onderscheid tusschen bedillen en gebreken aanwijzen? En de heer Dercksen zal toch ook wel met dien regel uit v. Alphen's kindergedichten bekend zijn:
Een vriend, die mij mijn feilen toont, enz.
Ziet! uit zulk een oogpunt beschouwd, kan een Recensent, als hij waarlijk gebreken aanwijst, een vriend en niet iemand zijn, met wien men den spot drijft.
Dat voorwoord trof mij en bragt mij onwillekeurig een regel uit de Sermoenen van Pater Brom te binnen:
‘Trek maar geen scheve gezigten! Schreeuw niet, voor dat je wordt geslagen.’
Niettegenstaande dit alles ben ik aan de lezing begonnen en heb eenige gedichten aan anderen voorgelezen, ten einde onpartijdig het gevoelen van meer dan een mede te deelen.
En hoe is nu dit oordeel? Over 't algemeen gunstig. Dat hadt gij niet verwacht, mijnheer Dercksen! Gij dacht, dat een recensent zijne pen altijd in gal doopt en in zijne handen wrijft van genoegen, wanneer hij vlekjes kan vinden.
Mij gaat het zoo niet. Ik verheug mij als Nederlander en als een beminnaar en voorstander der vaderlandsche letterkunde, wanneer er een degelijke, goed geschreven Nederlandsche roman, of werkelijk goed Nederlandsch gedicht de pers verlaat. Ik ben een warm vereerder der poëzij, maar zie gaarne, dat die regelen tot mijn hart spreken, mij die gevoelens inboezemen, waartoe ware poëzij zoo bij uitnemendheid geschikt is. Dit sluit niet in, dat het juist daarom altijd ernstige, verhevene poëzij moet zijn; integendeel, het geestige, het waarlijk pikante, dat den geest verheft, het brein opscherpt, kan mij evenzeer boeijen, maar het gezochte, het gedwongen aardige, waarin eene speculatie op de lachspieren is vervat, kan mij zelden tot lagchen brengen, ontaardt in rijmelarij en al heeft de vervaardiger dan ook alleen het doel gehad, om ieders smaak te bevredigen, het laffe en zoutelooze heeft gewoonlijk te weinig bewonderaars, om de plaats, die het bij waarlijk goede stukken inneemt, te billijken. Zoudt gij bijv. denken, dat gij menigeen eenen lach zult afdwingen door de regels:
Maar Kuno sprak: mijn waarde vriend! Hoe...wil je?
Doch 't antwoord klonk: Zwijg, kerel! of ik vil je!
Ik betwijfel het. In de moraal verklaart gij, dat dit ge-