne copij karig betaald. Enkele prima donna's doen mede, en hun namen worden in de courant opgenoemd als lokvogels of om bij 't publiek de animo er in te bonden. Is nu de fatsoenlijke burger op 10 tijdschriften geabonneerd, in een elfde komt een piquant stuk voor of treedt een auteur op, dien men ongaarne ignoreert. En al wilde men zorgvuldig alles bijhouden, meestentijds hebben de volmagt en | |
[pagina 573]
| |
smaak van 't leesgezelschap hunne grenzen. Bovendien vereischt het een schat van rustigen tijd om een aantal periodieken te doorsnuffelen, die men koos, het eene omdat er een gevierd humorist, het andere omdat er gedurig een puikpoëet in optreedt, terwijl elders een veelbelovend talent verschijnt, waarvan aanteekening dient gehouden te worden: en alleen de vaardige lezer heeft den slag een stuk met oordeel aan te bijten - als ik zoo zeggen mag - en uit eenige regelen te besluiten tot het geheel. Vriendschapsbetrekkingen, gewoonte, eigenaardige affectie bezorgt soms uitgever of redacteur een krachtig medewerker. Zelfs in haar treurigste dagen behielden de Vaderlandsche Letteroefeningen den steun van prof. J. van der Hoeven. In het Tielsch Weekblad vond ik jaren lang telkens degelijke hoofdartikels, die ik nooit naliet te lezen, zij waren onderteekend J.B. Eerst bij den dood van prof. John Bake bleek het, dat deze Leidsche hoogleeraar de onvermoeide medewerker van dat Geldersch blaadje was geweest. Even als de auteurs hebben de lezers hunne gewoonten, ja hebbelijkheden. Een redacteur, die achter de schermen loopt, zou u daar meer van kunnen zeggen. Hardnekkig honden veel leeskringen aan eenmaal gebruikelijke tijdschriften, hoe aanmerkelijk ook hun gehalte verandere, vast. Dit is de grond, waarop niet zelden een fusie van twee tijdschriften tot één, met behoud van beider abonnés, plaats vindt. Trouwens de mensch, het kind der gewoonte, hecht zich door den langen duur aan een bepaald genre van voorstellen, aan een eigenaardigen stijl, zelfs aan de indeeling, den uiterlijken vorm, het papier en de letter van een tijdschrift. Dit is vooral waar van couranten. Men hecht zich aan zijn gewone blad, zelfs al is zijn politiek bij wijlen verdacht; en al is zijn inrigting verward, men is er op den duur in te huis geworden en weet er alles in te vinden. - Zal het Dagblad van Nederland slagen? - Ik wensch het van ganscher harte, omdat ik het grootsche plan toejuich. Maar behalve van het aanbouwkapitaal, hangt het vlotten van dien kolossus van de eventueele passagiers af. En deze zijn, vrees ik, voor een goed deel door veeljarige gewoonte aan hun oude voertuigen gehecht. De Haarlemmer is thans een uitstekend blad: dat geeft men om zijn familieberigten niet op; zelfs de handelaar zal het, thans met | |
[pagina 574]
| |
handelsbladen concurrérend, ter hand nemen. Het redeneert wel niet, maar refereert in fikschen stijl. Het ontslaat door zijn excerpten van de lectuur van veel vlugschriften en provinciale bladen, die zich gestreeld gevoelen in den eerwaarden moniteur te worden vermeld. De massa, die gewoon is zich politiek te laten voorredenéren, is gewend geworden aan de beschouwingen van 't Handelsblad, de Amsterdamsche of Nieuwe Rotterdamsche Courant. En gesteld, zij deelde de zienswijs van 't ontworpen Dagblad, toch zal de gehechtheid aan 't bestaande de grootste hinderpaal zijn voor 't opgaan van een blad van nog hooger standpunt en op vrijer voet dan de bestaande. - Denk hierbij dat het een ruil moet wezen; want feitelijk heeft de courantenlectuur meestal een vasten post op het huiselijk budget. - De belangen der tegenwoordige uitgevers en redacteurs brengen ook mede, dat de nieuwe zaak, zoo niet tegengewerkt, althans van hunne zijde niet bevorderd wordt. Eene ineensmelting van een paar groote bladen zou ook hier thans gemakkelijker slagen: want in eene wijziging van 't bestaande, eene uitbreiding onder ongeveer denzelfden naam en vorm, zou het meerendeel der lezers