| |
Studenten in China.
In elk ook maar eenigzins aanzienlijk huis in China vindt men een studeervertrek, hetwelk op de binnenplaats uitzigt heeft. Behalve in den winter, staan de deur en vensters bijna het geheele jaar door bestendig open; de vensters zijn echter, ter beschutting tegen wind, regen en zonneschijn met traliewerk voorzien. De schrijftafel, waaraan de heer of de zoon des huizes arbeidt, staat voor het venster; van daar beteekent: hij zit onder het venster, zoo veel als: hij studeert; zij zitten aan hetzelfde venster, wil zeggen: zij zijn schoolmakkers; terwijl men eindelijk door de uitdrukking venster een student aanduidt. - In de eerste plaats alzoo willen wij, om eene chinesche uitdrukking te bezigen, de vensters van het keizerlijke paleis in oogenschouw nemen.
De regering is op de aartsvaderlijke inrigting gegrond. De keizer, de zigtbare godheid, bevat in zijn persoon alle magt; vader en moeder zijns volks zijnde, is hij de overste leidsman en bestuurder van den staat en der godsdienst. Bij deze uitgebreide magt is het zijn pligt, persoonlijk te regeren, alle wetten te kennen, alles te onderzoeken; van daar ook dat de erfgenamen van den troon met de grootste zorg opgevoed, ge- | |
| |
regeld over hunne vorderingen berigten uitgegeven en deze door het gansche rijk verbreid worden. Natuurlijk moet een zoon van het hemelsche rijk in de eerste plaats leeren lezen. Het chinesche alphabet is echter het meest ingewikkelde van alle volken; wel heeft de taal zelve slechts 300 louter eenlettergrepige wortels, maar om de verschillende en niet zelden logisch onzamenhangende beteekenissen van hetzelfde woord uit te drukken, bezigt men de menigvuldigste buigingen der stem en der vier soorten van toonklanken, hetgeen naauwkeurig door schrijfteekens wordt aangegeven, zoodat deze het ongehoorde aantal van 80,000 bereiken. Dit register moet men in het hoofd hebben, wanneer men genoodzaakt is of in staat zal zijn alles te lezen, wat in den officiëlen stijl kan geschreven worden; de prinsen moeten alzoo met onvermoeide inspanning de jaren hunner jeugd doorbrengen, als zij enkel de staatsoorkonden zullen verstaan. Een ambteloos man kan, streng genomen, met een gedeelte van dien woordenschat volstaan: de keizer moet met het gansche lettergebied bekend zijn.
‘Men moet weten,’ schrijft pater Benoit in de Lettres édefiants, 1775, ‘dat zich in de nabijheid van het gewone keizerlijke vertrek, zoowel te Peking als op zijn lustverblijf, de zoogenaamde hoogste klasse, eenig en alleen voor de prinsen bevindt. Zoodra zij den leeftijd bereikt hebben dat zij in staat zijn om onderwijs te ontvangen, moeten zij deze klasse van den morgen tot den avond bezoeken, waarvan noch een rijperen leeftijd, noch de bekleeding van staatsambten hen kunnen vrijmaken. Zelfs die dagen, dat zij ambtsbezigheid hebben, moeten zij zich, na volbragt werk, naar de klasse begeven. Elk ongegrond verzuim zoude de keizer, zonder op leeftijd of waardigheid te letten, nadrukkelijk bestraffen. Behalve dat de keizer, als hij ledigen tijd heeft, bij het onderwijs tegenwoordig is, laat hij de prinsen meermalen in zijn kabinet komen en doet persoonlijk onderzoek naar hunne vorderingen. Op zekeren feestelijken dag was ik getuige, hoe de keizer, die eene vertooning in den schouwburg bijwoonde, eenige zijner zonen, die zelve reeds kinderen in de klasse hadden, liet roepen, hen een opstel opgaf, hetwelk zij in een aangrenzend vertrek moesten uitwerken en dat zij niet eerder aan de genoemde vertooning mogten deelnemen, alvorens zij het werk tot zijne tevredenheid volbragt hadden!’
