digheid der vroegere rectoren, en de weinige of geheel ontbrekende belangstelling der curatoren, die zich zelden of nooit eenig verslag lieten geven van den staat der aan hun opzigt toevertrouwde scholen, en zich vergenoegden met bij de examina te assisteren, - soms in te dommelen - en op den feestdag der prijsuitdeeling den wierook hun door het aankomend geslacht kwistig toegezwaaid, met welgevallen in te ademen.
Wij mogen thans in geen opzettelijk onderzoek naar den oorsprong der Programmata academica en scholastica treden. Waarschijnlijk zijn ze een teelt van Duitschen bodem, doch het is te verwonderen, dat nog geen duitsch geleerde - die zich, vooral in de XVIIde eeuw in het nasporen van de beuzelachtigste kleinigheden verdiepten, zelfs letterkundige dissertatiën over de vlooijen schreven, - zijne krachten aan het opsporen van de herkomst er van, voor zoo ver ons bekend is, beproefd heeft. De akademische programmen komen in ons vaderland reeds vroeg voor, en zijn nog uit de XVIIde eeuw voorhanden, doch van Latijnsche scholen kennen wij geen gedrukte. Het eerste programma, dat ons onder de oogen kwam, is het Leydsche van 1810, door den rector Franciscus Antonius Bosse in sierlijk Latijn gesteld en uitgegeven. In het volgende jaar (1811) werd er een tweede, doch thans met een Prolusio scholastica de antiquissimâ Atheniensium Philoxeniâ van den conrector John Bake er voor, in het licht gegeven. Sedert verschenen er geen voor 1839, na de eerste organisatie van het Gymnasium, en ten gevolge van het besluit der docenten om, in overleg met curatoren, jaarlijks, na afloop van den jaar-cursus, van wege den rector een verslag van den staat van het stedelijk Gymnasium aan het publiek mede te declen. Bij het derde verslag opende de rector, mr. A.J.J. Bake de rij der wetenschappelijke verhandelingen, die sedert jaarlijks bij het verslag werden gevoegd, met opmerkingen over het logisch beginsel en het geslachtsattribuut, in 't bijzonder van het latijnsche verbum infinitum. Sedert volgde een reeks van uitstekende voortbrengselen der pennen van de heeren Suringar, Pluygers, Nieuwveen, van Leeuwen, Hecker, Sicherer, de Vlaam, Fruin, Oudemans, Kiehl, te Winkel, Perrin, van der Ven, Naber en Bisschop, wiens schets ‘De woelingen der Leicestersche partij
binnen Leiden’, door ons in het Mei-nommer dezer Vaderlandsche Letteroefeningen werd aangekondigd.
Na de opheffing van het stedelijk Gymnasium, volgens besluit