| |
Het spel om de vrijheid.
Een verhaal uit het Russische volksleven.
(Naar het Fransch.)
door C.Th.M.
Tijdens het congres van 1814 bevonden wij ons te Weènen en keerden juist van een bal naar huis. Het was een heerlijke zomernacht en daarom gingen wij te voet. - Toen wij het hôtel van den graaf Rosenberg voorbij kwamen, zagen wij het op de schitterendste wijze verlicht. Bedienden in groot liverei droegen schalen met fruit en ijs over het voorplein. Eene harmonieuse muziek en vrolijke stemmen bewezen, hoe ongedwongen het daar binnen moest toe gaan.
‘Het schijnt mij,’ zeide ik tot mijn vriend, een Engelschman, ‘dat uw landgenoot, de heer Railly zijne vorstelijke gasten nog vorstelijker onthaalt dan anders. - Wanneer dat zoo voort gaat, dan zal zijn krediet bij den bankier Arnstein weldra uitgeput zijn.’
‘En dan zou er wel weêr hulp komen,’ antwoordde Griffon. ‘De loopbaan van spelers van beroep wordt zoo dikwijls door onvoorziene omstandigheden, door wonderlijke voorvallen doorkruist, het geluk komt hun zoo dikwerf en soms op eene zoo grillige wijze te hulp, dat woorden als: armoede, rijkdom, geluk en ongeluk en dergelijken op elke bladzijde van hun levensboek geschreven staan. Nu en dan vindt men er ook edelmoedigheid, zelfopoffering en grootheid van ziel in te lezen. Ware het algemeen in de geheimen van deze soort van lieden ingewijd, dan zou de begoochelende tooverglans verdwijnen, waarmede het hun lot omgeven ziet. De reden waarom de heer
| |
| |
Railly zulk een groot krediet bezit, heeft hij te danken aan een voorval, dat hij mij zelf verhaald heeft. Het is nog lang eer de morgen aanbreekt,’ vervolgde mijn vriend, ‘hebt gij lust nog eene sigaar bij mij te rooken - want van slapen komt toch niets in - dan zal ik u onder een glas wijn die interessante geschiedenis vertellen.’
Daar mijne nieuwsgierigheid was op gewekt, besloot ik van de vriendelijke uitnoodiging gebruik te maken. - Nadat de sigaren waren aangestoken en de glazen gevuld, ving mijn vriend met zijn verhaal aan.
Op zekeren ochtend, dus deelde hij mij mede, hield voor het hôtel, dat de heer Railly te Moskou bewoonde, een elegant met vier prachtig opgetuigde paarden bespannen rijtuig stil. Op den bok zat een koetsier met gekroesten baard in een mantel gehuld, die door een rijken Kazanschen gordel werd toegehouden. Van het voorspan liet en jockey van twaalf of dertien jaar, niet veel grooter dan de stevel van een ruiter der keizerlijke garde den schellen, lang gerekten kreet hooren, waardoor zij gewoonlijk hunne paarden aanvuren en de voetgangers waarschuwen. De lakkei met den driekanten met zilver omboorden hoed, in groot-liverei, deed de twee andere bedienden geen oneer aan.
Een man van circa dertig jaren, in de nationale Russische dragt, welke kleeding door eenige edellieden uit afgelegen provinciën nog gedragen wordt, stapte uit het rijtuig. Hij trad een innemend gelaat; zijne blonde krullende haarlokken vermengden zich met zijn blonden baard - in een woord, zijn geheele uiterlijk kenmerkte den man, die tot de hoogere klasse der maatschappij behoort. Hij liet zich aanmelden en had binnen met het ongedwongen voorkomen, dat reeds op zich zelve eene uitmuntende aanbeveling is, als men geene andere bezit, om zich in de groote wereld een weg te banen.
‘Verschoon mijn bezoek,’ zeide hij in het zuiverst Fransch tot den heer Railly. ‘Ik had daartoe wel vooraf om uwe vergunning behooren te vragen; doch ik was zoo gelukkig u reeds eenige malen in gezelschap te ontmoeten: dit, hoop ik, zal mij tot verontschuldiging verstrekken.’
