| |
| |
| |
De geslotene deur in Italie.
Brief van een Engelschman in Rome aan een Italiaan in Londen.
‘Gij bezoekt Rome voor de vierde maal. Gij hebt vrijen tijd tot uwe beschikking, gij hebt oogen in uw hoofd, en gij hebt u met uwe sympathie in de italiaansche kwestie aan de liberale zijde geschaard. Rome staat op een keerpunt, zooals door geheel Europa gevoeld kan worden. Vertel eens aan mij, den banneling, hoe Rome er uitziet.’
Deze uwe zeer natuurlijke vraag, mijn goede vriend, bereikte mij den 15 November. Binnen een maand na dien datum zijn volgens gesloten overeenkomst de Franschen verplicht Rome te verlaten, om den paus en het volk zijn geschillen te zamen te laten vereffenen. Moet ik u naar waarheid vertellen hoe Rome er uitziet onder deze omstandigheden? Gij zult verbaasd zijn, maar niet minder teleurgesteld. Rome ziet er precies uit als toen ik hier 't laatst was, bijna vier jaren geleden - als toen ik hier voor de tweede maal was, elf jaar geleden - en zoo als Rome er uitzag toen ik hier voor de eerste maal vertoefde, acht en twintig jaren geleden.
Ik stem u toe, nieuwe hôtels zijn er opgericht, de Fincian Hill is verbeterd, een station van den centraal-spoor is er opgerigt, eene oude kerk is ontdekt te St. Clemente, een nieuwe is gebouwd op de ruinen van den Basiliek van St. Paolo, seltzerwater is te verkrijgen, crinolines zijn te zien, de huur-rijtuigen (?) zijn verbeterd. Maar niettegenstaande dit alles herhaal ik, dat
| |
| |
het Rome, dat ik mij het eerst van 1838 herinner, hetzelfde Rome is, dat ik nu terugvind in '66. Niemand die door de stad wandelt, op volk en priester let, zal het geringste spoor ontdekken van de verandering, die gij mij zegt dat op handen is, of van de groote schokken en gebeurtenissen, die binnen een maand tijds kunnen plaats grijpen.
Wat is het geheim van deze buitengewone apathie? Ik geloof dat dit het is, dat de roomsch-katholieke kerk vast staat, en met haar dit volk. Ik kan mij vergissen, maar de indruk op mij gemaakt, door wat ik in dien tijd in Italië gehoord en gezien heb is deze, dat de toestand van den paus waarlijk niet zoo wanhopend is, als de vrijzinnige nieuwspapieren ons dien voorstellen. Ik zie drie goede kansen voor zijne heiligheid en zijne priesters: de eerste is de enorm-groote zedelijke invloed, dien ze tot hunne beschikking hebben - de tweede het gebrek dat er is, sedert Cavours dood, aan flinke macht en kundige mannen in de burgerlijke en militaire administratie van het Italiaansche koningrijk - de derde de aangeboren gebreken van het Italiaansch volkskarakter.
