Voorstel omtrent eene dringende behoefte op het gebied der inwendige zending. Door J.H. Gunning, Jr. Amsterdam, H. Höveker, 1864. Prijs ƒ 0.30.
‘Tot het vele, zeer vele,’ zegt de schrijver, ‘dat met opoffering van tijd en geld door onze geestverwanten in den drang der liefde van Christus voor het herstel der kerk, voor het lenigen van allerlei nood (?) wordt gedaan, behoort ook het onderhouden en uitzenden van evangelisten.’ Maar tegen die menschen en hun werk heeft de Haagsche leeraar Gunning gegronde bezwaren, vooral: hun gebrek aan opleiding. Bij velen hunner en ook hij velen in de gemeente is dat geen groot bezwaar, wegens ‘de minachting voor het natuurlijke,’ ‘de minachting van de godgeleerde wetenschap.’ Doch dit is verkeerd; evangelisten behooren goed onderlegd te zijn van kundigheden. Daarom is Gunning's voorstel: ‘dat er liefst twee, of uiterlijk één geloovig en bekwaam leeraar uit de bestaande kerk door een toereikend inkomen worde in staat gesteld om zijne bediening neêr te leggen, en zich uitsluitend aan de opleiding van evangelisten toe te wijden.’
Wij willen nu liever niet hechten op het beleedigende dat er ligt in de uitdrukking: ‘geloovig leeraar’ - welke onderstelt dat er ook niet-geloovige leeraars zijn in onze kerk. Maar dit daargelaten: als men op die wijze evangelisten kreeg, welke niet