hebben een meisje gekend dat op eene zoogenaamde christelijke wijze werd groot gebragt, en dat, toen haar zusje stierf en gezegd werd in den Hemel te zijn, ook zelve wenschte te sterven om ook zoo gelukkig te kunnen zijn. Immers op deze wijze leert men het kind een tegenzin in het leven te krijgen, en zijn wij niet op aarde om voor elkander te leven en te werken? Amalia Sieveking, de strenge en toch zachtzinnige kindervriendin, dacht er anders over; ofschoon in hooge mate godsdienstige wees zij hare jeugdige vriendinnen toch altijd op de maatschappelijke pligten. ‘Ik had in vroegere jaren’ verhaalde zij, ‘niettegenstaande mijne voorliefde voor de boeken, toch ook mijne vorming voor huiselijke bezigheden niet verzuimd: ik had b.v. linnen- en wollennaaijen en ook een weinig kooken geleerd, tuinarbeid was mijne liefhebberij; in een' zomer had ik er mijne eer ingesteld mijn eigen wasch geheel zonder vreemde hulp te bezorgen,’ in dergelijke opmerkingen komen er meer in dit boekje voor. Van ganscher harte wenschen wij dat dit werkje, dat reeds een tweede druk beleeft in de handen van vele ouders en opvoeders kome, en dat deze er toe gedrongen worden, om bij hunne kinderen dezelfde zaden van godsvrucht en deugd uit te strooijen, die de groote kindervriendin steeds haar geheele leven door gedaan heeft. Zij gevoelde hoe dwaas het is een hemel aan de overzijde des grafs te zoeken, als men dien niet in zekere mate reeds hier beneden gevonden heeft. En hiermede Gode bevolen!
Justus.