Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1867
(1867)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 247]
| |
Jeugdige fabriekslaven in Engeland,
| |
[pagina 248]
| |
aandacht van het publiek onttrokken. De eerste fabriekswet, genaamd the Factories Health and Morals Act, werd van regeringswege in 1802 uitgevaardigd, en sinds dat tijdvak heeft de wetgeving op dat gebied voortdurende vorderingen gemaakt, zoodat menige aanzienlijke en voor de gezondheid van kinderen gevaarlijke tak van nijverheid onder regeringstoezigt is gesteld. De werkuren zijn verminderd, eene behoorlijke luchtverversching der lokalen en de bescherming tegen ongelukken door de werktuigen is krachtig bevorderd; het bezigen van vrouwen in sommige bedrijven is tegengegaan, en over 't algemeen is de gelegenheid en de lust tot een beteren staat van opvoeding onder de jeugdige werklieden opgewekt. Het onbetamelijk bezigen van kinderen tot fabriekarbeid maakte echter geen bepaald punt van onderzoek uit tot het jaar 1840, toen, tengevolge van een adres van het Lagerhuis tot de Kroon gerigt, eene commissie van onderzoek werd ingesteld. Die commissie getuigde in haar rapport, dat zij gevallen ontdekt had, waar kinderen reeds op hun derde levensjaar aan den arbeid werden gezet; dat vele op hun vijfde aanvingen te werken, doch dat men als regel den leeftijd van zeven of acht jaar moest stellen; dat het voornamelijk de ouders zelven waren, die zulke kinderen gebruikten; dat zij hen dwongen te werken in hun eigen huis en onder hun eigen oogen, maar dat ook massa's jonge kinderen in grootere of kleinere fabrieken van den leeftijd van vijf jaren en daarboven werkzaam waren; dat ze in de meeste gevallen zoo lang als de volwassenen werkten, namelijk gedurende zestien of achttien uren daags met weinig tusschenpoozen; dat in sommige fabrieken en trafieken de meester of fabriekeigenaar van alle zorgen en lasten ten opzigte dezer kinderen zich ontheven achtte, omdat ze gehuurd en betaald werden door de werklieden. Dit rapport was vergezeld van een massa schriftelijke getuigenissen en bewijzen, zoowel door andere bevoegde personen en de belanghebbende zelven geboekstaafd, als die uit eigen onderzoek opgedaan, waardoor het physieke en zedelijke kwaad in een helder maar ontzettend licht gesteld werd, hetgeen door het gansche land den diepsten indruk te weeg bragt. Het eenig gevolg van dit zaakrijk, grondig en omvattend onderzoek was evenwel het vaststellen van een wet tot beperking van het bezigen van vrouwen en kinderen, beneden den leeftijd van 10 jaren, in de kolenmijnen en steengroeven. Eerst in 1860 deed de openbare magt langs wettelijken weg een stap voor- | |
[pagina 249]
| |
waarts. In dien tusschentijd werd, onder toezigt van den staatssecretaris bij het departement van Binnenlandsche Zaken, door den heer Tremenheere een onderzoek ingesteld naar den toestand der vrouwen en kinderen in de bleekerijen, verwerijen en kantfabrieken werkzaam, tengevolge waarvan de arbeid van vrouwen en kinderen in die takken van bedrijf door een parlements-acte onder de bepalingen der Factory-acts werd gesteld. Na de feiten, die hierin omtrent andere takken van bedrijf aan den dag kwamen, was het onmogelijk dat deze wetgeving het bij die bepalingen kon laten berusten; tengevolge van een adres, nu door het Hoogerhuis aan de Kroon gerigt, in Februarij 1861 door graaf Shaftesbury opgesteld, werd wederom een commissie in het leven geroepen, die den naam draagt van Children's employement Commission, of commissie van onderzoek naar den toestand der kinderen en jongelieden in bedrijven, die nog niet bij de wet geregeld zijn. Deze commissie, bestaande uit de heeren Hugh Seymour Tremenheere, Richard Dugard Grainger en Edward Carleton Tufuell, bijgestaan door drie adjunctcommissarissen, ving in 1862 hare omvattende en moeijelijke taak aan. Ze heeft tot dusverre reeds vijf verslagen uitgebragt, alle door zaakrijkheid en degelijkheid evenzeer uitmuntende. Het eerste verslag handelt over de aardewerk-, lucifers-, percusiedopjesen buskruid-patroon-fabrieken, de behangselpapier-drukkerijen, de bombazijnsnijderijen en de schoorsteenvegers-jongens. In deze takken van bedrijf werd overal een groot aantal jonge kinderen gebezigd en wel onder omstandigheden, die de gezondheid en de opvoeding in gevaar bragten. Tengevolge van dat onderzoek werden die bedrijven onder wettelijk toezigt gesteld. Dat dit toezigt niet overbodig was bleek maar al te zeer uit de reeks van feiten, die aan den dag waren gekomen en waaruit we slechts enkele hier zullen vermelden. In de eerste plaats dan zullen we iets omtrent de aardewerkfabrieken van Staffordshire meedeelen, een distrikt, dat, zoo als men weet, de goedkoopste artikelen aan den handel levert. Drie soorten van aardewerk, grofkenkengereedschap, bruin en gekleurd aardewerk worden daar inzonderheid bewerkt, eene indnstrie die reeds van het jaar 1500 dagteekent. In 1750 heeft Wedgwood zijn onsterfelijken naam aan dien tak van nijverheid verbonden. Deze vernuftige en volhardende geest deed het onaanzienlijke en ruwe fabrikaat, door de toepassing van de schei- en | |
[pagina 250]
| |
werktuigkunde tot een kunstproduct stijgen en verhief het tot een der aanzienlijkste takken der britsche nijverheid. Nogtans is het een opmerkelijk feit, dat de toepassing der werktuigkunde in de aardewerk- en porcelein-fabrikaadje van Staffordshire slechts een beperkte uitbreiding erlangd heeft. Behalve een aantal van 27,432 volwassen werklieden, zoowel mannelijke als vrouwelijke, werden in deze industrie omstreeks vier jaren geleden, niet minder dan 593 jonge kinderen, beneden de vijf jaren, gebezigd, van welke 159 meisjes waren; voorts nog 4605 kinderen tusschen de vijf en tien jaren, gezamenlijk een aantal van 5918 kinderen uitmakende, onder welke 2917 meisjes waren. De sterfte onder deze kleinen was aanzienlijk. In één distrikt stierven er, van de 1120 menschen, 270 kinderen of 43 pet. beneden het jaar en nog 149 of 13 pet. vóór hun vijfde jaar, hetgeen te zamen een aantal van 619 sterfgevallen, of 55 pet., van kinderen beneden den leeftijd van vijf jaren bedraagt. De oorzaken van den dood van de meesten moesten in zwakte of gemis van ouderlijke verpleging gezocht worden. Jonge meisjes werden gebezigd tot het beschilderen van goedkoop aardewerk en hare gezondheid werd ernstig bedreigd door het langdurig zitten in overvulde en slecht geluchte lokalen. De kinderen echter die het 't zwaarst te verantwoorden hadden, waren de vormloopers, kleine jongens die de gevormde artikelen naar de droogkamers moeten brengen. Dit zijn kleine kamers van 13 voet in het vierkant en van 8 tot 12 voet hoog, naast de werkplaatsen gelegen. Deze vertrekken worden door middel van gloeijend gestookte gegoten kagchels tot een aanzienlijk hooge temperatuur gebragt; zonder ramen hebben ze naauwelijks eenige luchtwisseling. Bij het binnentreden van een dier vertrekken steeg de thermometer, die de onderzoeker in de hand hield, tot 130 graden Fahrenheit, in een ander zelfs tot 148o. In dit laatste vond hij een vormlooper bezig zijn middagmaal te gebruiken. Ja, de temperatuur was in een derde zoo hoog, dat de thermometer uit elkaâr sprong. Die knapen waren voortdurend in beweging; elke moest omstreeks dertig tot vijftig dozijn gevormde voorwerpen naar de droogkamers brengen en de gedroogde er uit halen. Bij gewonen dagarbeid moest zulk een kind derhalve een ruimte doorloopen van zeven engelsche mijlen. In het hartje van den winter, als de thermometer beneden 0 staat, moesten die arme wurmen dan half naakt, daar ze gewoonlijk niet meer dan | |
