beschouwingen niet vinden, al is hij er hier en daar niet volkomen vrij van; en ref. kleeft diezelfde beschouwingen van harte aan. De schrijver zit nog zoo wat vast aan het Gronings systeem, al behoort hij tot de uiterste linkerzijde dezer rigting, en ref. heeft met dat systeem bitter weinig op.
Maar, hoe is dan die goedkeuring te verklaren? Waarom vangt ref. zijn aankondiging niet aan, met in bedekte termen te kennen te geven, dat het boek van den heer Swiers een nietswaardig prul is, omdat de schrijver niet modern is? Van waar die ongewone zachtmoedigheid?
Al mag ref. met een gerust geweten van zich zelven verklaren, dat hij niet ultra-partij ziek is, hij moet toch antwoorden, dat van die zachtmoedigheid de grootste eer aan den heer Swiers toekomt. Hij schrijft op zoo gemoedelijken en liefderijken toon, dat men een monster zou moeten wezen, om hem met de onder theologen heerschende hatelijkheid te behandelen. Het odium theologicum zou hier werkelijk diabolicum zijn! Ieder die deze brieven leest, moet het spijten, zoo hij den schrijver niet persoonlijk kent, en bij alle verschil van meening denken: dat moet een man zijn, met wien men met vrucht spreken kan. Waren er zoo maar wat meer - van welke rigting ook - de stormen die de gemeente beroeren zouden wel bedaren!
Het is die bezadigde en liefderijke toon van schrijven, welke voor ref. in de eerste plaats de lektuur van dit boeksken aangenaam en nuttig maakte, en hem in allen gevalle liefderijk deed oordeelen. Maar er was meer dat hem trof en voldeed.
Een titel als die van dit boeksken heeft in onze dagen wat verdachts. Meestal is 't zuivere polemiek, welke daarachter verscholen is. De schrijvers geven vaak aan hunne werken zulke namen, dat men hopen zou daarin alleen liefderijke waarschuwingen tegen iets vreesselijk verderfelijks te vinden, dat met behoedzaamheid moet vermeden worden; maar bij nader inzien blijkt meestal helaas, dat waanwijsheid, welke van eigen rigting alleen zaligheid wacht, van achter dat masker slechts giftige pijlen wil afschieten op eene tegenpartij, minstens deze bij het publiek verdacht wil maken. In dezen zin zou achter den titel Twijfeling en geloofsverzekerdheid b.v. deze beteekenis verborgen zijn: ‘allen die niet denken als de schrijver van dit werk zijn rampzalige twijfelaars; twijfelarij maakt ongelukkig en moet evenzeer door theologen als leeken zorgvuldig vermeden wor-