Verfrommel mijn brief nu niet en gooi hem niet in 't vuur! Zeg niet: ‘de Priesters hebben hem beet! mijn vriend is niets beter dan een Reactionair, op zijn minst een Jezuiet.’ Geen Engelschman leeft er, die een welmeenender vriend is van de Italiaansche zaak dan ik, nog eens geen Engelschman leeft er, die ernstiger dan ik wenscht deze natie groot, voorspoedig en vrij te zien, van het eene schiereiland tot het ander; maar er zijn aan elke zaak twee kanten, de lichtzijde en de schaduwzijde, en Italiaansche liberalen hebben naar mijn oordeel nu lang genoeg alleen de heldere zijde van de Italiaansche staatkunde bekeken. Laat nu de donkere zijde ook haar beurt eens krijgen. Het is als een algemeene regel aangenomen, dat als iemand in moeielijkheid komt, het beste middel om er uit te geraken is, het ergste er van het eerst onder de oogen te zien. Wat nu van enkele personen waar is, is zeker waar van volken en, (ik waag het te denken en te zeggen) met nadruk waar van uwe natie - verdraag het van den barren Engelschman dat hij de naaste waarheid zegge -: het laatste wat een der uwen geneigd is te doen, is dit, het ergste in het aangezicht te zien. Kom, geef mij een arm en doen wij het samen. -
Gij zijt twintig jaar in Engeland geweest. Gij zijt bijna - | |
| |
ofschoon, gelukkig voor mijne kans om u te overtuigen, nog niet geheel-een Engelschman, hebt gij gedurende den tijd dien gij in mijn land doorbracht den invloed gade geslagen, dien de godsdienst heeft op zuiver politieke en zuiver wereldlijke personen? Wanne er zelfs in mijn land, waar godsdienstvrijheid heerscht, en ieder voor zich zelf mag bepalen wat waarheid is, de zoogenaamde godsdienstige invloed, toegepast op maatschappelijke en staatkundige doeleindeu, een strijd voert in de hoofden van een aantal menschen, verre boven het bereik zoo van rede als van recht, zoo deze zoogenaamde godsdienstige invloed dit in Engeland kan uitwerken, met welk een soort van vijand hebt gij Italianen dan niet te strijden in den invloed van de godsdienst van Rome.
Gij hebt hier een godsdienststelsel voor u dat van geslachte tot geslachte, van eeuw tot eeuw, den priester voor het volk geplaatst heeft met uitgestoken hand, en met de formule op de lippen: ‘laat mij voor u denken en ik breng u in den hemel’,- en van geslachte tot geslachte en van eeuw tot eeuw heeft het volk de aangeboden hand op deze voorwaarde aangegrepen.
De grootste schrijvers, het verhevenst geloof, geduld onder de tegenspoeden des levens, troost onder droefenissen, de heiligste banden des huiselijken levens, zelfs de verzekering van toekomstige zaligheid, zij alle zijn van eeuw tot eeuw, voor duizenden van uw volk, in de handen van den priester geweest. En in de hand van den priester zijn ze steeds - en gij hebt hem u tot vijand gemaakt!
Ja, hoor! de onverstoorbare kalmte van den priester heeft tot op dezen dag haar ouden grond in de vaste overtuiging van zijne macht. De politieke dwinglandij die hij uitoefent, het schandelijk verkeerd bestuur dat hij toelaat, heeft u van hem verwijderd en duizenden met u, maar hij heeft uwe vrouwen en uwe dochters behouden, en zoo ook den invloed van de moeders op de kinderen en den nog grooteren invloed van de vrouw op den man, om nog sterker te spreken en meer in bijzonderheden te treden, hij heeft zelfs uw koning in zijne macht. Het is bekend aan ieder buiten Engeland, maar in Engeland wordt het zorgvuldig verborgen gehonden, dat er in Victor Emanuel's karakter een godsdienstige zoowel als een staatkundige geest is, en dat hij in deze dagen het zeldzaam tegenstrijdige verschijnsel aanbiedt, van een ijverige pausgezinde te wezen en te gelijk in ongenade bij den paus te zijn.
| |
| |
Maar ik verdiep mij in algemeene beschouwingen en vergeet dat ik mij tot taak gesteld heb u het resultaat mede te deelen van mijne persoonlijke opmerkingen, en u die te geven precies zoo als zij zijn.
