Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1864
(1864)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
zijn, dat deze spreuk een diepen zin bevat, die voor velen en in vele opzigten behartiging verdient, - er kunnen toch ook omstandigheden zijn, dat zij omgekeerd moet worden, en referent gevoelt dit thans maar al te zeer. Een werk te moeten aankondigen over kerkgeschiedenis van onzen kerk-historicus bij uitnemendheid is geene gemakkelijke taak en wij gevoelen het maar al te goed: la critique est difficile. Neergezeten aan den voet van den hoogleeraar Moll en luisterende naar zijne lessen over het aan hem zoo uitnemend toevertrouwde vak van wetenschap, valt het moeijelijk een oordeel uit te brengen. En dit te meer, daar een tal van manuscripten den auteur ten dienste staan en hem den toegang is geopend tot onderscheidene bronnen, waaruit de recensent niet putten kan. Het spreekt van zelf, dat bij de uitgave van het eerste deel van zulk een gewigtig werk, als waaraan de heer Moll thans zijne krachten heeft gewijd, geen volledige kritiek kan geleverd worden. Oorzaken en gevolgen liggen soms ver van elkander, en veel wat in den aanvang duister, ja onverklaarbaar is, komt na langen tijd in het helderst licht. Wij wilden evenwel onze aankondiging niet uitstellen tot het geheel verschenen is, dewijl wij hoogelijk met den voor ons liggenden arbeid zijn ingenomen. Wat tot de bewerking geleid heeft, zegt de hoogleeraar in de voorrede: ‘Sedert eenige jaren houd ik voor mijne leerlingen, studenten des athenaeums en der verschillende theologische semenariën alhier, een paar malen 's weeks voorlezingen over de kerkgeschiedenis van ons vaderland. Het doel, dat ik mij van den aanvang af bij deze lessen voorstelde, was tweevoudig: ik wenschte mijne hoorders met den belangrijksten inhoud onzer kerkhistorie bekend te maken, en hun tevens, voor zooverre zij daartoe roeping mogten gevoelen, den weg tot hare zelfstandige beoefening te banen. Bij dit dubbel oogmerk gevoelde ik mij verpligt - ieder, die den tegenwoordigen toestand der wetenschap eenigermate kent, zal het begrijpen - tot het instellen van vele onderzoekingen, die dikwerf meer dan gewone inspanning kostten, maar ook niet zelden tot meer of min nieuwe en gewigtige uitkomsten leidden. Ik aanvaardde mijne taak met moed en zette haar voort met vreugde. Na een arbeid van zeven jaren meen ik, dat mijne studiën, die zich, na de uitgave van mijn Merula en Johannes Anastatius Veluanus, | |
[pagina 360]
| |
zooveel mijne ambtspligten zulks toelieten, tot onze middeneeuwsche kerk bepaalden, tot genoegzame mate van rijpheid zijn gekomen, om hare resultaten, zoowel ten behoeve der studerende jongelingschap als van andere vrienden van het vak, met eenige vrijmoedigheid aan de pers over te geven.’ De schrijver stelt zich de geschiedenis van Nederland vóór de hervorming voor als een wetenschappelijk verhaal van de afkomst, de lotgevallen en de ontwikkeling der kerk en des christendoms bij onze middeneeuwsche voorgeslachten. Gebruik makende van de in vroeger en later tijd opgestelde geschriften over het onderwerp, behandelt de schrijver dit met eene helderheid en klaarheid, met een logischen gang van redenering, die zijn boek ook voor lezers van minder wetenschappelijke ontwikkeling, als onze studerende jongelingschap of als zij, die de hoogescholen bezochten, zeer bruikbaar maakt. Met juistheid heeft hij de verschillende rubrieken behandeld en daarbij tevens in het oog gehouden zoowel de algemeene geschiedenis van Nederland, onze oude geographie- en cultuurgeschiedenis enz., als de algemeene en speciale geschiedenis der monnikenorden, het kerkregt, de kerkelijke archacologie en de geschiedenis der leer en der litteratuur, vooral die van kerkelijke schrijvers onder onze landgenooten. Bij zijn arbeid heeft hij tevens eene tweevoudige verdeeling van den inhoud der kerkgeschiedenis aangenomen: eene chronologische en eene zaakverdeeling. Chronologisch schetst hij eerst van de eerste helft der zestiende eeuw. Zakelijk heeft hij gestreefd naar eene natuurlijke groepering der stoffen, een gevolg der verscheidenheid, die zich in de verschijnselen van beide tijdvakken laat opmerken. Dat zijn arbeid niet onvruchtbaar zal zijn, durven wij nu reeds den schrijver voorspellen, want afgaande op het voor ons liggende eerste deel kenmerkt die zich door eene groote volkomenheid van bewerking. Het is geene bonte verzameling van berigten aangaande gewigtige kerkelijke gebeurtenissen, personen, gestichten enz., terwijl eenheid, wijsgeerigen zin en godsdienstigen ernst ontbreekt, - maar hij heeft in de veelheid der verschijnselen, die zich voor zijn navorschenden blik plaatsten, de eenheid, en in de deelen den zamenhang van oorzaken en gevolgen opgespoord. Zoodoende is het hem gelukt, het levend organismus onzer oude gemeente in hare verschil- | |
[pagina 361]
| |
lende toestanden te verstaan en verstaanbaar te maken. En zoo heeft hij getoond, dat ook onze middeneeuwsche kerkgeschiedenis, evenzeer als die van elk ander christenland, het bewijs levert, dat het door Christus gestichte godsrijk eene eenvoudige en onbegrensde kracht bezit, die zich doet gelden aan alle tijden en geslachten, die ook maar het geringste deel van den inhoud des goddelijken woords ontvingen, dat de Zoon in 's Vaders naam aan de menschheid gegeven heeft. Waar de kerkgeschiedenis, zelfs die der duistere middeneeuwen wordt wedergegeven, zooals de heer Moll doet, daar draagt zij vruchten niet alleen voor het verstand, maar ook voor het hart, niet enkel voor de wetenschap maar ook voor den wandel, want zij voert tot de aanschouwing van vele edele gestalten, menschen, die ook in de zoogenaamde duistere eeuwen licht opvingen van ‘het Licht der wereld,’ om het tot op dezen dag over te dragen aan allen, die de vruchten van hun leven leeren kennen. Zij laat ons tevens uit vele levensvormen onzer voorgeslachten den ademtogt des heiligen geestes van God vernemen, wiens stille, maar tevens krachtige werkingen ons niet openbaar kunnen worden, of zij stemmen ons tot dankbare aanbidding en tot eerbiedige gehoorzaamheid aan zijne leiding. Dat wij naar de andere twee deelen verlangen, zal uit het bovenstaande genoegzaam blijken. Wij behouden ons voor, om na de algeheele uitgave nog meer den gang der behandeling te beschouwen en hopen, dat des hoogleeraars ambtspligten hem niet verhinderen om geregeld de uitgave door te zetten. Vorm, druk en papier zijn op uitdrukkelijke begeerte van den auteur gekozen. Dit ontneemt elke aanmerking, die men zich daarop zou veroorloven, hare kracht. |
|