| |
| |
Arme chinesche prinsen! arme chinesche beambten! Wat behoort er eene inspanning, welk een reuzengeheugen toe, om iets te worden! Daarvoor heeft dan echter ook ieder Chinees het regt, naar de hoogste waardigheden te streven, want buiten de keizerlijke familie is er geen bevoorregte stand. Ieder Chinees kan naar de eere dingen, het gouden paard te bestijgen en in de jaspiszaal te zitten, d.i.: lid der hoogeschool te worden. Heeft hij dit eenmaal bereikt, zoo zijn voor zijne eergierigheid alle wegen gebaand voor burgerlijke of militaire plaatsen; naar gelang van den graad zijner geleerde ontwikkeling rijst hij. Maar hoe vele mededingers blijven gedurende hun gansche leven, armzalig en zuchtend, aan den voet der hierarchische ladder staan!
De chinesche schouwburgstukken en romans, die zich, als in geene andere litteratuur, streng aan de werkelijkheid houden, en de zekerste getuigen der volkszeden zijn, schilderen ons doorgaande met hoeveel inspanning des geestes en van moed de kandidaten te worstelen hebben, om hun graad te bereiken. Bij den afmattenden arbeid der eergierigheid voegen zich almede de harde beproevingen der nooddruft.
In een tooneelstuk: de gierigaard, sleept zich een ongelukkige reiziger met vrouw en kind, dood afgemat, uitgehongerd, van koude verstijfd voort. Hij is een student, die uit de hoofdstad, waar hij op het examen gedropen is, naar zijne geboorteplaats terugkeert; om niet van honger om te komen, ziet hij zich genoopt zijn jongsken voor twee onsen zilver (omstreeks zeven gulden holl.) te verkoopen.
De reizen, welke de examina's vorderen, putten niet zelden alle middelen eens mededingers en zijner familie uit.
Laat ons nu een blik werpen op de zamenstelling van het onderwijs-stelsel. De duur van het school-onderrigt is niet bepaald; bovendien, ofschoon het in geene stad, zij moge groot of klein wezen, aan eene soort van gymnasium ontbreekt, hetwelk door een of twee mandarijnen bestuurd wordt, bereidt men zich toch in de openbare leerscholen niet tot eenigen graad voor. Welgestelde jonge lieden bezoldigen uit eigen beurs een huisonderwijzer; minder bemiddelde nemen, met hun achten of tienen, een onderwijzer en betalen hem gemeenschappelijk; zoo dit getal grooter was, zoude de leeraar, in aanmerking genomen de menigte en moeijelijkheid
| |
| |
der letterteekens niet de behoorlijke zorg en opmerkzaamheid daaraan kunnen toewijden.
Men maakt een begin met het lezen van zulke schriften, waaraan de meest gemakkelijke karakters voorkomen; daarna gaat men over tot de vier boeken, tot het schrift en later tot de oefening in kleine opstellen.
De vier boeken (Sze-schu) zijn: de groote studie, de onveranderlijkheid in het midden, de wijsgeerige zamenspraken (alle drie van Confucius) de Mengtseu, die korten tijd na Confucius leefde en diens philosophische leer voortzette.
Als de leerling de vier boeken behoorlijk kent, dan legt hij zich met de meeste vlijt toe op de kings, de heilige boeken, wier aantal vijf is, namelijk: het boek der veranderingen, het verhevene boek (de geschiedenis der oude dynastiën), het boek der liederen, het boek der gebruiken, van de lente en den herfst.
Hij kan zich nu aanmelden ter verwerving van den eersten graad eener faculteit. Daartoe heeft eene soort van voorbereidend onderzoek plaats, waartoe de studenten door de stadhouders der provinciën opgeroepen worden. Deze geven de themata der schriftelijke werkzaamheden, spreuken uit de vier boeken, op; zij doorlezen de afschriften, verwerpen de slechte en ordenen de betere naar hunne innerlijke waarde. Naar dit vervolg worden de namen der kandidaten, die tot het geregeld examen worden toegelaten, openlijk bekend gemaakt.