[pagina 251]
| |
een weinig lompen over het naakte ligchaam hadden, door en door bezweet die verblijven verlaten om hun sober maal te gaan halen of hun schamel bed te betrekken in de ellendige woning, die soms nog op een paar mijlen afstand was gelegen. Het onvermijdelijk gevolg daarvan was, dat koudevattingen vaak tot hevige borstaandoeningen aanleiding gaven, die maar al te dikwijls den dood na zich sleepten. Uit de officieele telling, in 1861 gedaan, bleek, dat nog 1850 kinderen tot dezen arbeid gebruikt werden.Ga naar voetnoot1) En het slimste van alles was het feit, dat het gewoonlijk de ouders zelven waren die hun kinderen tot dien slavenarbeid dwongen. Het doopen van het aardewerk in een mengsel van soda, borax en potasch en later in loodwit als glazuur, is tevens een van de bewerkingen welke allerschadelijkste gevolgen voor de gezondheid der werklieden oplevert; de kleuren worden gedrukt met dat vergiftig mengsel, waardoor ten laatste bij de volwassen arbeiders verlammingen en bij kinderen stuipen en vallende ziekten teweeg worden gebragt. Door het gedurig hanteeren van dat aardewerk worden de vingers der kinderen zóó gevoelig en teêr, dat ze bij de minste schaving bloeden en alzoo de opname van het vergif nog meer bevorderen. De vaste geneesheer van het gasthuis te North Staffordshire heeft zijn verontwaardiging luide te kennen gegeven over het schandelijk misbruik, dat van die kinderen alzoo gemaakt werd. Voegt men bij dien gevaarlijken en vermoeijenden arbeid nog de omstandigheid, dat kinderen even lang en vaak als de volwassene arbeiders moesten overwerken en dat soms tot diep in den nacht, dan moet het niemand verwonderen, dat het ras van pottenbakkers een naar ligchaam en geest ellendig volk is. Reeds in hunne jeugd misvormd en verzwakt, bereiken ze zeldzaam den ouderdom van vijftig jaren. Ook de lucifers-vervaardiging heeft tal van kinderen opgeeischt, die onder omstandigbeden geplaatst zijn niet minder gevaarlijk voor hunne gezondheid. Ofschoon een tak van nog jeugdige industrie, - hij dagteekent eerst van het jaar 1833, - heeft hij reeds veel onheil onder de arbeiders gesticht. In 1846 vestigde een geneesheer van het gasthuis te Weenen de aandacht op de noodlottige ziekte, waaraan de werklieden in die fabrieken bloot ge- | |
[pagina 252]
| |
steld zijn, bestaande in eene afrotting van de kaak. Deze ziekte rigt het meest verwoestingen aan op zwakke, slecht gevoede en jeugdige voorwerpen. En dat zijn kinderen die tot dat werk in Engeland gebezigd worden meestal. Het officieele verslag noemt ze: ‘de armste der armen en de laagste uit de heffe des volks.’ Het aantal kinderen en jongelieden in dien tak van nijverheid in het Vereenigd koningrijk gebezigd, moet op 1800 gesteld worden, en het geheele aantal werklieden op 2650. Het geringe kapitaal, dat benoodigd wordt om zulk een fabriek te drijven, heeft dien tak van nijverheid veelal tot kleine industrielen beperkt, die niet in staat zijn de noodige uitgaven te doen tot maatregelen, in het belang der gezondheid van de werklieden gewenscht. Het mengen van de materialen wordt beschouwd als het gevaarlijkst, zoowel wegens den damp dien ze verspreiden, als wegens het gevaar van ontploffing; nogtans werden jongens beneden de twaalf jaar gebruikt om het mengsel om te roeren, en werden zoodoende gedurig aan het vergif blootgesteld. Ligchaam en kleeren zijn gedrenkt met die stoffen, zoodat ze in het duister als phosphorescerende ligchamen schitteren. Het doopen van de houtjes in het mengsel geeft het gereedst aanleiding tot het ontstaan der kaakziekte, die bij onkunde en ligtvaardigheid van den jeugdigen werkman niet uitblijft zich te vertoonen. Die ziekte gaat van ondragelijke pijnen vergezeld en een langdurig, smartelijk lijden voert eindelijk tot den dood. Waar kinderen gedwongen worden zich tot zulk een slavenarbeid te leenen kan men ligt beseffen dat de zorg voor verstandelijke en godsdienstige opvoeding veel te wenschen over zal laten; de staaltjes van onkunde en verwaarlozing, die de Commissie onder die kinderen dan ook heeft aangetroffen, gaan alle verwachting te boven. Er waren nog slimmer dan heidens en idioten onder. De invoering van betere werktuigen en de toepassing van goede fabriekswetten heeft gelukkig reeds veel verbetering in dien toestand gebragt. Ook voor de kinderen in de aardewerkfabrieken heeft die wet (in 1864 uitgevaardigd) heilzame gevolgen gehad. Voortaan mag daarin geen kind beneden de 13 jaren toegelaten worden en dan slechts halve dagen, om de andere helft van den dag een school te bezoeken, of den eenen dag in de school, den anderen in de fabriek door te brengen (het zoogenaamd: half-time of alternate-system). Nu wordt er geklaagd over gebrek aan kinderen voor dit werk, waarvan eindelijk het gevolg zal wezen, dat ma- | |
[pagina 253]
| |
chinale kracht den arbeid van kinderen grootendeels zal vervangen en zoodoende die tak van nijverheid uitbreiding en verbetering zal ondergaan. De heilzame invloed van de wet doet zich bovendien nog kennen door de omstandigheid, dat nu reeds 1500 kinderen van schoolonderwijs gebruik maken, die vroeger daar nimmer iets van afwisten. Door deze wet zijn ook een groot aantal kinderen onder bescherming gesteld, die in de andere drie bovengenoemde takken van bedrijf geplaatst waren, en waar veel en harden arbeid van hen gevergd werd. Een later onderzoek, ingesteld naar den toestand der kinderen in andere takken van nijverheid in Engeland gebezigd, deed zien dat niet minder dan 1.400.000 kinderen, jongelieden en vrouwen in de verschillende takken van bedrijf een bestaan vinden, die eene wettelijke regeling noodzakelijk behoeven. Daaronder behoort in de eerste plaats de kant-industrie. Nottingham moet als de hoofdzetel daarvan beschouwd worden. Een onderzoek, in 1842 gedaan, bragt aan den dag, dat reeds enkele kinderen van 2 jaren oud tot het uithalen der draden gebruikt werden, ja niet weinige van 3 jaar oud. Gewoonlijk is de leeftijd van 5 jaren de tijd dat de kinderen in huis aan het werk worden gezet, in de fabrieken eerst tegen 9 à 10 jaar. Bij kanten uit de hand vervaardigd, hebben de kinderen wel het meest te lijden. Dit geschiedt veeltijds in Devonshire, Bedford en Northampton en in sommige streken van Oxfordshire en Buckinghamshire. Dat werk wordt in daartoe bestemde scholen geleerd. Gewoonlijk worden de kleinen tegen hun 6de jaar naar die scholen gezonden, sommige gaan er reeds op hun vierde en vijfde jaar. Die kantscholen zijn gewoonlijk bekrompen lokalen, half vervallen, bedompt en togtig. Ofschoon die scholen, wegens de uitbreiding der groote fabrieken, eenigzins verminderd zijn, zoo vindt men echter thans nog vele zoodanige die een aantal kinderen bevatten. Eén meester werd gezegd omstreeks 3000 kinderen te houden. Het werk vordert veel vaardigheid, doch weinig spierkracht, en daarom wordt de zwakke maar vlugge hand der kinderen daartoe door de ouders en meesters maar al te vaak misbruikt. In den aanvang wordt een kleine som voor het onderwijs gegeven, doch de verwerkte kant komt dan ten bate der ouders. De regeringsverslagen hangen een treffend en treurig beeld op | |