De heer Railly herkende hem terstond, haastte zich, hem een stoel aan te bieden en vroeg hem daarna, waarin hij hem van dienst kon zijn.
| |
| |
‘Wat ik u wensch mede te deelen, mijnheer, is voor mij van zoo groot aanbelang, dat ik mij veroorloof, alvorens ik u iets openbaar, van u de belofte van geheimhouding te verzoeken, hetzij dat gij meenen moogt, mij de gunst, die ik u vragen wilde, te kunnen toestaan, of die te moeten weigeren. Indien mijn plan, dat ik door uwe medewerking hoop te verwezentlijken wereldkundig werd, zou dit het misschien ook later onmogelijk maken; gij kunt echter de overtuiging koesteren, dat de aan gelegenheid, waarin ik juist uwe hulp noodig heb, u in geenerlei wijze in gevaar kan brengen.’
Zonder de minste aarzeling gaf de heer Raily hem zijn parole d'honneur, dat hij zijn geheim bewaren en hem, in dien hij er toe in staat ware, zijne hulp zou verleenen. - Hierop gaf hij last, dat niets of niemand zijn onderhoud met den vreemdeling storen mogt.
‘Ik heet Swerkow Feodrowitsch,’ begon nu deze, ‘en ben koopman van het eerste gilde. Voorzeker is het u bekend, welk een rang wij in den burgerstand bekleeden; thans woon ik hier bij u in de buurt; doch mijn handelshuis is te Tula gevestigd, waar ik gewoonlijk mijn verblijf houd.
‘Gij, mijnheer, zijt, naar men mij zeide, een voornaam Engelschman, die sinds eenige maanden te Moskow vertoeft, en, gelijk alle mannen van rang en aanzien bij u te lande, hoog en nobel speelt. Men zegt ook, dat gij zeer gelukkig in het spel zijt. En juist dit, uw geluk in het spel, heeft mij de vrijheid doen nemen, mij uwe opwachting te maken.’
‘In welk verband kan mijn geluk of ongeluk in het spel toch met bezoek staan?’ vroeg Raily met verwondering. ‘Mag ik u verzoek u nader te verklaren; zijt gij gekomen, om uw geluk of uwe bekwaamheid in het kaart- of dobbelspel met mij te beproeven?’
‘Noch het een, noch het ander mijnheer. Ik speel nooit en en zelfs versta ik geen spel.’
‘Maar wat kunt gij dan verlangen?’
‘Ik kom tot u,’ hernam de Rus op plegtigen toon, terwijl men in zijn gelaat eene uitdrukking van pijnlijken ernst kon opmerken, ‘ik kom tot u om eene hoogst gewigtige aangelegenheid, om eene aangelegenheid, die van u kan afhangen, doch waarbij het spel eene groote rol speelt.’
| |
| |
‘Verklaar u dan toch, mijnheer!’
‘Ik heb uwe edele denkwijze hooren roemen; hierop heb ik mijn vertrouwen, hierop mijne hoop gevestigd! - Ik ben gekomen om mijne toekomst, mijn leven in uwe handen te leggen: ik smeek u om het hoogste goed, dat de mensch hier op aarde kan bezitten, ik smeek u om mijne vrijheid!’ sprak hij met steeds vermeerderende hartstogtelijkheid.
Toen het woord vrijheid van zijne lippen klonk, zag de heer Railly den jongen man met verbazing aan en meende er bijna aan te moeten twijfelen, of niet alles, wat hij zoo even gehoord had, als scherts moet worden opgenomen.
De Rus die zeker de gedachten, welke bij hem oprezen in zijne blikken las, voegde er haastig bij: ‘dit woord bevreemdt u uit mijnen mond, niet waar? Maar is dan niet de vrijheid, na het leven, de grootste der weldaden, die God den sterveling schenken kan, het beginsel van al wat edel en groot is? En van die vrijheid, zonder welke het leven zoo luttel waarde heeft, ben ik voor altijd verstoken! - Ik ben slechts een lijfeigene, of liever: een slaaf. - Gij, mijnheer, zijt misschien bestemd, om mijne vrijheid te schenken.’
‘Maar, ik bid u, zeg mij dan toch, mijnheer, hoe ik daarin kan betrokken zijn.’
