in bescherming neemt. Verklaringen omtrent de Moedergodsdienst, en hare gebruiken komen er in menigte in voor. En zelfs gaat zij zoo ver, dat zij een harer personen (blz. 115 van het eerste deel) de woorden in den mond legt: ‘Vindt men ergens het ideaal van een huwelijk verwezenlijkt, dan is dit toch zeker enkel bij de Katholieken,’ waarop dezelfde persoon laat volgen: ‘slechts de Katholieken ontvangen voor het huwelijk de genade van het sacrament en daardoor het middel om zich in dezen stand tot de hoogste volmaaktheid te verheffen.’
Het geheel is eene proselietenjagt en wij hebben ons geweld moeten aandoen, om het werk tot het einde toe te lezen, - neen, laat ons opregt zijn! - wij hebben ons niet door de valsche drogredenen en laffe redeneringen kunnen doorworstelen en het werk dus onvoldaan, ja, geërgerd uit de hand geworpen.
Wil men ten slotte een bewijs, hoe de schrijver over onze hedendaagsche staatkunde denkt. Wij schrijven, hoeveel het ons ook kost, eene enkele passage af: ‘De ware vrijheid kent geen “ik moet.” Tegenover eeuwig heilige wetten kent zij een “ik zal,” en gebruik makende van het regt van eigen oordeel, zegt zij: “ik wil.” Maar - “ik moet!” dat hoort men slechts tandenknarsend en onwillig van den slaaf, want zijn tirannieke despoot roept hem toe: “gij moet!” - Zulk een despoot is het liberalismus onzer dagen. Hem zijn volk, nationaliteit, vrijheid en elk ander stopwoord, waarmede de massa verblind en aan den leiband rondgevoerd wordt, volslagen onverschillig. Hij heeft zijn gietvorm gemaakt en daarin moet de wereld met haar noodlot (?) haar leugen, gewrongen, geperst worden. De oorzaak van zijn revolutionnair streven is - een onuitbluschbare haat tegen het historische regt en zijn doel is alleen, om op de puinhoopen van dit regt in bloedige zegefeesten te brassen.’ (Deel II, blz. 163).
De heer Banning had onze letterkunde veel meer aan zich verpligt, door dit werk onvertaald te laten, dan nu hij het op onzen bodem heeft overgeplant.