kenden glans van den Franschman verblind, verhief Voltaire tot de waardigheid zijns vriends, nam hem aan zijn hof en, wat meer zegt, in zijn hart op, benoemde hem tot kamerheer en ridder, schonk hem een jaargeld van 6000 daalders en nog vele andere bewijzen van zijne ongeveinsde vereering en vriendschap. Maar, waar het hart voor het goede niet klopt, daar zoekt men ook te vergeefs naar dankbaarheid. Voltaire's vergelding van de gunsten en genegenheid zijns koninklijken vriends bestond daarin, dat hij tweedragt en vijandschap onder de overige geleerden aan Frederiks hof zaaide, den koning het manuscript eener verzameling van gedichten ontvreemdde, die door dezen vervaardigd waren, en wier openbaarmaking en verspreiding in velerlei opzigt een nadeelig licht op den vorst wierp; terwijl hij daarenboven de denkwijze zijns weldoeners in een schimpschrift lasterde. - Doch niet alleen de groote Frederik had zich over de ondankbaarheid en boosheid van Voltaire te beklagen. Toen de hertog de Choiseul nog de alles vermogende minister in Frankrijk was, had Voltaire hem, voor de van hem verworven gunsten, in woorden en geschriften hemelhoog verheven. Na den val van den gunsteling was Voltaire al het goede, dat hij van den hertog genoten had, vergeten, en deze wist zich op den ellendigen vleijer niet beter te wreken, dan door diens sprekende beeldtenis als weêrhaan op den toren van zijn slot te doen plaatsen. Voltaire stierf in 1778, in den ouderdom van 84 jaren, en liet een vermogen van 60,000 gulden aan jaarlijksche inkomsten na, maar geene kinderen, daar hij nooit getrouwd was geweest.
Drie jaren, van 1750 tot 1753, bragt Voltaire aan het hof van Frederik door, en onder de vele bijzonderheden, die men van dit verblijf verhaald en opgeteekend heeft, behoort ook de volgende pagiestreek, die minder algemeen bekend, en waarvan de echtheid niet tegengesproken is. Op eene reis des konings door Pommeren, waarop Voltaire hem vergezelde, had een jonge page, Pommeraan van geboorte, het vreeselijk ongeluk om des middags aan tafel zoo hard met een schotel tegen de paruik des Franschen wijsgeers te stooten, dat daaruit eene digte poederwolk oprees, die het hoofd van Voltaire voor eenige seconden onzigtbaar maakte. ‘Waar is toch mijn vriend Voltaire?’ vroeg de koning lagchend. ‘Hier, Sire!’ antwoordde deze, op pijnlijken toon, ‘verduisterd door een Pommerschen vlegel,’ (bête de Pommerance). De page verkropte zijne woede over de hem