‘Gij ontmoet in de groote wereld dikwijls den graaf K..., vaandrig bij een regiment der garde. Hij is een der jongelui, die in de club der Engelschen een groot aanzien genieten; hij doet de vermeteldste spelers door zijne stoutheid verbazen.’
‘Dat is waar; ik ken hem, en onze kennismaking heeft tot eene zekere soort van vriendschap geleid.’
‘Ja, maar tot eene vriendschap, die, ik verstout mij het te zeggen, zonder eenige innerlijke waarde is, omdat de ware grondslag: achting, daaraan ontbreekt. - Gij kunt voor den graaf geene achting koesteren, mijnheer, wanneer gij hem kent. Wie den graaf werkelijk kent, zal het mij volmondig toestemmen, dat het een man is vol van eigenwaan, zonder degelijk begrip van iets goeds, trots op zijne meerderheid boven zoo velen, ongevoelig voor het leed van anderen en een hartstogtelijk speler. - Met zulk een mensch kan men wel omgaan - maar hem achting, ware vriendschap toedragen - neen dat is niet denkbaar.’
| |
| |
‘Het is geen aangenaam beeld, dat gij mij daar van den graaf schetst; - maar nu verder?’
Met de uitdrukking der diepst gevoelde smart en het besef van zijne afhankelijkheid, antwoordde de jonge man: ‘zie, mijnheer, van zulk een man ben ik slaaf: hij is mijn meester!’
Bij deze woorden welden in zijne oogen, die zoo even nog van een inwendig vuur schitterden, tranen, bittere tranen op. - De heer Railly stond als verplet; want hij begreep terstond, wat zoodanig lot voor zulk een man zijn moest.
‘Herstel u, en vervolg uwe mededeeling,’ zeide Railly, hem minzaam en bemoedigend de hand drukkende. - ‘Naar hetgeen ik van u vernomen heb, kan ik u nog slechts mijne deelneming te kennen geven; verhaal mij nu ook waarmede en op welke wijze ik u van dienst kan zijn.’
De jonge man vervolgde:
‘De vader van den tegenwoordigen graaf woonde op een zijner landgoederen in de nabijheid van Oremburg. Mijn vader, die hem, toen hij nog zeer jong was, tot zijne oppassing was toegevoegd, diende hem trouw en de graaf wist hem daarvoor niet beter te beloonen, dan door hem bij zijn sterven eene aanzienlijke som gelds te legateren; echter schonk hij hem de vrijheid niet. Even als andere nijvere lijfeigenen, begon ook mijn vader handel te drijven, en wel in pelterijen met het zuiden van Rusland. Het geluk begunstigde al zijne ondernemingen en zijn vermogen verdubbelde en verdriedubbelde zich weldra, en nu rigtte hij zijne huishouding naar zijne geldelijke omstandigheden in. Toen ik nog een kind was, had mijn vader een van de slagtoffers der Fransche revolutie, die de wijk naar ons land had genomen, mijnheer de B...., een zeer beschaafd en hoogst bekwaam mensch, bij zich in huis opgenomen; deze belastte zich met de zorg voor mijne opvoeding. Hij was mij een tweede vader en alles wat ik heb en wat ik ben geworden, ik heb het aan dien edelen man te danken. Met onzen toestand als lijfeigenen bekend, deed hij mij meer dan eens het voorstel er mij aan te onttrekken, door met hem een ander, een beter vaderland te zoeken. Maar dan zou ik mijn geboortegrond voor altijd hebben moeten vaarwel zeggen; daarenboven zou toch mijn vader zich omtrent mijne vlugt hebben moeten verantwoorden, en de zachtste straf daarvoor zou bestaan hebben in: ontzetting uit al zijne bezittingen en veroordeeling tot den geringsten slavenstand.
| |
| |
‘Doch een nog krachtiger beweegreden, dan het verstand hield mij in de banden der dienstbaarheid: ik beminde en werd weder bemind. En zoo ik al het denkbeeld verre van mij zette, om het lot van een jong, wel opgevoed, vrij meisje aan dat van mij - van een slaaf te verbinden, koesterde ik niettemin de hoop, dat de zeer onbillijke wetten toch eenmaal zouden worden afgeschaft en de keizer weldra ons ijzeren slavenjuk zou verbreken. Ik hoopte eindelijk vrij te worden en mijne dierbare Eudoxia naar het echtaltaar te kunnen geleiden. - Doch tot heden heb ik te vergeefs gehoopt. - Mijn vader stierf; ik zette zijne zaken voort met het gevolg, dat ik mij thans in het bezit van een zeer aanzienlijk vermogen mag verheugen.’