[pagina 254]
| |
van het lijden, waaraan die kinderen zijn blootgesteld onder het leeren van een beroep, waarmede ze den kost moeten winnen. De vervelende en vermoeijende dagen, de slapelooze nachten die ze moeten doorbrengen en de pijnlijke overspanning, waarin de vingers dier kinderen gehouden worden, gaan alle beschrijving te boven. En zoo worden dan die teêre gestellen spoedig naar ligchaam en geest gesloopt, door het verblijf in die ellendige lokalen, waar ze genoegzaam van onderwijs verstoken blijven en daar vaak zien en hooren, wat hen voor altijd in den grond bederft. 's Avonds zitten die kinderen gewoonlijk bij een dunne kaars opeengepakt te werken; hun ontstemd en mismoedig voorkomen bewijst dan genoeg hoezeer ze naar rust verlangen. En toch verzekert een der adjunct-commissarissen dat de kinderen met een angstvallige oplettendheid en bijzondere vlugheid arbeiden, die werkelijk verbazing wekt; geen oogenblik gunnen zij hun vingers rust, noch durven een bllk van het werk slaan. ‘Ja,’ zegt hij, ‘wanneer ik hen op straat ontmoet of in de werkplaats bezoek, schijnen mij hun smeekende blikken den wensch en het verlangen uit te drukken, dat ze hoop voeden weldra van die slavernij verlost te mogen worden door wettelijk toezigt, waarbij tevens hun. werktijd verminderd zal worden.’ Een twintigtal kinderen werd in een lang vertrek van 12 voet in het vierkant aangetroffen, werkende van 15 tot 24 uren achtereen! In een andere school werd slechts 25 kubiek voet, nog geen 70 kub. n: palmen lucht per kind aanwezig bevonden. In sommige huizen zitten de kinderen zonder schoeisel aan op den steenen vloer, ten einde het kantwerk niet te bezoedelen. Wanneer de kinderen, door den langen duur van den arbeid afgemat, vertragen in het werk, dan dient veelal een riet om hen tot vlijt aan te sporen. Een staaltje door een adjunct-commissaris medegedeeld van het lijden van zulk een schepseltje, vinde hier ten slotte nog een plaats. ‘Sara Jannetje Perry, van Brascombe, in Devonshire, is op vier scholen geweest. (De meeste ouders verplaatsen de kinderen, omdat ze meenen, dat de schoolvrouwen de kinderen niet genoeg aansporen, en ze niet spoedig genoeg leeren.) Op sommige dier scholen werkte ze 's winters van 's morgens 6 of 9 ure tot 11 à 12 uur 's avonds; 's zomers van 's morgens 6 tot 's avonds 7 ure. Eens ving ze het werk 's morgens ten 3 ure | |
[pagina 255]
| |
aan en eindigde eerst 's avonds ten 10 ure; gedurende dien dag werd maar slechts 10 minuten voor het ontbijt en 20 voor het middagmaal toegestaan; haar thee moest ze al werkende gebruiken. Menigmaal moest ze 's nachts doerwerken en nam dan haar kantkussen mede naar huis. Ze is thans een vlugge werkster, doch kan hoogstens 3 sh. à 3 sh. 6 d. [of 42 stuivers] 's weeks verdienen, hetgeen ze geheel aan haar ouders moet overgeven.’ Het aantal personen, in de kant-industrie van het V. koninkrijk een bestaan vindende, wordt op 150,000 geschat. De commissie voegt daarbij de opmerking, dat de ontzaggelijk ontwikkeling, die de britsche nijverheid in deze eeuw verkregen heeft in de meeste takken van bedrijf, niet hand aan hand is gegaan met de behoorlijke bescherming van de zwakke en jeugdige werklieden, ofschoon ze tienmaal meer zijn blootgesteld aan gevaren die hunne ligchamelijke gezondheid, hun gemoed, hunne zeden bedreigen, dan vroeger het geval was. De overmatige mededinging in sommige takken van nijverheid, waartoe ook de kant-industrie behoort, in verband met de fluctuatiën in vraag en aanbod, hierbij meestal het geval, maakt het voor vele ouders noodzakelijk hunne kinderen zoo spoedig mogelijk als kostwinners te doen optreden. De bewijzen zijn nogtans in deze industrie maar al te overvloedig voorhanden, dat ouders hunne kinderen tot een overdreven arbeid dwingen, ofschoon daartoe geenszins noodzakelijkheid bestaat, want zonder dit misbruik zouden ze ook ordentelijk kunnen leven. De vruchten, die hun kinderen echter aanbrengen, strekken veeltijds om te voldoen aan onbetamelijke lusten. Het stroovlechten is een van die takken van nijverheid in Engeland, die in sommige distrikten even groote uitbreiding heeft verkregen als het kantwerken, en geeft vaak tot nog slimmere misbruiken, door het bezigen van jonge kinderen tot den arbeid, aanlciding. Het wordt genoegzaam onder de zelfde omstandigheden en voorwaarden uitgeoefend als de kussen-kantbewerking. Men treft die industrie in een groot deel van Buckinghamshire en Bedfordshire aan, en wel waar de kantscholen het minst in aantal zijn, zich voortzettende tot een aanzienlijke uitgestrektheid over Hertsfordshire en de westelijke en noordelijke deelen van Essex. Volgens de officieele telling van 1861 zouden met het stroovlechten en verwerken tot hoeden en petten, 48,043 personen bezig zijn, onder welke zich tusschen 6 à 7000 kinderen be- | |
[pagina 256]
| |
vonden. De leeftijd, waarop die kinderen dat werk begonnen te leeren, is ongeloofelijk vroeg; even als in de kantindustrie trachten de ouders zoo spoedig mogelijk van hunne kinderen partij te trekken. Meisjes van drie jaar heeft men reeds aan 't werk gezien, ofschoon de leeftijd, waarop dat werk gewoonlijk wordt aangevangen, vijf jaren is. In het werk zelf is niets ongezonds gelegen, evenmin kan het eenvoudige en geheel werktuigelijke van den arbeid een reden zijn, waarom men dien veroordeelen zou, indien aan deze kinderen bij eenige uren arbeid daags, ook gelegenheid tot verstandelijke opvoeding gegeven werd maar het ongeduld van sommige ouders, om met hunne kinderen zoo spoedig en zoo veel geld mogelijk te verdienen, is zoo groot, dat alle gevoel van teederheid en bedachtzaamheid bij hen wegvalt. Menschlievende personen hebben zelfs aangeboden om het schoolgeld voor die kinderen te betalen, zoo de ouders slechts toestemming wilden geven hun kinderen naar school te zenden, maar de moeders, vreezende een stuiver van de opbrengst des arbeids harer kinderen te verliezen, weigerden gewoonlijk. De ouders stellen de taaiheid der kinderlijke natuur tot het uiterste op de proef; zoo ziet men hen de kinderen 's winters reeds met het krieken van den dag naar de leerscholen drijven, als ze een groot deel van den vorigen avond en nacht gewerkt hebben. De sterfte aan tering en koortsen onder die soort van kinderen is dan ook aanzienlijk. De vertrekken waarin de arbeid geleerd wordt, zijn buitenmate klein, en de kinderen zitten daar als haringen opeengepakt. Matressen ‘die wat bij de hand zijn’ kunnen ongeloofelijk veel arbeid van de kinderen vergen en verkrijgen. Ook hier wordt de stok vaak gebruikt. In een ruimte, niet grooter dan 10 voet in het vierkant en 6 à 7 voet hoog, werden 42 kinderen aangetroffen met alles digt te werken; elk kind had alzoo niet meer dan 18½ cubiek voet of ruim ½ c.n. el lucht ter beschikking. De groote middenpunten van den handel voor stroovlechterijen zijn Luton en Dunstable, in Bedfordshire, St. Alban's en Hetchen, in Herts. Het zedelijk verval, waarin de arbeiders daar verkeeren, is waarlijk betreurenswaardig. Kinderen in ontucht verwekt, zijn dagelijksche verschijnselen en sommige jonge dochters geven zoo vroeg aan de stem der verleiding gehoor, dat het inderdaad onze deernis wekt. Natuurlijk staat de verstandelijke ontwikkeling tevens op het laagste peil, en naauwelijks vindt men onder de volwassen bevolking iemand die schrijven kan. | |
