leven is gewis mede een bestanddeel van zijn ‘werk’, in den ruimsten zin genomen. Teregt daarom naar onze overtuiging zeggen de Evang. Gezangen, dat de kerk op aarde slechts een stip ziet van het groote verlossingswerk (XLVIII:7), en, dat Jezus in zijns Vaders huis het heil voltooit (Gez. CXLIII:8).
Doch dit daargelaten: de ‘Brief aan de voorstanders der moderne theologie’ wijst aan, dat degenen die van de rigting des schrijvers zijn, met de modernen den strijd moeten aangaan op het door dezen zelven voorgestelde terrein, dat der liefde als het beginsel van alle godsdienstige waarheid. Als bijdrage daartoe moet dan ook dit stukje dienen, proeve gelijk het zich noemt ‘om het offer van den Gekruisigde, gelijk Hij ons uit Schrift en ervaring bekend is, naar het gronddenkbeeld der liefde te verklaren.’
't Is moeilijk er een overzigt van te geven, en onnoodig is dat ook bij ons voornemen om slechts den omgewerkten herdruk aan te kondigen. Zeker is het echter dat de eigenlijke grond der voorstelling wegvalt bij onze opvatting van het kruislijden en den dood des Heilands als niet meer dan een bestanddeel, zij het dan een hoog gewigtig, van zijn gansche werk, en niet, als Gunning wil, de voltooijing van dat werk. Dat overigens ook bij onze beschouwing de ‘liefde’ het middelpunt blijft, behoeft geen betoog, en wat den strijd tegen de modernen aangaat - waar de steller dezer regelen er toe genoodzaakt was dien aan te binden zou hij het niet schromen, maar om er zich buiten noodzaak toe aan te gorden gevoelt hij noch neiging noch roeping.