‘Maar waarom doet gij den graaf het voorstel niet, u los te koopen?’ vroeg Railly.
‘Dat voorstel ging van mij uit, maar werd van de hand gewezen. Het is een aangenomen beginsel bij de edellieden, om nimmer in het loskoopen van een lijfeigene toe te stemmen. Voor eenigen tijd is den graaf Scheremitoff door een lijfeigene te vergeefs twee millioen roebels als losprijs geboden, en deze lijfeigene moest hem toch slechts eene schatting van weinige roebels 's jaars opbrengen. Doch zij zijn er trotsch op, millionairs onder hunne slaven te tellen; het streelt hunne ijdelheid, de aansnellende rijke en prachtige equipages, bij hunne aannadering te zien ophouden, den lijfeigene zijn prachtig rijtuig te zien verlaten, om voor hem te knielen. - Roept dat niet om wraak, mijnheer, zoo den mensch door zijn evenmensch te zien behandelen?!’
‘Dit is het beeld van onzen toestand in het algemeen; ik zie de verontwaardiging op uw gelaat,’ vervolgde hij, ‘maar hooger zou die nog stijgen, wanneer gij alles tot zijne kleinste bijzonderheden wist!’ - Hier zweeg hij een oogenblik, als overmeesterd door de herinnering dezer donkere beelden; vervolgens ging hij op smartelijken toon voort: ‘welnu mijnheer, het eind van al dien jammer, het bezit van een aangebeden meisje, dat even als ik diep ongelukkig is, zoo zij de mijne niet wordt, de vrijheid - dat voorwerp mijner vurigste wenschen - al die weldaden kan ik aan u te danken hebben,’ sprak hij langzaam.
‘Wat moet er dan gedaan worden? Ik ben tot alles bereid.
| |
| |
Spreek slechts: verklaar u,’ riep hij, hevig ontroerd door den hem zoo even geschetsten deerniswaardigen toestand.
‘Gij speelt, mijnheer. - Wat voor u misschien slechts tijdverdrijf is, dat is bij den graaf K.....in een teugelloozen hartstogt ontaard. Hij offert er alles aan op en het spel zal hem nog eens in het verderf storten. Van daar dat het u volstrekt geene groote moeite kan kosten, met hem aan spelen te komen. Beweeg hem, een klein dorpje, dat hij aan den oever van de Wolga bezit, op het spel te zetten; het bestaat uit slechts vijftig huizen, welks inwoners hun onderhoud vinden door het smeden van spijkers. Ik ben er zeker van: voor geen prijs zou hij dit goed willen verkoopen, hiervan ben ik zeker, anders ware het reeds lang mijn eigendom. Doch in de koortshitte van het spel zal hij het misschien wagen en dan kan hij het verliezen. - Hierop is mijn geheele plan gebouwd. In dat dorp werd mijn vader, werd ik geboren; daar wonen al mijne bloedverwanten. Het worde mijn eigendom en wij zijn allen vrij.’
‘Ik weet dat het geluk aan het lot afhangt. Doch het is in ieder geval meer dan een stroohalm, waarnaar de schipbreukeling nog zinkende grijpt, om het veege ligchaam aan den dood te ontrukken. - Thans kent gij mijn geheim en zijt gij meester van mijn lot. Zeg nu, of gij mij helpen wilt; uw woord is mij genoeg. - Wilt gij het, spaar dan niets, verdubbel, verdubbel meer dan honderdmaal den inzet - zegevier, het koste wat het wil. - Gij hebt een onbepaald krediet op mijn huis; maak er gerust gebruik van. Laat u, hoe groot het verlies ook zijn moge, laat u niet weêrhouden voort te spelen; al maakte gij mij ook doodarm, ik zou er u toch eeuwig dankbaar voor zijn, dat gij aan mijne bede gehoor verleend en pogingen in het werk gesteld hebt, om mij vrij en gelukkig te maken.’
