sching.’ Onder het opschrift de Adel brengt hij ons in kennis met de voornaamste leden van het verbond der edelen, of diegenen, welke hun goed en leven veil hadden voor het vaderland. De Brederode's, de Mansfelden, de Montmorency's, de Melun's der zestiende eeuw, om van geene anderen te gewagen, worden ons tot in menige bijzonderheid voorgesteld en het doet den lezer goed, als hij het gedrag dier edelen tegen onverdienden smet geregtvaardigd ziet, of menige oppervlakkig ongunstige handeling, bij het licht der geschiedenis, geheel anders vindt beschreven. Dit stuk kwam voor in de Gids voor 1846, doch is thans met vele belangrijke aanteekeningen vermeerderd.
In eene beoordeeling van een werk van Mr. M.C. van Hall: Hendrik Graaf van Brederode, medegrondlegger der Nederlandsche vrijheid, en het daardoor uitgelokt antwoord aan Mr. G. Groen van Prinsterer, gaf de heer B.v.d.B. in den jaargang 1845 van de Gids eene uitgebreide beschouwing van het leven van Hendrik van Brederode en diens betrekking tot Willem van Oranje in 1566 en 1567. Wij vinden die beoordeeling, aangevuld door vele noten in den bundel, die voor ons ligt, terug.
Aan den Leuvenschen student, later hoofdman der artillerie, Nicolaas de Hammes is het derde stuk gewijd. Ook hier is het, even als in de beide vorigen, de juistheid en naauwkeurigheid van vele mededeelingen en bewijzen die ons trof.
Jacob van Wesenbeke, de publicist van den Nederlandschen opstand, is het opschrift der vierde studie, en hierin vinden wij niet alleen eene bijdrage van den verzamelaar, maar ook van den hoogleeraar Fruin, die over hetzelfde onderwerp, naar aanleiding van hetzelfde werk, op denzelfden tijd, bijna dezelfde gedachten uitte als de heer B.v.d.B., waarom deze aan de redactie der konst- en letterbode verzocht, nevens het zijne ook het stuk van den heer Fruin op te nemen, en waaraan deze in N. 44 van 1859 voldeed.
Aan het nu volgende opstel: Andries Bourlette (een hoofdstuk uit de geheime geschiedenis van den vrijheidsoorlog) 1568, is voor den schrijver eene aangename en tevens eene treurige herinnering verbonden. Het was zijn eerste opstel naar de orde van tijd, en te Luik zelf, te midden van Luiksche geschiedschrijvers, uit Luiksche archieven vervaardigd. Terwijl hij zich dus, bij de herziening, weder in dat Zwitserland van het Noorden verplaatst dacht, was er tevens de herinnering