Meer dan ééne Roomsch-Catholieke godsdienstoefening op Zon dag woonde ik bij. Ik heb meer dan eens die verwijderdste wijken van Rome doorwandeld, waar zich het volksleven het sprekendst en duidelijkst aan den vreemdeling openbaart. Waar ik ook ga, ik zie niet de minste verandering in de vergaderingen, van mijn eerste bezoek tot aan mijn laatste, ik zie niets dat eenigszins eene dreigende houding of iets van dien aard onder het volk schijnt aan te toonen. Verleden Zondag morgen ging ik naar eene heilige plechtigheid in de kerk van St. Martin, daarna naar den vesper in St. Pieter en den catechismus des namiddags, toen door de Trastevere, waar een groote menigte zich in de heerlijke zonneschijn verlustigde, weêr terug over de rivier, naar een andere zeer bevolkte wijk, naar eene andere plechtige verrichting. Onder al dit ronddwalen zag ik oplettend naar eenige verandering uit, maar zag er geene. De kerkelijke plechtigheden waren zoo schoon en zoo indrukwekkend als altijd, en de vergadering (de mannen incluis), zoo talrijk en zoo devoot als immer. Tien jaar geleden woonde ik eene leering bij in St. Pieter; de jongens werden er openlijk onderwezen in een der vleugels der kerk, en de meisjes in een anderen vleugel, maar verborgen achter een scherm. Bij die gelegenheid merkte ik op, dat de meisjes, als zij van achter het scherm kwamen, heel eerbiedig de hand des priesters kusten en daarna werden heengezonden. Dat was alles. Zondag weêr mijne ronde doende, waren het weder de jongens die ik op de banken zag en wederom de zacht geleid wordende meisjes die zich om den priester verzamelden om hem eerst de hand te kussen, voordat zij henen gingen. Ik twijfel of er in de geheele Trastevere, waar ik later doorwandelde, in die bewegelijke ultra-roomsche wijk van Rome, een enkel mensch in huis was. Stonden de mannen te vloeken en te verwenschen, en zochten de verwenschte vrouwen hen te matigen? Och neen. De
mannen speelden het geliefkoosde Romeinsche spel norra, de mannen rookten en joolden, de mannen maakten het hof aan hunne vrijsters - de mannen gingen uit den weg en trapten in het slijk als het rijtuig van den kardiuaal hun den weg versperde en hen verhinderde op het
| |
| |
drooge pad te blijven, en dit alles zonder door een enkelen donkeren blik of een ruw woord hun ongenoegen hierover te kennen te geven. De schoone Romeinsche vrouw in haar Zondagsche pakje, de vrouw uit het volk, maakte een buurpraatje en speelde met hare kinderen zoo rustig en kalm als of zij onder de meest constitutioneele regeering van de wereld leefde. Zij hadden er waarlijk niet rustiger uit kunnen zien als zij Engelsche vrouwen geweest waren die hare voorrechten goed kenden, en ik zou er haast bijvoegen, (als het geen verraad was in een Engelschman eene schoonheid te vinden buiten zijn eigen land), bezwaarlijk konden zij er bekoorlijker uitzien. Herinnert gij u dat gij, toen ge in Rome waart, devote vrouwen gezien hebt die den kardinaal, als hij ging wandelen, staande hielden om den ring van zijn vinger te kussen? Welnu, gisteren zag ik met dit verheven doel eene vrouw een kardinaal aanspreken en dat nog wel op een druk bezochte plaats. De kardinaal behandelde de zaak als iets gewoons, en zoo ook het volk, precies als zij dit deden in uw tijd.
Gij begrijpt, hoop ik, goed wat ik bedoel met hetgeen ik u schrijf. Ik ben niet dwaas genoeg om te ontkennen dat er geen ontevredenheid zou zijn in Rome, omdat men er oogenschijnlijk niets van bespeurt. Ik twijfel er geen oogenblik aan, dat er een hevig en ernstig misnoegen heerscht - ofschoon ik geloof, dat het zich bepaalt tot die klasse van menschen (die hier en daar worden gevonden) die een fijn gevoel van goed en kwaad hebben. Nog meer, ik geloof zelfs dat het Romeinsch comité, op den dag dat de Fransche troepen Rome verlaten, des verkiezende de revolutie zou kunnen proclameeren. Maar niettegenstaande dit misnoegen, niettegenstaande die dreigende revolutie, maak ik mij sterk dat er een macht is die het een zal overleven, en de andere zal overmeesteren. In de onveranderde houding der priesters lees ik de zekerheid die zij hebben van in het bezit te zijn van die macht, en de grond waarop die overtuiging bij de priesters steunt, ligt in de onveranderde houding van het volk. Gij kent de oude historie van den man die zoo lang in de gevangenis geweest was, dat hij alle verlangen naar de vrijheid verloren had en, toen eindelijk de deur voor hem geopend werd, weigerde er uit te gaan. Zoo ook hier. Als hun de poorten geopend werden, hoop ik (maar ik beken, ik twijfel er hard aan), dat het romeinsche volk bereid zou zijn van de vrijheid gebruik te maken.