[pagina 257]
| |
Niet minder verdient de aandacht een andere tak van nijverheid, de zoogenaamde kousenweverij. Omstreeks 120,000 menschen zijn daarin werkzaam. In de laatste twintig jaren heeft die tak van nijverheid een belangrijke wijziging en uitbreidingGa naar voetnoot1) ondergaan, wegens de uitgebreide toepassing van werktuigen, ofschoon het handwerk nog steeds de voorkeur schijnt te behouden. Dit bedrijf draagt dus nog wel het kenmerk van huisindustrie. Nogtans is dat een hard werk, waardoor ook kinderen veel te lijden hebben. De hoofdzetels van die industrie zijn de drie midden-graafschappen Nottingham, Derby en Leicester. In de groote werkplaatsen zijn de werkuren vrij goed geregeld, in de kleinere daarentegen en bij het werk aan huis wordt veel en langdurige arbeid zelfs van kinderen gevergd. Het aaneenhechten of mazen van geweven artikelen wordt soms door kinderen van 5 jaar verrigt, waartoe de eigen ouders hen noodzaken. Een ooggetuige verhaalt, gezien te hebben, dat moeders hare telgen van 5 jaar aan hare knieën bonden, om ze voor het vallen, wegens vermoeijenis of slaap, te vrijwaren en ze dan duchtig wakker klopten, als ze in slaap vielen. Zulk een kind moest een zeker aantal handschoenvingers aan een naaijen alvorens het naar bed kon gaan. Het is niet zeldzaam, dat ouders den ganschen nacht doorwerken en hunne kinderen dwingen hetzelfde te doen. De gevolgen van dien vroegtijdigen en overmatigen arbeid openbaart zich weder in de groote sterfte onder jonge kinderen en in de buitengewone zwakte en wanstaltigheid der overblijvende. Het ras der kousenwevers is dan ook een ellendig soort, en zal er niet beter op worden, zoolang dezelfde misbruiken van den vader op den zoon overgaan. Het modemaaksters- en kleermaaksters-vak, ofschoon niet zoo tot bezigen van kiuderen aanleiding gevende, heeft echter wegens de talrijke bestaande misbruiken, die de gezondheid der werklieden in gevaar brengen, een punt van onderzoek der regeringscommissie uitgemaakt. Daar de aandacht van de regering en van het publiek in het jaar 1842 daarop gevestigd is geworden, zijn vele grieven opgeheven en hebben vele vereenigingen, onder | |
[pagina 258]
| |
de werklieden in het leven geroepen, veel goeds in hun belang gesticht. Veel verkeerds bleef echter nog bestaan, dat dringend verbetering behoeft. Zoo zijn de werkuren overmatig lang. Alleen eene wettelijke regeling, waarnaar alle meesters gedwongen worden zich te schikken, kan tot eene billijke vermindering der werkuren leiden. Behalve de modemaaksters en kleermaaksters kan het aantal der naaisters voor de winkels van gemaakte kleeren in het V. koningrijk werkzaam, op 287,082 gesteld worden, waaronder 44,365 beneden 20 jaar en 10,801 beneden 15 jaar oud. In de landelijke distrikten is het misbruik, dat de ouders van hunne kinderen met dat werk maken, inzonderheid van belang; nachtwerk is daar vrij algemeen. De klimmende en voortdurende vraag voor buitenlandsche en koloniale markten naar engelsch fabrikaat, heeft tot de invoering van de naaimachine geleid. Het werk, dat daarmede thans gelcverd wordt, is aanzienlijk en zal zeker toenemen, als dit werktuig voor den gemeenschappelijken arbeid in fabrieken meer in toepassing zal komen. De toestand van de ellendigste soort van naaisters zal daardoor zeker veel verbeteren; jonge vrouwen die zoogenaamde uitrustingen vervaardigden, verdienden daarmede hoogstens ƒ 2,40 à ƒ 3,60 's weeks: vlugge machine-naaisters verdienen thans gemiddeld ƒ 8,40 à ƒ 9,60 's weeks. Nogtans is het werk met de machine voor vele gestellen op den duur nadeelig. Het is te hopen en te denken, dat de invoering van de stoomkracht ook hierin gewenschte verbetering zal brengen, althans een proef in dien geest genomen in het gouvernementskleeding-depôt van het leger schijnt weldra met een goed gevolg bekroond te zullen worden. Het vervaardigen van kunstbloemen verschaft in sommige streken van Engeland, vooral in Londen en Manchester, aan een groot aantal menschen een bestaan. Men onderscheidt hierin twee soorten: - de gekleurde en rouwbloemen, waarmede niet minder dan 10,797 personen in Engeland en Wales bezig gehouden worden; van deze zijn 620 mannelijke en 5851 vrouwelijke werklieden beneden de 20 jaren oud. De werktijd van deze menschen wordt vooral in Londen gedurende twee-derde van het jaar vreeselijk lang genoemd. Meisjes van 10 jaar. en daarboven worden gedurende 14, 15, en, zoo noodig, 16 uren daags aan het werk gehouden. Daar dit werk vaardigheid en smaak vordert, zoo ziet men menig vlug en aardig kind zich daartoe leenen. De gezondheid van die | |
[pagina 259]
| |
lieve schepseltjes wordt vaak door het veeltijds gevaarlijke stof, dat van die gekleurde voorwerpen onder de bewerking loslaat, hevig ondermijnd. Vooral lijden de oogen er zeer door, als men 's avonds en een deel van den nacht bij scherp gaslicht witte bloemen vervaardigt. Daarbij wordt dit werk gewoonlijk in slecht geluchte en overvulde lokalen verrigt en in eene voorovergebogen houding. Naauwelijks wordt aan die jeugdige werksters den tijd om te eten gelaten. Wanneer de kleine helpsters niet vlug genoeg het werk der oudere bijhouden, dan worden ze gegraauwd en gescholden. De werkplaatsen zijn gewoonlijk keukens of kelders, donker, vuil en bekrompen. Gelukkig dat het schitterende schweinfurter-arseniek-groen tegenwoordig minder gebruikt wordt. De staat van zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van de meeste der jeugdige werklieden is allerbedroevendst; de meesten kunnen niet lezen en de ondeugden der ouders planten zich op de kinderen over. Eindelijk zijn we genaderd tot de belangrijke metaal-industrie en zullen ook hier menig gewigtig feit te vermelden hebben, waaruit blijken zal hoe nadeelig ook hier de arbeid van jonge kinderen voor de gezondheid is. Wij zullen in de eerste plaats onze aandacht vestigen op een van de rijkste bronnen van Engelands welvaart, het zoogenaamde ‘Zwarte land’, de ijzerdistricten van Staffordshire. In de hoogovens, stampwerken en smederijen van Staffordshire en Worcestershire zijn omstreeks 3800 kinderen, jongelieden en vrouwen werkzaam en 3000 in verschillende andere takken van de metaal-industrie in de districten van Wolverhampton, hetgeen met die in dergelijke bedrijven in Lancashire geplaatst, een totaal van 17,729 personen geeft, wier arbeid noodzakelijk een wettelijk toezigt vordert. In de eerstgenoemde inrigtingen is het de gewoonte, dat een groot aantal kinderen en jonge lieden tot nachtwerk, van 6 uur 's avonds tot 6 uur in den morgen, gebezigd worden; in andere takken van die industrie is het wederom de gewoonte ze even lang als de volwassenen overwerk te laten verrigten, zoodat het dagwerk van 6 uur 's morgens tot 11 uur 's avonds duurt. Jonge meisjes moeten soms 14 uren daags aan den blaasbalg trekken, een hoogst vermoeijende arbeid. Het is aan de gietersjongens geheel overgelaten, om zoo lang en zoo hard ze zelf willen, te werken, onverschillig hoe oud ze te werk komen. Niet zelden treft men er aan van circa 7 jaren. Een vader zag men werken | |
