nog die kerkeraad door niets ter wereld geroepen om de geheele Nederlandsche Hervormde kerk met deze zaak te bemoeijen. Dat is onrust stoken, en zulks betaamt noch den Harderwijkschen, noch eenigen anderen kerkeraad.
Nu de predikant, die als scriba van den Harderwijkschen kerkeraad het adres heeft gesteld, het met eenige aanmerkingen in het licht zendt, zouden wij, na het bovengeschrevene over de daad der inzending, nu te oordeelen hebben over den inhoud èn van dat adres, èn van het ‘toelichtend woord.’ Wij doen dit echter liever niet. Terwijl de Synode dezer dagen het eerste zal behandelen, en wij er die behandeling volgaarne aan overlaten, onthouden wij ons van het laatste, omdat het volledig verrigt, geheel zou treden buiten het bestek van dit tijdschrift.
Twee dingen slechts willen we zeggen. Vooreerst dat het van den schrijver dezer brochure een ongerijmde eisch is, te begeeren dat de Synode het denkbeeld (het heet eigenlijk: de pretensie) late varen ‘de Synode eener kerk te zijn;’ - wat zou zij dan moeten wezen? Ten tweede, dat de vraag der orthodoxie om ‘vrijheid’ iets onnoozels heeft. Waar wordt tegenwoordig in de kerk de orthodoxie in hare vrijheid belemmerd of verkort? Is het haar verboden vrij hare overtuiging uit te spreken? Wordt zij gedwongen Evangelische Gezangen te laten zingen? Wat wil men dan toch? ‘Zoolang de orthodoxen min of meer verdrukt worden, sieren zij zich alligt met de kroon van het martelaarschap,’ lezen wij bladz. 21. Ziet dit welligt op de omstandigheid, dat onlangs om gansch andere redenen dan zijne orthodoxie een predikant afgezet is, die zijne gevangenis wil beschouwd hebben als een lijden om de zaak van Christus?..De heer Buijtendijk en ieder orthodox predikant moet het waarlijk beneden zich rekenen, die taktiek te volgen en zich alzoo ook ten deze gelijk te stellen met de Roomschen, die, waar eene zaak niet het allergeringste met hun kerkgeloof te maken heeft, toch als een Roomsche er inloopt, terstond schreeuwen dat het is - omdat hij Roomsch is. De bedoelde predikant zou toch wel afgezet zijn, al ware hij de modernste van alle modernen; misschien dan nog eer, want wij zouden het niet onwaarschijnlijk achten, dat men zoo lang mogelijk den schijn heeft willen vermijden van eene vervolging om des geloofs wille - een schijn, die niet lag in de zaak zelve, maar alleen in het terrein waarop partij haar had zoeken te dringen.