De mededingers worden bij elkander in eene groote zaal van het paleis des gouverneurs opgesloten, welke zaal zij niet mogen verlaten, noch zich met elkander onderhouden, alvorens zij den opgegeven arbeid gereed hebben; zij worden door tartaarsche soldaten bewaakt, die hen voor het binnentreden doorzoeken, opdat zij geene boeken, uit welke zij bij hun arbeid raad zouden kunnen putten, heimelijk medevoeren. Als zij gereed zijn, worden zij door den president met bijstand der geleerden onderzocht, die hij uitsluitend te dien behoeve bezoldigt. Hij kiest er de besten uit en benoemt hen tot den eersten graad.
Zoo zij hun rang willen bewaren, zijn zij gehouden, zich alle drie jaren aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, waarna zij in zes klassen verdeeld worden; die der eerste en tweede worden als bekwaam, die der derde als middelmatig aangewezen; in de vierde of vijfde te komen, geldt als smaad; zij echter, die tot de zesde verwezen worden, verliezen graad en
| |
| |
ambt. Wie zonder krank te zijn of treurende om zijne ouders, voor den door het hof afgevaardigden examinator op het driejaarlijksch onderzoek niet verschijnt, wordt tot de rijen des volks terug gesteld. Bejaarde lieden, die den eersten graad verkregen hebben, worden van dit onderzoek vrijgelaten, maar behouden het gewaad, de baret en de eerregten, die aan den stand eens gepromoveerden verbonden zijn.
Na het onderzoeken tot de toelating en behouding heeft men er nog een drietal te doorstaan, om het licentiaat te verkrijgen. De twee eerste zijn enkel voorbereidend, het derde is des te strenger; het heeft telken drie jaren eenmaal in de hoofdstad van elke provincie plaats. Als onderzoekers vaardigt de keizer twee mandarijnen af, die bij het onderzoek den voorzitterstoel bekleeden. Zij mogen niet in de provincie, werwaarts zij afgevaardigd werden, geboren zijn; een regel, die door het gansche rijk streng wordt in acht genomen. In weerwil echter van deze en nog een tal andere maatregelen van voorzigtigheid is de titel van licentiaat zoowel hier als ergens elders voor geld te koopen; hoewel de mandarijnen met den dood gestraft worden, wanneer de keizer zulks te weten komt.
Het gebouw, waarin het onderzoek gehouden wordt, is van grooten omvang. Eene lange galerij van kleine cellen loopt op eene zaal uit, waar de onderkoning zijne zittingen houdt. Aan beide zijden van die zaal bevinden zich zes kamers, voor zes onderzoekers. De stadhouder der provincie waakt over de handhaving der goede orde. Tartaarsche soldaten voeren de naar een graad dingende personen ieder in zijne cel, die daarna gesloten en met het zegel van den onderkoning verzegeld wordt.
De themata van den schriftelijken arbeid worden uit de vier boeken en de kings ontleend. Het afgegeven werk wordt door daartoe bijzonder aangestelde copiïsten afgeschreven, opdat de examinatoren de hand der mededingers niet zouden herkennen. Deze afschriften worden dan aan de commissie van onderzoek overgelegd, die ze doorleest en den mandarijnen hun oordeel daaromtrent mededeelt. Deze geven den keizer van de namen der gekozenen kennis, en de lijst derzelve wordt dan op een daartoe bepaalden dag openbaar gemaakt. De onderkoning geeft hen, die tot een graad benoemd zijn, een groot feest, vereert een ieder hunner in naam des keizers een geschenk, hetwelk in eene zilveren schaal en in eene met een knoop van émail
| |
| |
versierde muts bestaat. Den volgenden dag ontvangen zij een bezoek van alle mandarijnen der hoofdstad, dat zij nog denzelfden dag met groote plegtigheid beantwoorden.