[pagina 260]
| |
met drie van zijn jongens van 4 uur 's morgens tot 12 uur in den nacht, en dat weken achtereen, totdat zijn kameraads hem er om uitjouwden. Overwerken is regel; 1200 knapen onder de 15 jaar, en 2400 jongelieden tusscheu 13 en 16 jaar werken om de andere week 's nachts door. Vooral in de distrikten waar kettingen gesmeed worden is dit misbruik groot. Het aaneensmelten der schakels bij een wit-gloeihitte, vordert veel vaardigheid en vlugheid en spant de krachten sterk in. Een knaap moet den volwassen werkman daarin gewoonlijk behulpzaam zijn en het werk van den jongen wordt naar de krachten van den man afgemeten; zoolang deze kan werken, moet gene hem bijstaan, en dat werk is zóó zwaar, dat de volwassenen tegen 6 uur op den avond zoo vermoeid zijn, dat ze rust moeten nemen. Een kettingmaker, te Wednesfield Heath, thans in zijn eigen werkplaats voor een groote fabriek werkende, waar hij die iurigting moest verlaten, omdat hij liever zijn jonge dochtertjes dan gehuurde jongens wilde gebruiken, werd door een adjunct-commissaris bezocht, die daar twee meisjes van 9 tot 10 jaar, als ‘voorslagers’ werkzaam vond, terwijl twee andere, 6 en 8 jaar oud, beurtelings den blaasbalg moesten trekken. En dat alleen om ten hoogste 2 guinjes 's weeks te kunnen verdienen. Ontzettend was het schouwspel die twee teedere schepsels met dit zware en ruwe werk bezig te zien en zwoegende onder den ijzeren wil van een medoogenloozen meester, die nogal haar bloedverwant was. De streek waarin zulk een verfoeijelijk werk verrigt wordt in Engeland is een van die afzigtelijke streken, welke door de menschelijke belangzucht en bedrijvigheid daartoe gemaakt zijn. Bij het gemis van natuurschoon paart zich eene treffende eentoonigheid in de menschelijke zamenleving. De ijzerwerkers dier streken leven geheel afgezonderd van het overige deel der bevolking. De grootste fabrikanten wonen op een afstand van hunne inrigtingen; de hoogere standen worden in de ‘Black Country’ alleen door de dienaars der kerk vertegenwoordigd; niemand, tenzij pligt hem gebiedt, wil daar een vaste woonplaats kiezen. Ontzaggelijke hoopen onraad, afval uit de groeven en sintels uit de hoogovens, zijn over den ganschen weg verspreid, en liggen tot vóór de huizen. De rook, die dag en nacht uit de honderden ovens opstijgt, verduistert de zon, en verstikt de weinige sporen van plantengroei, of omhult alle gewrochten van menschelijke vlijt met een vuil en graauw kleed van roet. Onder zulke omstandigheden laat het | |
[pagina 261]
| |
zich denken, dat van verstandelijke ontwikkeling of verfijnde opvoeding weinig of geen werk wordt gemaakt. En toch is eene zekere mate van opvoeding en ontwikkeling hier meer dan elders gewenscht. Zonder eene betere regeling van den arbeid en van den leeftijd, waarop die wordt aangevangen, valt echter aan geene verbetering te denken. In de tweede plaats verdient Birmingham ten volle de belangstelling, waar er sprake is, om den toestand der kinderen te verbeteren. De triumph, door de fabriekmatige nijverheid dezer eeuw behaald, wordt hier wel in eene veelzijdige, kostbare en aanzienlijke productie gevierd. Het is zelfs ondoenlijk om een juist cijfer van alle soorten van bedrijven op te geven. Als een gering bewijs daarvan strekke, dat in 1841 alleen in deze stad door 2100 firma's 97 verschillende bedrijven werden uitgeoefend, die in andere groote steden niet bekend waren. Dat cijfer is sinds aanmerkelijk toegenomen en de bevolking, met inbegrip der voorsteden, is van 1841-61 met 127,000 zielen vermeerderd. De artikelen, die uit die ontzaggelijke werkplaats voortkomen, verschillen van de kolossale stoomhamers en monsterkanonnen tot de fijnste horlogewijzers en ragfijne filigrainwerken. Het verbruik van metaal is zoo aanzienlijk, dat het de stoutste berekeningen overtreft. Zoo b.v. wordt er wekelijks 400 à 500 ton koper verwerkt, 10 ton staal tot pennen gehakt, 3000 onsen goud en 6000 onsen zilver tot het vergulden en verzilveren gebruikt. Zoo wordt ook een aanzienlijke hoeveelheid edele gesteenten tot versiering dier werken gebezigd, en de hoeveelheid parelmoer, alleen tot het vervaardigen van knoopen benoodigd, wisselt jaarlijks van 1000 tot 1500 ton. Een naauwkeurige schatting van het aantal kinderen beneden de 15 jaren, in de veelsoortige bedrijven in Birmingham werkzaam, geeft een cijfer van 2000; voegt men hierbij het aantal vrouwen en jongelieden in de verschillende bedrijven van Birmingham en zijne distrikten werkzaam, dan zal men niet ver af zijn van het cijfer van 40,000. In de stad zelve wordt voor de voornaamste bedrijven hun aantal op 18,480 geschat. De gewone werkuren zijn niet overmatig, van 8 uur 's morgens tot 7 uur 's avonds; maar het kwaad zit hier wederom in het overwerken. Zoo is het een gewoonte bij de spijkermakers om over te werken en dat genoegzaam zonder tusschenpoozen. De vermoeijenis van den werkman is de eenige maatstaf die tot | |
[pagina 262]
| |
rust noodzaakt. Velen vangen het werk aan ten 5 uur in den morgen, om niet voor 10 à 11 uur 's avonds te eindigen. En bij dat werk worden vele kinderen gebezigd, die meestal onder toezigt der ouders zelven werken. Een werkman zeide zeer naïef tot een der commissarissen: ‘ik en mijn dochtertje zijn maar zwakke schepsels, daarom werken we niet langer dan van 's morgens 7 tot 10 of 11 uur 's avonds.’ Vele vaders drijven hun kinderen reeds op zevenjarigen leeftijd naar de werkplaats. In een optogt van verscheidene duizenden spijkermakers uit de nabijgelegene dorpen van Dudley, om een meeting te houden met de werklieden van Haks Owen, ten einde deze tot werkstaking aan te sporen, zag men een groot aantal kinderen, waaronder die niet ouder dan 6 à 7 jaren waren en met bebloede voeten, van den mijlenlangen weg dien ze afgelegd hadden, door de moeders voortgesleept werden. Deze kinderen maakten reeds een deel van het legerkorps van weerspannigen uit! Over 't algemeen is die soort van werklieden zeer zorgeloos, waardoor hun kinderen natuurlijk veel te lijden hebben. Men ziet gewoonlijk meisjes in de werkplaatsen. Ofschoon het werk niet zwaar is, wordt het vermoeijend door den langen duur. De ouders die hun kinderen daartoe zoo vroeg opleiden, hebben dit meestal niet uit behoefte te doen; de gewoonte om elk lid van het gezin zoo spoedig mogelijk productief te maken is hun drijfveer. Waar men ellende en gebrek aantreft, wordt zulks meestal door de zorgeloosheid der huisvrouw en de onmatigheid van den werkman teweeg gebragt. Een groot aantal kinderen, in Birmingham werkzaam, wordt door de werklieden, niet door de fabriekanten, gehuurd, een groot kwaad, omdat hierdoor de verantwoordelijkheid van den patroon geheel buiten gesloten wordt. De vaardigheid en vlugheid, die vele vrouwen en kinderen bij dat soort van werk erlangen, is ongeloofelijk. Een vlugge werkster kan in een dag van 10 uur 36,000 stalen pennen hakken, een bewerking, die 72,000 verschillende bewegingen met den arm vereischt, of twee bewegingen per seconde. Men beweert, dat hoe meer de machine het werk aan de menschelijke hand ontneemt en hoe vernuftiger ze is ingerigt, des te minder aan den werkman de gelegenheid gelaten wordt zijn verstand bij het werk te ontwikkelen. Van daar dat men de jongens en meisjes, aan de spelden-machines geplaatst, voor zoo | |