zich ligter voegen. Wal zal dan de reden zijn, als deze nieuwe onderneming afspringt? - Kortweg gezegd, de flauwheid der burgerij: eene flauwheid waarmede zij u volkomen gelijk geeft, als ge haar uwe zienswijs betoogt; maar als 't op daden aankomt, daar niets voor doet. Zij zal met u het plan toejuichen, zal een breede, logische inrigting boven een bekrompene en verwarde, eene uitgebreide redactie van bekwame mannen boven die van geheel anonyme schrijvers prijzen en toch de zaak niet feitelijk ondersteunen. Dat is die flauwheid, waarmede zij het immoreele eener Staatsloterij erkent, maar er over zwijgt; waarmede zij over de onzedelijkheid die de kermissen vergezelt jammert, maar toch niet petitionneert tegen de kermis noch, voor zoover zij in den gemeenteraad zit, die afstemt; - de zelfde flauwheid, waarmede zij zucht over 's lands weerloozen toestand en toch niet - gelijk het praktische Engeland doet - terstond het besluit van zelfverdediging aangrijpt. Tegen die karakterloosheid moeten alle weldenkenden, zich vereenigend, spreken en schrijven zonder menschenvrees. Het is waar, een Pruis op de grenzen, een cholerageval in een achterbuurt zetten | |
[pagina 575]
| |
thans nog den meesten klem aan hun betoogen bij; maar ook zonder de plak zal de publieke opinie allengs de haar telkens opgedrongen waarheid leeren, aannemen en met daden belijden. Als dit niet bij den schralen oogst eene onwankelbare overtuiging is, is het met alle vooruitgangs-ideeën gedaan. Voor het slechte het goede, voor het goede het betere in te ruilen - daartoe moet de wil der massa door de edeldenkenden onder haar worden bewerkt. En niet de minste magt in den staat zal de periodieke pers zijn, als zij bij de trezoren van kennis, die zij uitstort, wilskracht ten goede, door de edele taal eener innige overtuiging, wekt. Haastig lezen en vlug vergeten zijn almede de kenmerken van onzen veelbewogen tijd. Vrij schittere, als de held bij Homerus, de auteur bij zijn leven; als hij valt, vallen zijne werken, gelijk de wapenen van dien held, met hem. Tot die naargeestige reflexie kwam ik, toen mij, eenige maanden geleden, ter aankondiging gewerd een herdruk der gesprekken van P. van Limburg BrouwerGa naar voetnoot1). Van Limburg Brouwer! Welke liefelijke gewaarwordingen wekte niet voor 20 jaren die naam! Een degelijk geleerde, met eere zelfs in het buitenland bekend. - Wat veel meer zegt: een talentvol docent die ijverig werk van zijne leerlingen maakte. - Een man ‘à larges vues’ in staatkunde en godsdienst, met inzigten - en dat zegt veel vóór 1848 - waarin de tegenwoordige generatie langzaam is ingegroeid. Inderdaad heeft van Limburg Brouwer de gezonde denkbeelden over dogma, politiek en maatschappij, in wier uitbreiding wij ons verheugen, met al de gaven van zijn veelzijdigen geest, rusteloos arbeidend, onder de verschillende standen verbreid. Is Dickens de populaire, Bulwer de aristocratische humorist, van Limburg Brouwer bragt wat hij voor den beschaafden lezer in klassieken vorm uitwerkte, tevens in echt burgerlijken trant der Nederlandsche middenklasse onder de oogen. Zijn telkens herdrukt Diepenbeek is het regt prettige voertuig derzelfde ideeën die hij in zijnen Diophanes in Grieksche gestalten had beligchaamd. | |
[pagina 576]
| |
Kecrom noemde onlangs den roman Diophanes ‘te onrecht weinig gelezen’. Keerom heeft gelijk. Zelden heb ik een boek gevonden dat, bij zooveel zaakkennis, zooveel te denken, zooveel tusschen de regels te lezen geeft. Zijn er veelbelovende werken die weinig geven, Diophanes geeft meer dan hij belooft. 't Is wat men noemt een olijk boek. De Aegyptische Koningsdochter en consorten zijn er op aangegord om u op hupsche wijs in de antieke woning en ook daarbuiten rond te leiden. Wij waardéren deze antiquiteiten-romans met hunne methodus docendi, ja wij voelen ons aangetrokken, al roept Iphis slechts hare vriendinnen toe: Venez: l'onde est si calme et le ciel est si pur!