Het onderzoek voor de doctorale waardigheid verschilt zeer weinig van het bovenstaande; dit wordt echter alleen in Peking gehouden. Nagenoeg 150 doctoren worden te gelijk gepromoveerd, die in drie klassen verdeeld worden; de eerste bestaat slechts uit drie, die door den keizer persoonlijk onderzocht zijn geworden, bij de tweede en derde is het getal niet bepaald.
Ook in de wapenkunde geeft het eerste geraden, licentiaten en doctoren, die allen of Tartaren of zoons van Tartaren zijn. Hier wordt meer op vlugheid dan op wetenschap gelet. Dit onderzoek vindt alle drie jaren in de hoofdstad plaats, en wel twee maanden na het onderzoek der literaten bij het begin van de tiende maan. Ook dit bestaat in drie afdeelingen onder het voorzitterschap des onderkonings. In de eerste afdeeling laat men de candidaten met pijlen schieten; in de tweede onderzoekt men hunne bekwaamheid in het rijden; in de derde eindelijk moeten zij schriftelijke opstellen over militaire onderwerpen bewerken. De namen dergenen, die het beste voldaan hebben, worden openlijk bekend gemaakt. Het examen der doctoren in de wapens wordt door het hof afgenomen en wel in hetzelfde jaar, waarin de doctoren der litteratuur hun onderzoek doorstaan. Die den doctoralen titel verkregen hebben, kunnen alle militaire betrekkingen bekleeden, welke met de burgerlijke ambten, waartoe de literaten uit kracht van hun graad geregtigd zijn, gelijk staan. Overigens kunnen ook de literaten bij het leger plaats nemen. Het is niets zeldzaams, dat de regering aan een bekwaam literaat de leiding van een oorlog toevertrouwt.
Alle maatregelen van voorzigtigheid, welke bij de wetenschappelijke examina worden in acht genomen, om misbruiken en ongepaste handelingen te voorkomen, worden ook hier gebezigd, zonder daardoor evenwel te kunnen verhinderen dat China evenveel onbekwame en ongeschikte officieren, als onwetende mandarijnen heeft aan te wijzen.
Ofschoon op den verkoop der stem van een examinator de doodstraf staat, wordt deze straf nogtans zelden toegepast; het aantal dergenen, die voor den beul waren, zou te groot zijn, en weldra zou het rijk geene mandarijnen meer hebben.
| |
| |
Overigens ontbreekt het ook aan aanklagers. Een ieder heeft er afschuw van, met de gouverneurs der provincie in onmin te raken, die onder een geliefkoosd voorwendsel, de eere van het mandarijnendom zouden wreken, hetzij door tyrannieke verdrukkingen, hetzij door gruwzame vervolgingen, hetzij door inkerkeringen, die zij steeds weten goed te maken, als zij maar hunne aanhangers bij het hof hebben, die hen dekken.
Al is echter het oordeel der regters niet voor goud te koop, zoo kunnen zij nogtans niet van de verdenking vrijgesproken worden, zich door willekeur en kwade luimen te laten leiden. Zoo verhaalt de schrijver van het werk: ‘opoffering van Tschao-li,’ in het jaar 25 naar onze tijdrekening werd een candidaat naar eene militaire onderscheiding, in weerwil zijner verdiensten, alleen om zijne leelijkheid, afgewezen. Over zulk eene onregtvaardigheid verbitterd, had zij zich aan de spits van eene schaar ontevredenen gesteld, het rooverhandwerk aangevangen en daarbij de gewoonte aangenomen, bij zijn maaltijd telkens een stuk van het hart of de lever eens menschen te nuttigen.
Zelfs de keizer, de opperste examinator, laat zich somwijlen door vooroordeel jegens de te onderzoeken lieden beheerschen. Eene sage, welke aan een tamelijk bekenden, mythologischen roman ten grondslag strekt, geeft daarvan een voorbeeld.