[pagina 263]
| |
weinig ontwikkeld houdt. Hier is het handwerk bijna geheel overbodig gemaakt, en de machine tot het vervaardigen van spelden, tegenwoordig in gebruik, is een der vernuftigste werktuigen van den laatsten tijd. Men behoeft eenvoudig een eind ijzerdraad onder een rol of trommel te plaatsen, en alleen met een weinig oplettendheid voor den goeden gang, brengt de machine een onophoudelijken stroom van afgewerkte spelden voort. Een jong meisje kan vier van zulke machines besturen, en in een week van 5½ dag, kan ze zoodoende 3,500,000 spelden afleveren. Over het algemeen laat de behandeling van die kinderen in de groote fabrieken van Birmingham en zelfs in de distrikten weinig of niets te wenschen over; maar wederom zijn het de ouders, die hun kinderen het meest exploiteren. Dit is vooral in het oogloopend bij de knoopenmakers, waar meisjes van drie jaar reeds aan het werk worden gezet, en als regel op den leeftijd van zes jaar het werk aanvangen. Vooral zijn het de moeders, die haar kinderen zoo spoedig mogelijk naar de werkplaats drijven, om 2 à 3 shillings 's weeks van elk te maken. De groote vraag naar jeugdige werklieden in Birmingham heeft de strekking, om de verhouding tusschen ouders en kinderen om te keeren, zoodat deze den kost voor genen zullen verdienen. Die ongelukkige rigting werkt allerverderfelijkst op de ontwikkeling van het opkomende geslacht. Verstoken van eenigerlei opvoeding worden die jeugdige schepsels dadelijk aan den meest werktuigelijken en eentoonigen arbeid gezet en komen op de fabrieken vaak in gezelschap van meer volwassenen, die het in verstandelijke ontwikkeling niet verder dan zij hebben gebragt, doch wier ondeugden het greintje menschelijkheid, dat dien kinderen van nature nog eigen is, ten eenemale uitdooft. De staaltjes van onkunde omtrent godsdienst en bijbelkennis bij die kinderen door de commissie aangevoerd, gaan alle beschrijving te boven. Bij een onderzoek van 100 kinderen tusschen 7 en 10 jaren oud, bleek dat 72.5 pet. niet lezen kon; verstaanbaar en vloeijend kon het slechts één van de honderd! Velen kenden den naam der regerende koningin niet, noch dien van Londen. Naar de beteekenis van voorwerpen uit de dagelijksche omgeving gevraagd, bleven de meeste een antwoord schuldig; een koe op een teekening werd voor een leeuw gehouden. In sommige groote fabrieken worden van wege de direktie van tijd tot tijd feesten gegeven en uitstapjes naar het land met de | |
[pagina 264]
| |
kinderen gemaakt. Dan eerst ontwaart men hoe ontvankelijk het kinderlijk gemoed voor de indrukken eener schoone natuur is, want zulke dagen blijven jaren lang in het geheugen en worden als gewigtige tijdstippen beschouwd. Wat betreft de gelegenheid en de middelen om een behoorlijke opvoeding te erlangen, daarvan heeft Birmingham overvloed. Zoolang men echter de ouders en patroons niet verbieden kan de kinderen gansche dagen achtereen te laten werken, moeten alle pogingen der menschlievendheid vruchteloos blijven. Men schat het aantal kinderen, jongelieden en vrouwen in de metaal-industrie van Engeland en Wales werkzaam, en die behoefte hebben aan eene wettelijke regeling van hunnen arbeid, op 70,000. Naast de metaal-industrie van Birmingham neemt die van Sheffield een belangrijke plaats in, en ook hier zijn wederom alle nadeelige invloeden vereenigd, welke de gezondheid van kinderen en zelfs volwassenen in gevaar brengen. Een hoofdtak van bestaan zijn de zoogenaamde messenmakerijen, in haren veelzijdigsten en ruimsten omvang opgevat. Het voornaamste werk bestaat in het slijpen en polijsten van alle soorten van messen en scharen, scherp gereedschap en machinetuig en in het algemeen in het polijsten van alle mogelijke artikelen van staal vervaardigd. Van niet minder belang is de vijlen-industrie. Het hakken en slijpen van vijlen is ook hoogst vermoeijend en ongezond. Behalve aan de schadelijke invloeden van het staal- en steenstof, is de werkman hier aan de vergiftige inwerking van het lood, dat tot onderlaag voor de hakkers gebruikt wordt, blootgesteld. Over het algemeen zijn de slijperijen zulke ellendige lokalen, dat ze door de werklieden zelven, die men waarlijk niet van te vergedrevene kieschheid kan beschuldigen, varkenshokken genoemd worden. In de natslijperijen is de vloer en de geheelc omgeving steeds druipende van het water, dat van de steenen afvliegt en daarbij hoogst onzindelijk. Ter verdrijving van het stof zijn de werkplaatsen meestal open en dus togtig en 's winters koud. Daar dit werk hoogst vermoeijend is, raken de werklieden spoedig bezweet en gaan dan half naakt in de open lucht. De ontzaggelijke hoeveelheid stof die in de werkplaatsen gedurig van de werktuigen en stalen voorwerpen loslaat, wordt door den werkman ingeademd en geeft gewoonlijk tot de schromelijkste ziekten aanleiding, die het leven van de meesten verkorten en groote verwoestingen aanrigten. Het is bewezen, dat een werkman da- | |
[pagina 265]
| |
gelijks minstens drie pond fijn staalstof onder zijn neus voortbrengt en een hoeveelheid steenstof, die nog veel aanzienlijker is. Werklieden, naauwelijks twintig jaar oud, zien er dan ook gewoonlijk als uitgeputte grijsaards uit. De ademhalingsorganen zijn gewoonlijk de zetel van hun lijden. De luchtcellen worden van lieverlede met dat stof gevuld en belemmeren de ademhaling (grinder's disease). Het roodgloeijend staal spat hun tevens in de oogen, en verwekt hevige ontsteking, ja, soms geheel verlies van het edele zintuig des gezigts. De gemiddelde leeftijd van de slijpers is dan ook betrekkelijk zeer laag en verschilt naar mate van het werk en de wijze waarop dat geschiedt. Voor de vorkenslijpers is die bevonden 28 jaar te zijn, voor de slijpers van scheermessen 29 jaar, van scharenslijpers 32 jaar, van scherptuigslijpers 33 jaar, en van tafelmessenslijpers 35 jaar. De gemiddelde leeftijd van alle soorten van nog levende slijpers (zoowel nat- als droogslijpers) was niet hooger dan 34 jaar. De gemiddelde leeftijd der droog- en natslijpers, leden van de slijpers vereeniging in Sheffield, in het tijdvak van 1859-64 overleden, was 46 jaar. Men houde hierbij wel in het oog, dat in die vereeniging de beste soort van werklieden zijn. Gelukkig heeft de vindingrijke geest in den laatsten tijd middelen weten uit te denken, waardoor veel van het gevaarlijke aan dien arbeid verbonden, wordt afgewend of verminderd, doch helaas! onkunde en zorgeloosheid bij de belanghebbenden, de werklieden zelven, hebben de toepassing dier middelen tot dusverre nog zeer beperkt. De gewoonte van een ellendig bestaan om te slepen heeft bij de meerderheid zulk een ingang gevonden, dat men bij het verschaffen van goeden raad ten antwoord krijgt: ‘Spaar de moeite maar, er is aan ons toch geen goed te doen; onze ellende is al groot genoeg voor dat beetje leven, dat ons gegund is!’ En toch zien ze dagelijks voor oogen welk een onschatbaar voordeel de invoering en het gebruik van den waaijer, ter verwijdering van het stof onder het werk, voor hunne gezondheid oplevert. Voor dat werk worden ook kinderen gebezigd en zelfs op den leeftijd van 9, soms van 7 en 8 jaren, ja. men vond een kind van 6 jaar op de plaats van den vader, aan een droogslijperswiel zitten werken. Jongens en meisjes zonder onderscheid worden ook hier gewoonlijk door de ouders zelven tot het werk gebruikt. Zie hier eenige staaltjes van het lijden dier ongelukkige | |