Raily beloofde hem, dat hij zou trachten om zijn wensch te vervullen en daarna verliet Feodorowitsch hem.
Twee kampioenen, die van begeerten branden, om elkander onder de oogen hunner uitverkorenen den prijs van het tournooi en het strijdperk te betwisten, kunnen niet vuriger wenschen naar den strijd, dan een paar spelers, wanneer zij geld en goed op het groene laken wagen.
| |
| |
Ten gevolge van het bezoek, dat de heer Railly van Feodorowitsch had ontvangen, lokte hij den graaf K....tot spelen uit. De Engelschman wist het zoo in te rigten, dat hij in den beginne aanmerkelijk verloor. Hierdoor nog meer aangevuurd werd zijne tegenpartij nu letterlijk zijne schaduw en deze had steeds zijn edel doel voor oogen: den ongelukkigen lijfeigene de vrijheid te verschaffen.
Het destijds te Moskou zoo zeer in zwang zijnde pharao-spel was het ook, waarmede de strijd van de vrijheid aanving. De graaf hield de bank, Railly had reeds 50,000 roebels verloren, en de vreugde sprak uit de oogen van den Rus. Eindelijk bekwam Railly de bank en nu verkeerde de kans en koos het geluk zijne zijde; het begunstigde hem zoo zeer, dat hij den graaf K....alles afwon, wat deze in geld en roerende geldswaarde bezat, en Railly bleef nog steeds winnen. Zoo hadden zij den ganschen nacht doorgespeeld, en toen het zonlicht dat der waskaarsen deed verbleeken, lag een berg van goud en edelgesteenten op de tafel voor den gelukkigen speler - een schat, waarvoor hij bijna een koninkrijk zou hebben kunnen koopen, maar nog niet de vrijheid van den lijfeigene. - Er moest nog meer gewonnen worden!
Ofschoon de dag reeds lang voor de nacht had plaats gemaakt, wilde graaf K....nog voortspelen. Daar hij echter geene roerende geldswaarde meer bezat, deed hij Railly het voorstel, om op krediet te spelen. Hiertoe toonde zich Railly echter niet genegen en scheen zijn bediende te willen schellen, om de stapels goud en de overige kostbaarheden naar zijn hôtel te brengen.
Toen de graaf dit voornemen meende te bemerken, beijverde hij zich nog dringender, om hem tot blijven te bewegen. Hij smeekte hem, om hem toch revanche te geven, en nu keurde Railly het oogenblik gunstig om eene poging aan te wenden, om den meester van den lijfeigene geheel en al te verslaan en te trachten als overwinnaar uit den strijd weder te keeren.
Hij schikte het goud, de edelgesteenten en het bankpapier bijeen, ten einde de begeerigheid van den speler nog meer te prikkelen en sprak:
‘Hoe ongaarne in mijn hart, heer graaf, wil ik echter aan uw verlangen voldoen. Daar er echter geene roerende geldswaarde ter uwer beschikking staat, stel ik u voor, om uw klein dorp aan de Wolga op het spel te zetten tegen den schat, die daar voor mij ligt.’
| |
| |
Men moet de magt der speelwoede kennen, om te kunnen begrijpen, dat een hartstogtelijk speler op het oogenblik, waarin de laatste hoop, om zijn verlies te herstellen, hem ontzinkt, zonder bedenken alle voorstellen aanneemt; zonder zelfs den tijd te nemen om zich te bedenken snelt de graaf naar zijne sekretaire, neemt er den hoopbrief uit, en werpt dien als inzet tegen de kostbaarheden die daarop gestapeld zijn, op de tafel. - Het geluk bleef den heer Railly getrouw: geen tien minuten hadden zij op nieuw gespeeld, of het dorp behoorde hem toe - het zoo vurig gewenschte en nagejaagde doel was bereikt. - Nadat hij den koopbrief bij zich gestoken, en de in den beginne verlorene 50,000 roebels van de op de tafel liggende geldswaarde voor zich afgezonderd had, zeide hij:
‘Wilt gij thans, heer graaf quite ou double om het overige?’ - De graaf koos eene kaart en won.