Laissez sur ces buissons flotter les plis d'azur
De vos ceintures transparentes,
Détachez ma couronne et ces voiles jaloux;
Car je veux aujourd'hui folâtrer avec vous
Au sein des vagues murmurantes.Ga naar voetnoot1).
Diophanes doet voor Iphis niet onder. Ook hij ‘miscuit utile dulci.’ In een prettige intrigue wordt ge rondgevoerd, over de frissche heuvelen van het thans zoo jammervolle Creta, in 't maatschappelijk en huiselijk leven van Sparta en Athene; - zelfs het boudoir en den thalamus der jonge gade van den strammen Epitades dringt ge binnen en ge gaart ruim zooveel noties van 't Atheensch hetaerenleven als uit de Alterthümer van menig philoloog. Laten eenige détails thans niet historisch meer zijn, het schaadt niet aan den indruk dien de hoofdfeiten prenten in uw geest. Maar daar is geestigers in dit boek. Daar is, als bij Horatius, niet alleen luim en scherpte van teekening, maar ook diepzinnigheid bij onzen auteur. Hij peinst, en bekwaam paedagoog voor meer dan de studentenwereld, heeft hij de problemen der moderne maatschappij: wat is vrijheid? wat is godsdienst? steelsgewijze in discussie gebragt. De geheele Diophanes is allegorie, maar dat merkt de oppervlakkige lezer niet. De auteur verborg het zoo snedig, door allerlei locale bijzonderheden trekt hij den lezer zoo diplomatisch in zijn gefingeerden kring, dat alleen die fijner speurt, lont ruikt, maar dat dan ook deze, telkens verrast, glimlagchend mijmert, en, het ongezochte der qui pro quo's | |
[pagina 577]
| |
bewonderend, erkent dat hier op vernuftige wijs eenigc zuivere waarheden, die anders wat nuchter of hard klonken, zijn gezegd. Van Limburg Brouwer heeft niet de gave des stijls, dien Sainte-Beuve noemt ‘ce sceptre d'or à qui reste en définitive le royaume de ce monde:’ integendeel, vlug en onverkuischt schrijft hij voort; maar den slag van inkleeden en kluchtig contrastéren, de kunst om, over iets keuvelend, treffende, menschkundige opmerkingen quasi gedachteloos naast zich neêr te strooijen - die kunst bezit hij in ruime mate. Hooge moraal over kuischheid zit er zeker weinig in dit boek; integendeel, de plaats der handeling brengt meê, dat een der motto's zou kunnen zijn dit distichon eens ouden poëets, naar het hart van een tegenwoordig Franschman gedicht: Bemin den Beotiër en loop niet weg voor zijn vrouwtje
Want de een is braaf en de andre niet slecht -
en in zoover is Diophanes geen boek om bij voorkeur aan schoolknapen in handen te geven. Maar voor den meerderjarige die over de ‘morale indépendante’ eene gevestigde opinie heeft, is deze Jérôme Paturot à la recherche de la liberté een boek, overwaard om nogmaals te worden geopend. De wereld wordt er in beschreven zooals zij is en de menschen zooals ze, onder allerlei klimaat en maatschappelijke vormen, steeds zijn geweest: vol egoïsme en lage driften en - uit zucht naar geld of eer bij de menschen - liefde huichelend voor vaderland, grondwet en kerk. Het onbedorven natuurkind Diophanes treedt hier op als beschamend contrast van ergerlijk maatschappelijk onregt. Wel vindt hij, zeer natuurlijk, in de urbane verleiding die hem omgeeft telkens zijne devia Lyde; maar frisch jongman vol gezond verstand ervaart hij tevens dat ‘de staat de vrijheid der burgers te veel kan beperken’ en gulhartig roept hij uit ‘wat heb ik aan een vrij en onafhankelijk vaderland, als ik zelf niet vrij ben?’ Rijk aan paedagogische wenken is zijn levensloop van zijn prille jeugd af aan, toen het hem, wien meer werd geweigerd dan toegestaan, door inklimming in de provisiekamer gelukte ‘eens een goeden slag in die smakelijke amandelen en rozijnen te slaan,’ en hij, als gevoelig kind, gruwende van zijns broeders dierenplagen, zijnen vader inriep, die op onvergetelijk kouden toon antwoordde ‘'t is maar een kever!’ Die denkwijs | |
