voortzetten, bleef Ellen evenwel nu en dan stil staan, om dan in dezen winkel, dan in dien te zien, en zeide toen: ‘Hendrik, mijn waarde, denkt gij niet, dat mijn hoed te vuil is om er dit mooije lint op te doen, zie eens naar die lieve hoeden in dat venster.’
Wat kon haar man doen? Hij had geen genoeg geld in zijn bezit, evenwel bevredigde hij haar wensch. Den volgenden dag vertrok hij naar zijn kantoor, zijne gewone werkzaamheid met verdubbelden ijver voortzettende. Des avonds bij zijne te huiswandeling, ontmoette hij Ellen halverwege, die met een vrolijk gelaat naar hem toeliep en zijnen arm vasthield.
Nadat de eerste begroetingen voorbij waren, wandelden zij eenigen tijd stilzwijgend door, en toen zeide Ellen: ‘Hendrik, mijn waarde, ik hoop dat gij mij niet buitensporig zult vinden, doch ik heb mijn hoed wezen passen, en hij staat mij zoo netjes, doch hij maakt dat mijn blaauw zijden kleed vaal en versleten er uit ziet, en nu heb ik hier in een winkel op onzen weg naar huis zulk een fraai kleedingstuk gezien; zeg kan ik het hebben?’
Haar man antwoordde op zulk eenen genoegelijken toon als maar mogelijk was, en verzekerde haar, dat zij het zoude hebben, wanneer hij het kon betalen. Zij danste vrolijk aan zijne zijde tot aan den winkel; het kleed was zeer kostbaar, doch Hendrik Everett had den moed niet haar te leur te stellen, en kocht het.
Het was met een soort van trotsch gevoel, wanneer hij met haar in hare nieuwe kleeding wandelde; evenwel gevoelde hij eene daling in zijn hart, wanneer hij zijn gering inkomen overwoog.
Het was eenige dagen na zijne terugkomst van het kantoor, toen hij begon op te merken, dat het koopen van het nieuwe lint zware uitgaven aan zich verbonden had. Niet zoodra had Ellen den nieuwen hoed en het nieuwe kleed gekregen, of zij had een nieuwen doek noodig, en niet zoodra was hare begeerte in dit opzigt bevredigd, of haar ontbrak wederom iets anders.
Twee of drie harer schooljuffertjes hadden geschreven dat zij gaarne twee of drie dagen bij haar zouden willen komen doorbrengen, en daar deze jonge jufvrouwen wel opgevoed waren, begon zij zich te bedenken, dat haar huis eene kleine verbetering noodig had, dat haar vloerkleed niet zoo goed was als een