ten duidelijk te spreken, en, zoo beknoptelijk als mogelijk is, onze gedachten uiten.
§ 1, blz. 48. ‘Er is een tijd geweest, dat de geheele aarde uit eene weeke, gloeijende massa bestond, waaruit door afkoeling de vaste korst is ontstaan, waarop planten, dieren en menschen kunnen leven.’
(Eene onderstelling, die wij niet aannemen. En wat het voorlaatste woord kunnen betreft, eene uitspraak, die wij als boven den gezigteinder van alle geleerden kunnen beschouwen.)
§ 1, blz. 48. Hoe lang dit geleden is, weten wij niet, maar het is met volkomene zekerheid na te gaan en aan te wijzen, dat er sinds dien tijd vele millioenen jaren moeten verloopen zijn.’
(Men zal ons wel willen toestaan, deze woorden niet als apodictisch bewijs aan te nemen. De schrijver bekent zeer naïef niet te weten hoe lang het geleden is, en stelt toch vast, dat er vele millioenen jaren verloopen zijn. Voorwaar, eene redenering, die elk zelfdenkeren als hoogst onlogisch moet voorkomen.)
§ 1, blz. 48 en 49. Misschien zal iemand vragen, of dit niet in strijd is met het verhaal van de schepping der aarde, zooals Mozes dit in zijn eerste boek heeft opgeteekend? - En dan is het antwoord: Ja! - althans indien men de uitdrukking van Mozes, dat de geheele schepping, ontwikkeling en voltooijing der aarde, zoodat zij tot eene woonplaats voor menschen geschikt was, zoo wilde opvatten, dat dit in zes gewone dagen of in ééne week begonnen en volbragt zou zijn. Indien men aannemen wil, dat Mozes inderdaad eenig denkbeeld gehad heeft van hetgeen er werkelijk heeft plaats gehad, dan moet men ten minste ook aannemen, dat hetgeen hij een dag, een scheppingsdag genoemd heeft, eenvoudig eene zekere tijdruimte, een tijdvak van onbepaalde grootte aanduidt, zoodat ieder zoodanig tijdvak eenige millioenen jaren omvatten kan; alsdan laat zich hetgeen de wetenschap onzer dagen ontdekt en onweêrsprekelijk bewezen heeft (Ref. ontkent dit laatste ten stelligste: die bewijzen bestaan niet) eenigzins daarmede overeenbrengen. Veel waarschijnlijker is het echter, en dit vermindert de waarde des bijbels geenszins, dat Mozes van de wezenlijke toedragt der zaak niets geweten heeft, maar dat hij in zijn verhaal alleen de denkbeelden uitgedrukt heeft, die onder de geleerden van zijn tijd gangbaar waren, en die hij onder de Egyptische priesters, van wie hij zijne opvoeding had genoten, had leeren