| |
| |
Dit zij genoeg over de eerste en grootste kans in het voordeel van den Paus; den kans dat de groote godsdienstige invloed dien hij ter zijner beschikking heeft voor u te sterk worde. Merk eens even op, eer wij verder gaan, hoe stout en onbedekt hij u met dien invloed tegen komt reeds op uw eigen terrein. Gij weet dat het gedeelte van de christenheid waarvan hij het hoofd is vormen heeft aangenomen die het best overeenkomen met het Italiaansch karakter, en gij laat de zorg voor de geestelijke belangen van uw volk geheel aan hem over, terwijl gij de stoffelijke belangen in uwe eigene handen houdt. Wat doet hij nu? Hij verklaart in dat volle gevoel van zijn oppergezag en van zijn hooge funktie dat wereldlijke en geestelijke rechten niet van elkaar te scheiden zijn en dat eerbied voor het een eerbied voor het andere in zich sluit. Beschouw dit als eene politieke belijdenis en de ongerijmdheid er van is beneden alle kritiek. Maar uitgesproken door den Paus wordt het een geloofsartikel. Zijn Heiligheid zegt: ‘Gij ontvangt de godsdienst van mij, dit is een artikel van uw geloof.’ En wat is het antwoord van de geloovigen niet alleen van Rome, maar van de geheele beschaafde wereld? Het antwoord van honderden of duizenden in andere opzichten zeer verstandige en invloedrijke personen is - ‘Amen.’
De tweede kans in 's Pausen voordeel, het tegenwoordige gebrek aan knappe en invloedrijke lieden voor de burgerlijke en militaire administratie in het Italiaansche koningrijk, behoeft geen betoog. Want zij kan niet ontkend worden. Om na den laatsten oorlog over dit punt uit te weiden, zou gelijk staan met aan Italië zijn ongelukken te wijten. Neen, daar beware mij God voor. Kondet gij nog de mannen vinden die geschikt waren om zich aan het hoofd te plaatsen van een dapper leger en een strijdvaardige vloot! Kondet gij nog de mannen vinden die gereed waren om aan het misnoegd, verdeeld, vernederd volk den sterken arm te bieden om zich op te heffen en bekwaam om het te leiden! Nu, in dit opzigt kunnen wij ook voor Italië eenige hoop voeden, en nog wel op goeden grond. Het volk dat een Cavour voortbrengt, de natie die een Garibaldi bezit, zal nog wel eenige krachtige mannen bezitten.
Waart gij geen Italiaan uit het noorden, voorzeker zou ik dan bezwaar maken om het derde punt waaruit ik de pauselijke hinderpaal op mijnen weg beschouwde, te behandelen. Gelukkig voor mij zijt gij noch Toskaan noch Romein, want juist in de
| |
| |
meest uitkomende gebreken van het karakter dezer Italianen zie ik de derde voordeelige kans die de zwakheid van Italië oplevert voor de zaak van den Paus.
