Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1864
(1864)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
de heer G. zich bijna uitstekend met de historie bezig gehouden. Hij had zich in de bronnen verdiept en van zijn standpunt beschouwd, veel gevonden, waarover hij zijn oordeel in gemeld handboek niet kan uitspreken, maar dat hem de nadere uiteenzetting zijner gedachten hoogst belangrijk toescheen. Het was de gedachte over het ongeloof en de revolutie die hij, vooral in de laatste zestig of zeventig jaren met kracht het hoofd zag opsteken, en de uitkomst zijner overwegingen was ongunstig. In het geheele tijdvak, dat zich tot op de helft onzer eeuw uitstrekt, zag hij slechts een onmiskenbaar levendig besef [van] vernedering en achteruitgang. De ervaring deelt de geleerde schrijver, in het voor ons liggende werk mede. En hij doet het niet als bloote denkbeelden van zich zelf, of als gevolgen van zijne denkwijze, maar gegrond op de daadzaken des levens, op de geuite meeningen van bevoegde beoordeelaars, op het gezond verstand van anderen. Hij heeft die gedachten gegoten in den vorm van voorlezingen, en een historisch betoog geleverd ‘dat er een natuurlijk en noodwending verband is tusschen ongeloof en revolutie; dat de rigting, welke, ten gevolge der zelfverheffing van den mensch, in staatsregt en wetenschap, niet zonder weerspraak evenwel, heerschappij voert, uit verwerping van het Evangelie is ontstaan.’ Hoe hij dit gedaan heeft, leeren ons de titels reeds der 13 redevoeringen, die vooraf gegaan door eene inleiding en gevolgd door een besluit, volmondig door ons 15 juweelen onzer letterkunde, 15 parels aan de kroon van den waardigen kampioen voor zijne overtuiging genoemd worden. Zijn plan heeft hij getrouw ten uitvoer gebragt, van zijn bestek is hij niet in het minst afgeweken. Het gansche revolutietijdperk, met alle zijne lotwisselingen en rampen, is de vrucht der revolutie begrippen. Dat was zijne stelling en na bewezen te hebben, dat geene der oorzaken, waaraan de revolutie doorgaans toegeschreven wordt, zoodanige omwenteling te weeg heeft kunnen brengen, komt hij tot de overtuiging, dat al de redenen, die men in het laatst der vorige eeuw meenden te vinden tot ‘herschepping van het staatsgebouw,’ enkel grootspraak en overdrijving waren; en gelogenstraft worden door opmerkzaame beschouwing. Is hij tot daartoe negatief in zijne voorstelling en opvatting van zijn onderwerp geweest, het stellige bewijs ontleent hij vervolgens aan de theorie en de geschiedenis. Eerst | |
[pagina 146]
| |
zoekt hij de vrucht uit den boom, daarna den boom uit de vrucht te leeren kennen. Het plan was grootsch, was stout; dat zal iedereen, zelfs al stemt hij niet met den heer G. in denkwijze overeen, moeten erkennen. Het veld was uitgebreid, om te bewandelen. Doch de spreker (schrijver) heeft zich van zijne taak met roem gekweten, heeft de moeijelijkheden met ijzeren wil weerstand geboden, en wel mogt hij, aan het slot zijner voorlezingen met blijdschap terug zien op den verrigten arbeid. Moge die arbeid steeds op den regten prijs gesteld worden. Er is rijke leering, ruime stoffe tot bepeinzing in. |
|