‘Zoo, nu is het wèl,’ sprak hierop Railly, ‘ik vind mijne opgeofferde nachtrust voldoende beloond.’
Daarna scheidden zij als de beste vrienden: de Rus verwonderd en verrukt over de hem zoo onbaatzuchtig gegeven revanche en de Engelschman verblijd over de voor den lijfeigene verworven vrijheid. - Dien zelfden dag nog zond hij Feodorwitsch de 50,000 roebels terug, waarover hij bij hem beschikt had, en meldde hem daarbij, dat de koopbrief van het dorpje aan de Wolga ten zijnent ter zijner beschikking lag. -
Weinige uren daarna zag hij hem met een jong en beeldschoon meisje, blozend en blond, zooals de meeste dochteren van het Noorden, bij hem binnen treden en haar aan hem voorstellen. Het was Eudoxia, de beminde van Feodorowitsch. - Beiden knielden neder voor hun redder, voor hem aan wien zij hun levensgeluk en de vervulling van hun vurigsten wensch te danken hadden, en de jonge man sprak:
‘Gij zijt thans onze heer, onze vader - geef ons uwen zegen en voltooi daarmede het groote werk onzer wedergeboorte!’
Railly rigtte hen op, sloot hen in zijne armen, terwijl vreugdetranen in zijne oogen schitterden. Vervolgens sprak hij, terwijl hij zich tot Eudoxia wendde en hij haar den koopbrief ter hand stelde:
‘Moge hij zijn geluk geheel en al aan u te danken hebben, zelfs in de toekomst hard en onregtvaardig verbiedt de wet aan
| |
| |
vroegere lijfeigenen nog het bezit van eenig heerengoed. Gij echter, Eudoxia, zijt eene vrije, eene adellijke, en dezelfde wet veroorlooft, dat een lijfeigene uwer goederen, wanneer gij met hem huwt, in het onbetwiste bezit van dat goed mag blijven. Gij zijt, krachtens het u overhandigde document, de eigenaresse van het dorp; leid nu Feodorowitsch naar het echtaltaar, en hij zal geene andere banden te dragen hebben dan die, waarmede het huwelijk hem aan u verbindt, en die banden zij zullen hem zoet zijn.’
Bij deze woorden verborg Eudoxia, buiten zich zelve van vreugde, haar blozen en hare tranen van dankbaarheid aan het hart van haren geliefde.
‘Mijnheer,’ zeide de jonge koopman, ‘wij beiden Eudoxia zoowel als ik hebben met den koopbrief een goed van niet te schatten waarde: mijne vrijheid uit uwe hand ontavngen. U te zeggen, hoe gelukkig gij ons gemaakt hebt, dit behoeven wij niet - gij leest het uit ons gelaat. Doch niet volmaakt gelukkig zouden wij zijn, indien gij weigerdet dit klein bewijs onzer dankbaarheid aan te nemen.’ Met deze woorden bood hij den Engelschman eene kostbare portefeuille aan, op welker buiten zijde zich beider portretten, omzet met eene keur van edelgeten, bevonden.
Railly weigerde aanvankelijk, dit geschenk aan te nemen; eindelijk, omdat zij steeds aanhielden, weerstond hij niet langer, en eenige dagen daarna verliet hij Moskou.
De portefeuille bevatte, zonder de hooge waarde der edelgesteenten mede te rekenen een geschenk van 500,000 roebels. - En wanneer Railly geld gebrek heeft - nimmer wendt hij zich te vergeefs tot den jongen Rus, dien hij door middel van het spel de vrijheid wist te verschaffen.
Hier eindigde mijn vriend. -
En ook de schrijver eindigt hier. Wij veroorloven ons nog een enkel woord. - Zoo als het onzen lezers bekend zal zijn, is de lijfeigenschap door den tegenwoordigen keizer van Rusland, Alexander II, opgeheven. Het is dus geen hedendaagsche toestand zoo als ons verhaal dien schetst. - Doch juist om het edele en het goede van het opheffen der lijfeigenschap duidelijk te doen uitkomen, hielden wij u eenige oogenblikken met hetgeen thans gelukkig tot het verledene behoort, bezig.
|
|