De meest sprekende gebreken van die landgenooten zijn, voor zoover een vreemdeling die kan ontdekken, deze: hun onvermogen om aan oprechtheid te gelooven, dus hun wantrouwen, en ten tweede hun gemis aan zedelijke kracht, en aan veerkracht in de kleinere belangen van dit leven. Het eerste van deze gebreken zie ik in den man die niet gelooven kan dat ik hem de waarheid vertel, hoe weinig beteekenend de zaak ook zij, zoo lang als hij de mogelijkheid ziet, dat ik winnen kon door hem een leugen op te disschen. Het tweede van deze gebreken vertoont mij de italiaansche medereiziger, die, als hij een steen op den weg vindt, er liever langzaam voor uit den weg gaat, dan hem voor den man die hem volgt op te nemen en dus voor altijd uit den weg te ruimen. Deze twee zijn, naar mijn inzien, gevaarlijke volksgebreken. Het eerste verzwakt het gevoel van eer, en doet daardoor onbegrijpelijk veel kwaad. Het tweede berooft de landgenooten van veel ontwikkeling door wrijving, door strijd met eene publieke opinie en een volksstem, opgewekt door klachten over ongeregeldheden, misbruiken en onrechtvaardigheden. In dit alles, mijn vriend, is winst, veel winst, veel steun voor de zaak van eene slechte regeering.
Laat mij, eer ik dezen brief eindig, de zaak toelichten met een of twee voorbeelden. Niet lang geleden had er een groote vergissing plaats, enkel en alleen het resultaat van overhaasting en slordigheid, in de leiding der belangen van een engelsch gezantschap. De ontsteltenis was groot toen de fout ontdekt werd, want zij had noodlottige gevolgen kunnen hebben. Maar de luimen van het noodlot zijn schier onoplosselijk. Een onvoorziene keer der omstandigheden plaatste het gezantschap in de zonderlinge positie van een misslag begaan te hebben, die ten goede uitviel; een staatkundig voordeel was dus bij toeval behaald door eene gelukkige staatkundige dwaling. Een mijner vrienden, zelf in de diplomatische loopbaan, bevond zich eenige dagen later in het gezelschap van verscheidene Italiaansche heeren, allen mannen van opvoeding en aanzien, enkelen zelfs mannen van staatkundigen invloed. Toen hij de kamer binnentrad werd hij tot zijne groote verbazing in een oogenblik omringd en in de warmste bewoordingen gecomplimenteerd wegens de groote be- | |
| |
kwaamheden van zijn chef. Uwe staatslieden drukten zich zoo uit alsof het een genoegen was op zulk een buitengewone handige manier overrompeld te zijn. Zoodra als de Engelschman aan het woord kon komen, trachtte hij de zaak in het ware licht te stellen. Het kwam alles alleen voort, verklaarde hij, uit eene dwaling. De Italianen glimlachten, schudden hunne hoofden met de meeste hoffelijkheid en opgewekte stemming. ‘Cave, Cave!’ riepen zij. Gij hebt ons beet gehad, maar waarde heer, wij zijn niet gek. De misslag heeft doel getroffen, laat den misslag nu maar los. De Engelschman betoogde op zijn woord van eer dat de verklaring, die hij gegeven had, de eenige ware was, de Italianen bogen en verlieten hem. Zij gelooven tot op dezen dag stellig dat de misslag met opzet begaan is. Tot op dit uur bewonderen zij in mijn vriend den meester in plechtige valsche betuigingen ter bereiking van diplomatische doeleinden. Ik
stem u toe dat dit kleine voorval in zich zelf nietig genoeg is, maar denk aan dit ingewortelde geloof aan bedrog in verband tot de dingen van het dagelijksche leven, en tot ernstige en hoog gewichtige politieke belangen, en zeg mij dan, of gij niet zoodanige huiselijke schandalen en ministerieele verwikkelingen uit een geheel ander oogpunt leert bezien.
