de beide deeltjes leest, zal ze niet dan wel voldaan uit de hand leggen.
Deel XXII en XXIII bevatten een zielkundige roman door Olivier Wendell Holmes. Lach niet, lieve lezeres, om dat woord. Ten vorigen jare verscheen immers wel een ‘handelsroman,’ - ik geloof dat een zielkundige roman gelijk, ja, meer regt heeft om op te treden. Mogt in alle romans of nouvelles wat meer zedelijke strekking liggen, dan thans helaas! met vele het geval is, hoeveel beter zou het dan zijn? Eerst dan zou de roman zijn doel bereiken, om namelijk in behagelijke vormen nut te stichten. Een aangenaam kleed aan een goeden, zelfs wetenschappelijken inhoud te paren, dat was het oogmerk der eerste romanschrijvers en de troubadours in Frankrijk, de minstreels ten onzent beoogden niets anders dan door hunne verdichting nuttig te zijn. ‘Elsie Venner’ kenmerkt zich in dat opzigt van eene gunstige zijde, en wij durven iedereen, vooral dames, met volle gerustheid de lectuur aanraden.
Deel XXIV spelt ons den naam van den gevierden Franschen dichter A. de Lamartine. Wie, die eens of meermalen de zangen mogt hooren of lezen, die van zijne lier rolden, betreurde het niet, dat de Lamartine zoo weinig van zich deed hooren? Zijn ‘Graziella’ handhaaft zijn goeden naam, en al ware het zelfs, dat er enkele deelen der Bibliotheek mogten zijn, die den eenen of anderen lezer minder bevielen, dan zal men dit deel ruimschoots voldoende achten om veel te vergoeden.
Deel XXV en XXVI doen ons kennis maken met ‘gedachten van Jean Paul’ en behalve dat deze worden ingeleid door eene flinke schets van des dichters humor, door Mr. J.A. Weiland, gaat eene uitgewerkte redevoering van J.A. Weiland haar vooraf.
In een woord deze deelen zijn weder een waardig sieraad onzer romanlitteratuur en wij wenschen den heer ter Gunne een ruim debiet tot aansporing om zijne uitgave voort te zetten.