Conjugaison des verbes français d'après W. van der Hull, par H. de Geus, instituteur à Amsterdam. Te Amsterdam, bij C.L. Brinkman.
Vroeger heeft men mij geleerd, dat het verkwisting was, wanneer men zaken kocht, die men niet noodig had, en ik geloof, dat dit gezegde nog wel waar zal zijn. En daarom zou ik mijn' boekverkooper bovenstaand werkje terug zenden, wanneer ik het op bezien kreeg. Ik geloof, dat ik de ongelukkige bezitter ben van meer dan zes werkjes over de vervoeging der werkwoorden in de Fransche taal. En dan vind ik die nog in de boekjes van Baudet, v.d. Hoeven etc. etc.
De heer de Geus zal wel op 't denkbeeld kunnen komen dat ik eene dent. tegen hem heb, daar ik over zijne verbuigingen een ongunstig vonnis durfde vellen, en nu al weder niet gunstig gestemd ben omtrent zijn werkje over de vervoegingen. Ik spreek hier evenwel niet over 't gehalte van het werkje, maar ik vraag hier, of er werkelijk behoefte was aan een dergelijk boekje. En dan antwoord ik openhartig: ‘neen!’ Eerder was er behoefte aan opruiming. Wat wordt het eindelijk niet vervelend, als men onophoudelijk hoort van polka die en polka die, 't is altijd 't zelfde thema. En zoo is 't ook hiermede gelegen. De heer G. zal zeggen: ‘maar ziet gij dan niet, gij Recensent, dat ik eene andere methode heb gevolgd, en er opstellen heb bijgevoegd, terwijl anderen niets dan voorbeelden van vervoeging geven?’
En dan antwoord ik: Dat zie ik, maar ik vergelijk die opstellen - neem 't mij niet kwalijk - bij drooge boterhammen, en al zijn er naarstige jongens of meisjes, die ze toch met graagte gebruiken, het meerendeel heeft er gaarne wat boter op. Die opstellen zijn werkwoorden, niets dan werkwoorden; waarom is niet wat anders tusschen gevoegd?
Enfin! De heer de G. heeft de moeite gedaan, en de uitgever heeft voor duidelijken druk gezorgd. Het publiek beslisse!