Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1864
(1864)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHandboek der algemeene geschiedenis, door dr. Georg Weber. Voor Nederland bewerkt door dr. A.W. de Klerck, 2e stuk.Met genoegen zet ik de beschouwing voort van bovengenoemd handboekGa naar voetnoot(1), want zelden kwam mij een werk in handen, dat zoo met alle regt den naam van Handboek verdient. Het 2e stuk is toegewijd aan de Grieken en loopt van bladz. 111-280. De schrijver begint met een geographisch overzigt van het land, hetwelk hij beschouwen zal, en de 5 eerste pagina's van dit stuk bevatten eene naauwkeurige beschrijving | |
[pagina 206]
| |
van 't vaste land en de eilanden, doormengd met eenige bijzonderheden omtrent naamsafleiding, chronologie, voortbrengselen enz. Bladz. 117-168 bevat de geschiedenis van Griekenland vóór de Perzische oorlogen. Voor hen, die met de oude talen niet bekend zijn, is de verklaring en uiteenzetting van de epische poësie der Grieken zeer duidelijk en belangrijk. De inhoud aan de Ilias en de Odusseia is voor den oningewijde geheel open gelegd en menige regel uit de geschiedenis van het beleg van Troje zal nu beter door hem begrepen worden. De stijl is hier en daar wel wat gedrongen en niet altijd even duidelijk. Zoo begrijp ik niet zeer goed de verklaring, dat de (objectieve) epische poësie het eigendom was van eenen krijgshaftigen, naar het aardsche gerigten ridderstand. 't Zal wel de tegenstelling moeten zijn van de oudste poësie, die eene godsdienstige en heilige was, maar de zin had duidelijker kunnen zijn. Kort en krachtig wordt de wetgeving der Spartanen, die der Atheners, het leven van Lycurgus en dat van Solon beschreven. Lees § 70 over de wetgeving van Solon en duidelijker wordt u de geschiedenis van dat volk, en meer en meer betreurt gij den toestand van dat volk in den tegenwoordigen tijd. Waarom heeft het nu niet zulke mannen als Solon? Lees daar: ‘soldij was onbekend; ieder diende op eigene kosten; openbare verpleging van gewonden en eene plegtige begrafenis der gevallenen beloonde de dapperen; eerloosheid, blijkbaar uit het verlies van het burgerregt en in de uitsluiting van offers, strafte de lafhartigen.’ Hoe eenvoudig en jnist berekend! Na alle mogelijke verdeelingen en onderverdeelingen van het bestuur doorloopen te hebben, komt de schrijver op bladz. 157 aan de Helleensche beschaving en literatuur. Dit hoogst belangrijke gedeelte besluit de geschiedenis der Grieken vóór de Persische oorlogen en is de bestudering overwaard. Hij, die een diepen blik in de beschaving van dat opmerkelijke volk wil werpen, leze en doorleze dit gedeelte met de meeste oplettendheid en hij zal zich verbazen over den schat van kennis, die daarin ligt besloten. De lyrische poësie, verdeeld in hare onderdeelen en onderafdeelingen: elegische, jambische, melische, erotische enz., met de voornaamste personen, die in elk derzelve | |
[pagina 207]
| |
hebben uitgemunt; alles wordt met de meest mogelijke uitvoerigheid behandeld. Vervolgens wijdt de schrijver eenige bladzijden aan de philosophie der Grieken, beschouwd in hare verschillende rigtingen stipt overal het voornaamste aan uit het leven der wijsgeeren, die deze of gene rigting waren toegedaan en eindigt dit hoofdstuk met de logographia of oudste geschiedschrijving der Hellenen. Het volgende hoofdstuk: ‘Griekenlands bloei’ loopt van bladz. 168-226 en behandelt de voornaamste oorlogen, zoo binnen-als buitenlandsche, door de Grieken gevoerd. Na kort maar zakelijk de aanleidende oorzaken van dezen oorlog te hebben beschouwd, volgt de beschrijving van de beroemde veldslagen, door de Grieken geleverd, de heldendood van Leonidas bij Thermopulai. Die voorstelling is zoo kort mogelijk en toch zijn er geene bijzonderheden overgeslagen. 't Is als of de schrijver zich beijvert, om niets over te slaan en toch niet vervelend, niet gerekt te zijn. Hierop volgen de voornaamste bijzonderheden uit het leven van Pausanias, Themistokles, Aristeides, Kimon; daarna de eeuw van Perikles. Na het voornaamste uit zijn bestuur geschetst, na hem genoemd te hebben: ‘de veredelde uitdrukking en gedachte van den eigenmagtigen demos,’ beschrijft de schrijver wat al onder dat bestuur is gebouwd, gesticht, hoe de dichtkunst zich ontwikkelde, wie de voornaamste schrijvers, welke en hoe hunne werken waren; zoodat ook in dit opzigt de weetlust ten volle wordt bevredigd. Bladz. 192 begint de Peloponnesische oorlog en loopt tot pag. 205, alwaar een hoogst belangrijk hoofdstuk over de prosaliteratuur der Grieken aanvangt. Achtereenvolgens behandelt hij daar Sokrates en de Sophisten, Platon, Aristoteles, Aristippos, Antisthenes, Diogenes, Eukleides, Herodotus, Xenophon, Ktesias en Philistos, uit welke opgave men over den rijkdom van dit hoofdstuk kan oordeelen: Cp bladz. 226 neemt de Macedonische tijd eenen aanvang en eindigt op 253. Niet minder dan 75 bladz. zijn aan Alexander toegewijd, dat wil zeggen bladzijden zooals Weber die geeft, onbegrijpelijk veel in eigenaardigen stijl, niet stootend, niet als kronijk, maar alles omvattende, wat tevens op beschaving, literatuur, oorlog enz. enz. betrekking heeft. Weber gelijkt op | |
[pagina 208]
| |
iemand, die in korten tijd onbegrijpelijk veel uitvoert, zonder juist daardoor iets ten halve te doen. De laatste bladz. 253-280 zijn toegewijd aan de opvolgers van Alexander, aan de verdere geschiedenis van Griekenland tot op de Romeinsche overheersching, en aan die van de rijken welke aan sommige veldheeren van Alexander ten deel vielen (Syrië, Aegypte), besluitende met eene beschouwing van de Alexandrijnsche beschaving en literatuur. Met het oog op den tegenwoordigen toestand wil ik de aankondiging van dit tweede stuk van Weber's Handboek, besluiten met eenige regelen uit de laatste bladzijden. Hij zegt daar o.a. Uit bovenstaande voorstelling zien wij, hoe de Grieksche geest de stijve vormen en naauwe perken van het Oostersche leven langzamerhand vernietigde en doorbrak, de persoonlijke vrijheid en gelijke regten van alle burgers en stamgenooten naar alle zijden tot volkomen ontwikkeling en beschaving voerde en eindelijk in het aanhoudend strijden tegen elke beperking der individuele vrijheid, hetzij door overlevering of gewoonte en zeden, door wet of overeenkomst, in het onhoudbare overdrevene en avontuurlijke verloren ging.’ ‘De Helleensche geest was de hoeder van de heilige, goddelijke vonk, ook onder de heerschappij der zinnelijkheid, der stof en van het zwaard; de Helleensche taal, wijsheid en kunst bleven steeds de band, de drager en de woning van het geestelijke en goddelijke deel der menschheid!’ Wat moet het antwoord zijn, als men, na zulk een werk met klimmend genoegen gelezen te hebben, de vraag doet: En nu? Spoedig hoop ik het verslag van het derde en laatste stuk der oude geschiedenis mede te deelen. B. des Ch. |
|