Nu zullen wij de spoorwegen eens bezoeken ter illustratie der andere volksgebreken, waarop ik gewaagd heb te wijzen. In 't noordelijk Italie is de directie der spoorwegen perfect, daar hebben zij aan het volk de waarde van den tijd leeren kennen. Verlaat Toskanen en begeef u naar Rome, en ik weet waarlijk niet wat meer de verwondering en verontwaardiging opwekt, de groote luiheid van het personeel op de verschillende lijnen, of de volstrekte onderwerping van de passagiers onder het onvergeefelijkste en hoogst onnoodige oponthoud. Ik kwam in de hoofdstad van het koningrijk Italie met den trein, dien zij een expres-trein noemen. Er waren bijzonder weinig passagiers, en slechts zes of acht handwagens met bagage. De bestellers, en er waren er meer dan genoeg, besteedden ruim een half uur, op mijn horlogie gezien, om het goed aan het goederenbureau te brengen. Nooit zag ik bestellers zoo talmen als deze deden, nooit zag ik opzichters zoo ledig staan als deze Florentijners, maar ook nooit zag ik reizigers zich zoo gemakkelijk schikken in deze tergende en u tot wanhoop brengende traagheid als deze italiaansche reizigers. Twee personen verzetten zich, twee maakten zich drif- | |
| |
tig. De een was een Franschman, de ander uw onderdanige dienaar.
Terwijl wij Rome meer naderden, doch onthoud goed, wij waren nog niet buiten het koningrijk Italie, moesten wij weêr drie kwartier wachten op de komst van een anderen trein. Drie ongeduldige mannen stapten er uit en wandelden op het grondgebied van Victor Emmanuel op en neder al vloekende. Al weder de Franschman, al weder mijn persoon en een ander Engelschman. En wat deden de vrije Italianen? In het best mogelijk humeur zaten zij te praten en te rooken. De groote kalmte van den machinist, den stoker en de wachters werd alleen geëvenaard door de onbegrijpelijke rust van hunne landgenooten. Vroeg of laat, in of buiten den trein. O dolce far niente, wat zijt ge ons genoeglijk, wat zijt ge ons lief! Zie den Franschman tandenknarsen en hoor den Engelschman met zijn nationaal Damm! Wat kookt het bloed van dat noordsche volk, en welk een leven hebben die arme wachters en machinisten in die onrustige noordelijke landen! Maar wacht, daar komt de trein nog eer het laatste kwartier van het uur om is. Wat wilt ge meer? Is er een ongeluk gebeurd? Niets is er gebeurd. Wij zijn van daag om de een of andere reden drie kwartier te lang op reis geweest, een ander gister misschien een uur. Na dit alles gaan wij weêr verder, nacht en duisternis overvallen ons, de trein houdt op zonder dat er schijn noch schaduw van een station of licht te ontdekken is. Een klein meisje met een mandje verschijnt en loopt driftig langs de lijn, terwijl ze roept: mispels! mispels koop! Houden we stil om dit arme kind gelegenheid te geven iets te verdienen? Zend haar dan maar gauw naar dezen kant, we zullen het geheele mandje leeg koopen, de kleine meid een zoen geven en dan maar verder naar Rome - ik steek mijn hoofd uit het raam, de handen in mijn zak, daar verschijnt een gendarme en de kleine meid verdwijnt. ‘Wees zoo goed, zegt de gendarme, uit te stappen om berookt te worden.’ Ik vertel hem dat ik van Florence kom, dat er geen Cholera te Florence
is, en dat ik een gezondheids-attest van daar heb. De gendarme wacht tot dat ik heb uitgesproken, en herhaalt: ‘wees zoo goed om uit te stappen en berookt te worden.’ Ieder was er reeds uit, ik hoor den Franschman in de duisternis, wat hij sprak is niet weêr te geven. Eerste classe - tweede classe - derde elasse - allen kruipen we uit den trein, zonder eenig licht dat ons den weg wijst, en allen komen we in een loods. Een soldaat sluit de
