Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1864
(1864)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
prijs stelt op den schat, die onze letterkunde van vroegere dagen aanbiedt, zou zich daarin niet verhengen? Vooral, wanneer zooals de heer Verwijs zich voorstelt, bij voorkeur de schrijvers der 17e eeuw zullen behandeld worden, ‘daar deze niet alleen tot den bloeitijd onzer Nederlandsche letteren behooren, maar ook vooral daarom geschikt zijn om gelezen te worden en bestudeerd, omdat vele woorden veranderd zijn, of veranderd en gewijzigd van beteekenis.’ De heer Verwijs verrigt onzes inziens een goed werk en wij juichen zijn plan ten zeerste toe, te meer, daar zijne aanteekeningen de waarde van zijn arbeid niet weinig verhoogen. Dat de Friesche archivaris voor de uitvoering van zijn plan berekend is, bewijst de eersteling, die voor ons ligt. Het ‘lantspel’ van Vondel is een der beste stukken van dien dichter, al spreekt er eene zekere ingenomenheid uit tegen de Nederlanders, die het juk van Spanje's koning afwierpen. Zoo als het thans met aanteekeningen van den bewerker het licht ziet, is het uitnemend geschikt voor onze gijmnasia, en wel meer bepaaldelijk voor de hoogere klassen. Het aesthetisch gevoel moet bij de Nederlandsche jongelingschap ontwikkeld worden, en het hart der jeugd ontvangbaar gemaakt voor al wat goed en edel is, maar tevens de wetenschappelijke opleiding niet verwaarloosd. En dat doel kan bereikt worden, door de behandeling der Nederlandsche klassieken, zooals de heer Verwijs dit wil. Wij verlangen naar het vervolg, waarin de Episodes uit Hooft's Nederlandsche Historiën het eerst ons beloofd worden, terwijl later zullen verschijnen: Vondel's Lucifer; Bredero's Spaansche Brabander; Huygen's Kostelick Mall en Voorhout; Hooft's Warenar; Cats' Spaens Heydinnetjen en Korte Schets der Nederlandsche Letterkunde. Het laat zich aanzien, dat de ‘Nederlandsche klassieken’ van Dr. Eelko Verwijs eene voorname plaats in onze letterkunde zullen bekleeden en wij hopen dat een ruim debiet bewerker en uitgever zullen in staat stellen hun plan te verwezenlijken. Trouwens, wij zouden ons zeer bedriegen in den zin en den aard onzer land- en tijdgenooten, als deze uitgave niet gunstig werd ontvangen. H. |
|