[pagina 578]
| |
en stemming vindt ge weêr in de naïve bekentenis des volwassenen ‘ik was nooit sterker op sardellen en tonijnen gesteld geweest, dan toen mijn vader mij panvisch en scharren deed eten’ en in zijn verontwaardiging toen Leon ‘die op de kruptia was uitgeweest,’ verontschuldigd werd met de woorden: ‘onder het plunderen wordt wel eens een Heloot het licht uitgeblazen, doch dat maakt op de massa niet veel en dat goed zal zoo schielijk niet uitsterven.’ - Een Vriend van den Javaan zou hier treffende motto's voor een gloeijend opstel kunnen kiezen. - De onverdraagzaamheid in 't godsdienstige wordt in 't Labyrinth, het bewonderen van geleerden nonsens regt geestig in de Academie geteekend. Maar onder 't woelen der partijen scherpe kritiek oefenend, schetst de kalme redenering, voor 't afgekeurde, u een aannemelijk plan van een beteren stand van zaken. Diophanes predikt haat tegen de streken en valschheid van 't conventioneele menschdom, maar ook hulpvaardigheid en liefde voor den evenmensch, waarheid, billijkheid en trouw. Ruk de maskers af, spons het blanketsel weg, blusch de voetlichten - en de pères nobles van 't maatschappelijk tooneel worden onoogelijke creaturen in het daglicht der werkelijkheid. Kweek in plaats van 't schijnschoone echte humaniteit - wees vriendelijk en meewarig jegens allen - spreek moedig de waarheid voor u uit, betracht haar in staat, kerk, zamenleving - als gij dat doet, gij en uw volk, zult ge snel voortgaan op den weg des heils..... Vlug vergeten is het euvel van onzen tijd. Twintig jaren zijn, juist nu ik dit schrijf, voorbijgegaan sedert de mond des zinrijken geleerden verstomde. Kent de generatie, die sedert opwies, zijne werken? Immers neen! Is zij die boven 't hoofd gewassen? Hebben wij, mannen der tweede helft van de 19de eeuw, die der eerste helft, onze patres, evenals in stoomvermogen en werktuigkunde, ook in luim, satire, menschenkennis geëffaceerd? - De lezer oordeele - door zich op een auctie Diophanes aan te schaffen! Neen, een nieuwe, frissche uitgave, zonder nare plaatjes, worde ons geschonken! Verdient ds. de Keijser het eeremetaal door, in zijn Bibliotheek, letterkundige opstellen, in der tijd geprezen, te redden uit den periodieken plasregen, waarin zij waren ondergegaan; wij juichen ook den herdruk der Kleinigheden van de heeren van Nooten toe. 't Zijn stukjes die | |
[pagina 579]
| |
zelfs buiten de docta cohors treffen door hun Witz. En kan er schooner plengoffer op de asch des ontslapenen worden uitgestort dan door de hand des begaafden zoons, in een fiksche inleiding voor een nieuwen Diophanes ons betoogend, dat wij grove ondankbaarheid plegen door, in den overmoed van 't succès, Longfellows ‘Let the dead past bury its dead’ zelfs uit te strekken tot P. van Limburg Brouwer? Wie weet, of niet, na de lectuur, een kenner, zijne vergelijking makend, denken zal aan de woorden door den voorzitter van 't Britsch Instituut van Civiele Ingenieurs, na de opening der Parijsche tentoonstelling gesproken, en hem aldus zal nazeggen: ‘Ik moet, tot mijn leedwezen, erkennen dat in het schrijven van geestige boeken in de laatste tien jaren geen zoo groote vooruitgang als vroeger wordt waargenomen bij het volk van dit land.’ Dan zou die erkenning beschamend zijn; maar als we ons schaamden was dat een goed teeken.
Zeist, Julij, 1867. |
|