Onder de dynastie Thang leefde een gegradueerd persoon van zeldzame gestalte, want hij had den kop eens luipaards en den baard van een draak. Zijn naam was Tschong-kunï. Rijk aan kennis, welbespraakt, de eerste onder de mededingenden naar den doctorsrang, werd hij in het paleis des keizers ontboden; de keizer echter, ontsteld hem te zien, weigerde de goedkeuring zijner keus: ‘neen!’ riep hij uit, ‘nimmer kan ik besluiten, dezen mensch tot minister te nemen; hij is te leelijk!’ Tschong-kunï wilde nog eenige tegenwerpingen maken, de keizer beval hem gevangen te zetten; maar de ongelukkige trok woedend zijn zwaard en stiet zich hetzelve in de borst.
De bewonderaars van dit stelsel verhieven de voordeelige zijde van hetzelve met de woorden: ‘Deze inrigting kon alleen het uitvloeisel eener wijze politiek zijn; want afgezien van den aangeboren ijver der Chinezen voor de litteratuur, moeten deze voortdurende oefeningen, deze veelvuldige onderzoekingen hen bekwaam houden, hen door een edelen wedijver aansporen, het beste gedeelte huns levens aan te wenden en zoodoende verhin- | |
| |
deren, dat zij, door werkeloosheid en lediggang, op het denkbeeld komen, onrust in den staat te verwekken. De verdiensten worden door roemrijke belooningen bekroond, en eindelijk staat, ten gevolge van het stelsel, het mandarijnendom op zoo hechte grondslagen, dat de veroveraars van China ten laatste moesten onderdoen voor het overwigt der groote, nationale broederschap.
Dat een beambte iets onwrikbaars is, dat op zijn wil de geweldigste stormen der omwenteling magteloos breken - lijdt geen twijfel; men zou echter kunnen vragen, van waar het komt, dat de vreemde vijand over dit heir den vaderlandschen grond nog thans overstroomt?
En in de nog zoo eerlijk aangerigte wedstrijden erlangt de zuivere middelmatigheid, die geene ijdelheid der kampregters beleedigt, dikwerf triomphen, welke men het genie niet zou toeschrijven.
Een der uitstekendste en door het volk het meest geliefkoosde schrijvers van China, een dichter, wiens werken in geen salon, in geene bibliotheek ontbreken, ja, die men in keukenvertrekken en op de toonbanken der winkels vindt, namelijk Tu-fu, leed schipbreuk op het onderzoek, dat hem den weg tot ambt en vermogen kon openen. Zijn onafhankelijke en oorspronkelijke geest kon zich in het dwangbuis der regelen van welvoeglijkheid, waarin afkomst en philisterdom de litteraten verbannen, niet schikken. Want daarin staat het chineesche gilde der geleerden bij geene academie in Europa en Azië ten achter. Als zij met elkander een gesprek houden, dan wordt hunne voordragt schier onbegrijpelijk bloemrijk en de gedachte in een vloed van gelijkenissen en dichterlijke wendingen opgelost; het zijn in zeker opzigt raadsels, die zij elkander opgeven, de oude en nieuwe geschiedenis, persoonlijk ondervonden anecdoten, gebruiken uit den grijzen voortijd, plaatselijke overleveringen, bijgeloovige beschouwingen der natuur-voorvallen, van de eigenschappen der planten, de gewoonten der dieren, fabelen - in een woord alles, wat slechts gedacht, gedicht, gedroomd wordt, moet tot het geleerde onderhoud bijdragen en de taal der lieden van fijnere ontwikkeling opsieren. Op die wijze is een woordenboek van wonderbaarlijke en hoogdravende spreekwijzen, spitsvoudige en opgeblazene uitdrukkingen ontstaan, waaruit alle woorden in hunne eigenlijke ongekunstelde beteekenis verbannen zijn. Wordt het echter beloond, zoo langdurige studiën
| |
| |
te maken, gedurende een geheel leven aan de werken uit den voortijd gezondheid en kleur op te offeren, om eindelijk als gegradueerde even als de gansche wereld te spreken en slechts uitdrukkingen van algemeen geldend gebruik te bezigen?
|
|