[pagina 266]
| |
wezens. Een jongen van 9 jaar werkte in een crinolineveerenfabriek, drie dagen tot 's avonds laat zonder verpozing, met zijn vader. ‘Ware het niet, dat er averij aan de machine was gekomen,’ zeide de onmenschelijke vader, ‘dan zouden we zoo wel de heele week hebben kunnen doorwerken.’ Een ander kind, dat van zijn negende jaar, reeds twee jaren met het harden en temperen van crinolinestaal bezig is, werkt van 's morgens 7 tot 's avonds 9 ure, viermaal 's weeks en dat gedurende verscheidene maanden; soms duurde de werkdag tot 12 uur in den nacht, tweemaal zelfs 24 uren achtereen. Een derde in een pletterij werkzaam, werkte van 6 uur 's morgens tot 's avonds 8½, en dat gedurende 6 maanden achter elkaar. Een vierde, 9 jaar oud, maakte dikwijls drie dagen van 12 uur achtereen, en bij 10 uur arbeid, werkte hij twee dagen en nachten door. Andere knapen, van 12 tot 15 jaar, moesten dikwijls van Vrijdag middag 12 uur tot 's Zaturdags namiddags 2 uur doorwerken. Andere weder werkten van Maandag tot Donderdag door. Als bewijs van het zware werk, dat vaak van die knapen gevorderd wordt, voert men aan het geval van een knaap van 14 jaar, die een groot deel van den dag bij een vijlensmeder als voorslager werkzaam, een hamer van 22 pond gewigt moest slingeren. Die jongen was dan ook geheel scheef gegroeid. Niet minder groot is het misbruik dat van de jeugdige krachten gemaakt wordt in de steenbakkerijen en steenplaatsen van het V. koninkrijk. Ofschoon het werk op zich zelf niet ongezond is, zoo zijn de omstandigheden waaronder het verrigt wordt, veelal de aanleidingen tot ligchamelijk en zedelijk verval. De arbeid die van kinderen en jongelieden daar gevorderd wordt, is veel te zwaar en te langdurig. Steenkruijers moeten, in den loop van een werkdag, een vracht van omstreeks 25 ton gewigt, door een doorweekten kleiweg, soms langs hellende vlakten en langs smalle planken, voortduwen. Dit werk verrigten gewoonlijk knaen meisjes van 13 tot 15 jaar. In een steenbakkerij werd een meisje van 12 jaar bezig gevonden met het vangen en overdragen van steenen, elken gang met een gewigt van 14 pond en dat den ganschen dag door. In gewigt berekend zou door hare handen alzoo een gewigt van 36 ton gegaan zijn en om die te vervoeren langs een smalle, dunne plank, moest ze 11,333 maal haar ligchaam geheel omwenden. Andere meisjes ‘pages’ genoemd, moeten 6 stuks vuurvaste steenen te gelijk | |
[pagina 267]
| |
naar den oven brengen. Elke steen weegt nat 9 en gedroogd 7½ pond. Ja, een kind van vijf jaren werd reeds aan dusdanig werk gezien. De zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van deze jeugdige werklieden is dan ook hoogst beklagenswaardig. De regeringscommissie verklaart, dat ze op het laagste peil stonden van al de werklieden, waarover het jongste onderzoek zich heeft uitgestrekt. Een achtenswaardig geestelijke, die jaren onder hen verkeert, getuigt: ‘dat de gedurige omgang van die jeudige werklieden met de meer volwassenen van het slimste karakter, allerverderfclijkst op de zedelijke ontwikkeling van het opkomend geslacht werkt. De taal die ze voortdurend vernemen, de vloeken en scheldwoorden, die hun steeds toegeduwd worden, het gemis van eenige godsdienstige of verstandelijke opvoeding, moeten wel die ontvankelijke gemoederen tot ruwheid leiden en verdierlijken.’ Knapen en meisjes gedragen zich dan ook even liederlijk als de volwassenen, hunne meesters en vooral hunne ouders. Men ziet ze even goed als deze in de kroeg aan whisky en bier zich te buiten gaan en zich dan aan ongebonden taal en handelingen overgeven. In de vuile, bekrompene hutten leven en slapen de werklieden van elken leeftijd en beider geslacht bij elkaâr; walgelijk zijn de tooneelen van verdierlijking, die men daar kan aanschouwen. De vrouwen en meisjes spelen daarbij een even misselijke rol als de mannen. De hooge loonen, die deze knapen en jongelieden al dadelijk verdienen, werken nadeelig op hun verstandelijken en zedelijken toestand. De ouders toch maken hen zoo vroeg mogelijk productief en onthouden hun dan elk onderwijs. De kinderen, in het bezit van een ruim weekgeld, gevoelen zich al spoedig onafhankelijk en verkwisten het loon aan zaken, die eer tot verderf dan tot behoud van hun ligchaam strekken. Stevige jongens en meisjes van 15 en 17 jaar kunnen 16-20 sh. of ƒ 12 's weeks verdienen. Dat die kinderen zoo vroeg aan het werk worden gezet, is geenszins toe te schrijven aan de bekrompen omstandigheden der ouders. In tegendeel, het zijn juist degenen die het meeste verdienen die hunne kinderen zoo jong aan het werk zetten om nog meer geld te kunnen krijgen en dan het gewonnene spoedig in ongebondenheid verkwisten. Men heeft voorbeelden van zoodanige werklieden, die met hun gezin in den zomer ƒ 36. - in | |
[pagina 268]
| |
de week, en 's winters nog de helft konden verdienen. Een voorbeeld wordt aangehaald van zulk een werkman, die's zomers met zijn gezin zelfs ƒ 50 - ƒ 60 's weeks kan verdienen en 's winters naauwelijks een stuk droog brood om te eten of een hemd aan het lijf had. Dit is maar al te zeer het geval bij diegenen die hunne loonen aan den drank verkwisten en de verdiensten hunner kinderen gebruiken, om in de behoeften van de voeding en kleeding des gezins te voorzien. Eindelijk blijft ons nog ter beschouwing over de glas-industrie, die in het V. koningrijk een belangrijke plaats onder de takken van nijverheid inneemt. Het opheffen van de belasting en van andere hinderlijke formaliteiten op dit stuk, heeft tot een aanzienlijke uitbreiding van de glas-industrie in Engeland geleid. Sinds 1845 is de productie van glasplaten aan ééne inrigting met het viervoud toegenomen, en wel van 312,000 tot 1,240,000 voet per jaar. In 1863 steeg de productie van gestrekt tafelglas in twee fabrieken tot 8.000.000 voet per jaar. De vervaardiging van kroonglas is verminderd, doch het fabriekaat van gerold flintglas is daarentegen aanmerkelijk vooruitgegaan; een firma, die vroeger slechts 350,000 poad afleverde, maakt thans 3,000,000 pond 's jaars. Evenzoo is het fabriekaat van flesschenglas aanzienlijk vermeerderd; in 1862 bragten 47 huizen in het distrikt van den Tyne meer dan 50 millioen flesschen in den handel. De industrie wordt in 4 groote onderdeelen onderscheiden: 1. het vervaardigen van plaat- of tafelglas (spiegel-en vensterglas); 2. het kristal of flintglas; 3. het kroonglas en 4. het flesschenglas. Tafelglas wordt gegoten of gerold, terwijl kroon- en flintglas geblazen en uit de hand bewerkt wordt. De zetel van de glasindustrie in Gr. Brittanje is voornamelijk bepaald door de aanwezigheid van steenkolen, die daartoe in aanzienlijke hoeveeheid gevorderd wordt, en in zekere mate ook door het gemakkelijk verkrijgen van de overige materialen, zooals mergel en zand. Het aantal kinderen en jongelieden, in de glas-industrie van het V.K. gebezigd, bedraagt 3934, en de vrouwen boven de 18 jaar, alleen in Engeland en Wales werkzaam, 1600; het gezamenlijk aantal vrouwen, kinderen en jonge lieden in de glas-industrie van het geheele britsche Koningrijk kan op omstreeks 5.000 gesteld worden. De kinderen betreden gemeenlijk op den | |