| |
| |
deur, een witte rook stijgt uit den grond en kronkelt zich rondom degenen die er dicht bij staan, menschelijke uitwasemingen en een lucht van chloor bestrijden elkaar. Doch de menschenlucht heeft, als ik tenminste mijn reukorgaan mag gelooven, de overhand. Een halve minuut stellig, niets meer valt er voor en de deur wordt plotseling weêr geopend; we zijn berookt, we mogen naar Rome gaan. - Neen, nog niet. Nog eens moeten wij stil houden om de passen na te zien; in elk ander land der wereld zou één oponthoud voldoende zijn ter bereiking van beide doeleinden, in Italie moet men daartoe tweemaal ophouden. - Toen wij weder verder stoomden sloeg ik mijn officieele reisgids eens op, om te zien hoe laat wij in Rome moesten wezen. Zij zegt: 9 uur precies. Een ervaren reiziger vertelt mij dat die reisgids niet goed is, en dat het uur is 8 uur p.m.; weder een ander reiziger haalt een anderen gids voor den dag, maar daarin is het uur zoo slecht gedrukt dat niemand het lezen kan. Toen ik op het volgende station stilhield, riep ik een wachter toe: ‘wanneer komen wij toch in 's hemelsnaam te Rome?’ Op de vriendelijkste manier van de wereld antwoordde hij: ‘heb geduld, mijnheer.’
Ik schik mij in mijn lot en neem de ondeugd van dit geduld van den wachter over, en voor middernacht bereiken wij eindelijk Rome. Den volgenden morgen tracht ik op verschillende wijze te weten te komen of er iets bestaat van een publieke opinie die zich ergert aan zulke dwaasheden en die ze tracht te verbeteren. Maar neen, ik merk niets van eene publieke opinie. Niets dat slechts in de verte gelijkt naar eenige veer- of geestkracht, zoo noodig ter vorming van eene publieke opinie. Misbruiken die niets te maken hebben met de politiek, die zelfs onder het bestaan van den Paus konden afgeschaft worden, verwekken geene algemeene afkeuring of tegenstand. Is het vreemd dat de koning van Napels steeds wacht dat zijn gelukster weder over hem zal opgaan? Durft gij de Katholieke partij waanzinnig noemen, als die partij gelooft dat de goede kaarten eindelijk in andere handen zullen komen?
Mijn brief is geeindigd. Al wat er te zeggen en te schrijven is van den anderen kant, is meer dan eens gezegd en geschreven. De onheusche taak om de gebreken van uwe natie en van de hinderpalen die op haren weg liggen op te zoeken en aan te wijzen, heb ik naar mijn beste weten en in een kort bestek volbracht. Voor de rest zal de tijd leeren in hoeverre ik goed zag of mij vergiste.
| |
| |
Intusschen doe mij geen onrecht door te veronderstellen dat ik alle hoop op de betere toekomst van Italie verloren heb. Wat ik gezegd heb, heb ik durven zeggen, omdat mijne hoop gevestigd is op de besten onder u, om de slapenden wakker te schudden, en hen te wijzen op alles wat in der menschen macht is om ontwikkeling en hervorming te bevorderen. De man die een ander eerlijk en oprecht op zijne gebreken wijst, toont duidelijk dat hij nog hoop op zijne verbetering heeft; zoo niet, dan zal hij zwijgen. Beschaam de vleiers en de enthousiästen, - zie de bezwaren zoo als zij werkelijk zijn. Als uw volk zijn Venetiaansche vacantie gehad heeft, zend het dan zonder genade naar school. Laat ons in het vervolg meer zorgen voor verlichting van het verstand dan voor verlichting der huizen, meer voor de werkzaamheid en nijverheid van een vereenigd volk, dan voor de toejuichingen van een vereenigd volk, daar gij meer dan genoeg aan zult hebben. In duidelijk Engelsch: werkt eerst, en juicht daarna; dan, als Italie die les geleerd. heeft, zal het te krachtig voor den Paus, en een vrij volk wezen. |
|