[pagina 269]
| |
leeftijd tusschen 9 en 11 jaar die fabrieken. De hitte waaraan die kinderen bij dat werk blootstaan, is ontzettend, vooral in de werkplaatsen waar flint- en kroonglas vervaardigd wordt. Het heetste werk hebben de jonge ‘schoffelaars’, die de werklieden bijstaan om de schop vast te houden en de deuren der ovens moeten openen en sluiten. Een thermometer door een der experts boven het hoofd van zulk een jongen geplaatst, rees terstond tot 130o Fahrenheit, bij een ander zelfs tot 150o; terwijl hij daarmede bezig was kromp zijn hoed zoo geweldig, dat hij hem niet langer op het hoofd kon houden en hij hem naar den hoedenmaker moest zenden, om hem weêr in den vorm te brengen. De hitte, die in de flesschenblazerijen gemeenlijk heerscht, bedraagt 106o-120o Fahrenheit, en de jongens tot het halen en brengen van flesschen gebezigd, moeten aanhoudend uit deze temperatuur in de open lucht gaan, en dan bij een dag werkens eene ruimte van eenige mijlen doorloopen; men schatte dit in sommige fabrieken te Yorkshire op 15 a 16 mijlen. Bij een andere werd deze weg gemeten en bevonden te bedragen tusschen 13½ en 17 mijlen, naar gelang van het aantal flesschen dat gemaakt werd. Dien weg moet een jongen van 11 jaar afleggen. In nog een andere, waarin 90 dozijn flesschen in een goeden dag gemaakt worden, bedroeg die ruimte 20 mijlen. In een fabriek van gewoon flintglas moest een jongen een ruimte van 16 tot 18 mijlen in den tijd van zes uren doorloopen. Daarbij wordt het dragen van de vervaardigde voorwerpen op den duur vermoeijend. Een werkman verklaarde, dat hij het op den langen weg niet zou kunnen volhouden. Bij dien vermoeijenden arbeid wordt den knaap niet meer dan zes uren rust in de 24 gegund, en die moet hij voor een deel nog met het naar en van huis loopen en eten besteden; hoe weinig tijd blijft hem dan voor den slaap over. Ook hier is het overwerken veelvuldig. Een kind van 10 jaar had onafgebroken gewerkt van Vrijdag 's morgens 7 nur tot Zaturdag 's avonds 7 nur, ter steels nu en dan een weinig rust zoekende. Nachtwerk is dan ook vrij algemeen in de glasfabrieken. Men kan zich bezwaarlijk een denkbeeld maken van den nadeeligen invloed, dien dat werk op de ontwikkeling van die jonge knapen heeft. Ze zien er dan ook uit als geesten; de snelle afwisseling van temperatuur stelt hen aan gevaarlijke borstziekten bloot, hun oogen worden verzwakt door het verhlindende ovenvuur, hun voeten zijn ontveld en verwond door bet | |
[pagina 270]
| |
aanhoudend loopen. Men ziet hen menigmaal half slapende werken. Een knaap van 13 jaar zeide, dat hij de gewoonte had om onder het nachtwerk te zingen, ten einde zoodoende den slaap te verdrijven. Onder zoodanige omstandigheden valt natuurlijk aan verstandelijke ontwikkeling niet te denken. In de glasblazerijen werken de jongens nog langer dan de volwassen arbeiders, omdat vele voorbereidende werkzaamheden door de jongens verrigt worden, waarna de werkman aan den arbeid gaat. Het slijpen van flintglas is bovendien een werk, dat niet van gevaar ontbloot is, omdat daar rattenkruid en loodwit bij gebruikt wordt. De loonen dier jeugdige werklieden zijn in dezen tak van industrie over het algemeen vrij hoog. Voor de laagste klassen bedragen ze 5 sh., voor de hoogere 7 tot 10, in enkele zelfs tot 15 sh. 's weeks. In Yorkshire maakte een jongen van 10 jaar, met overwerken, 8 sh. 6 d., of ƒ 5.10 's weeks. Buiten hetgeen ze door overwerken verdienen, moeten ze gewoonlijk hun loon geheel aan hun ouders afstaan; van daar dat die jongens zoo verzot zijn op het overwerken, hoe nadeelig dit ook voor hunne gezondheid is. In sommige distrikten is het werken op Zondag voor knapen vrij algemeen en zoo wordt de eenige dag, die hun nog overblijft, om rust te genieten of zich eenig genot te verschaffen, hun ontroofd. De Zondagscholen, zulke gewenschte inrigtingen voor de arbeidende klassen in Engeland, worden in die distrikten door deze soort van jongens dan ook schaars bezocht. Over het algemeen laat het zich goed begrijpen hoe treurig het met de verstandelijke, godsdienstige en zedelijke ontwikkeling van die klasse van werklieden gesteld is. De glaswerkers staan dan ook algemeen als een dom, koppig en liederlijk volk bekend. Het misbruik van sterken drank geldt hier als regel, waartoe de knapen reeds vroeg worden aangespoord, als ze gedurig voor den volwassen werkman naar de kroeg moeten gaan om brandewijn of bier. Ja, er zijn voorbeelden van zulke jongens die een half pint daags gebruiken, behalve het bier. Vooral werkt de omstandigheid, dat het beroep van glaswerker gewoonlijk van vader op zoon overgaat, hoogst verderfelijk op de ontwikkeling van dien stand. Een goed oog en wat handigheid zijn voldoende om het werk te leeren, en dan bekommert een vader zich verder niet over de toekomst van zijn zoon, dien hij bij zijne geboorte reeds tot ‘het vak’ bestemt en hem daar vroeg genoeg in opleidt. | |
[pagina 271]
| |
Behalve de genoemde bedrijven heeft het onderzoek der commissie zich nog over tal van andere uitgestrekt. Wij mogen echter volstaan met het medegedeelde, waaruit de noodlottige invloed van kinderarbeid maar al te duidelijk gebleken is. Wij hebben daarbij de treurige ervaring opgedaan, dat de voorname schuld van dat misbruiken van jeugdige krachten bij de ouders zelven is gelegen. Het vergrijp moet des te grooter geacht worden, waar men ziet, dat louter winstbejag hen daartoe aanspoort. Vele ouders zien in hunne kinderen slechts de middelen om hunne inkomsten te vermeerderen, die niet zelden strekken om aan ongebonden lusten vrijen teugel te vieren. Waar er nog voorbeelden van menschelijk gevoel zijn aangevoerd, werden die zelden van de ouders, meestal van werkgevers, die in geenerlei betrekking van bloedverwantschap tot de kinderen stonden, vermeld. Welke waarde moet men dan hechten aan de klagten van de zoodanigen tegen wettelijke bepalingen, die de jeugdige slaven in een beschaafd land in bescherming zullen nemen en misbruiken zullen stuiten, die door het eigen bloed dier arme kinderen begaan worden? Heeft men eerst met goed gevolg op de hoofden van groote fabrieken en werkinrigtingen gewerkt, thans is de tijd genaderd, dat de kleinere bazen en de hoofden van gezinnen door de magt eener wet in hunne buitensporige eischen en handelingen beperkt en zoodoen de duizenden bij duizenden onmondige wezens tot goede staatsburgers worden opgeleid. Niet langer moeten ze als bezielde werktuigen gebezigd worden. Opvoeding en onderwijs moeten meer ingang onder hen verkrijgen en zoodoende zal het verstand van lieverlede boven de ruwe kracht der machine weten te zegevieren. |
|