| |
| |
| |
Eene herinering aan Venetië.
(Met eene plaat.)
De klokken der oude Dogestad verkondigden het zesde avonduur en van den toren der kathedraal van St. Markus deden zich de eerste slagen van het eentoonige vespergelui hooren. Het muzijkkorps der keizerlijke jagers, dat twee uren lang het gehoor der wandelaars en bezoekers der café's op waarlijk niet zeer liefelijke wijze had gestreeld, pakte zijne instrumenten bij elkander en nu werd de drukte allengs luider en hinderlijker.
Het gewoel dat ditmaal niet de regte kleur had, verveelde mij; ik dronk dus mijn glas sorbet ledig, stak eene versche manilla op en verliet de verzamelplaats der fashionable wereld van Venetië. Weinige minuten later besteeg ik de trappen van den naastbij gelegen kleinen klokkentoren en verlustigde mij in het heerlijke uitzigt over zee en land. Allerwege verhieven zich uit de Lagunen eilanden, wier beschuttende muren, door het water bespoeld, kerken, woonhuizen, kloosters, tuinen, fabrieken in zich bevatten. In het midden der Lagunen, aan den voet van den toren, lag de, de zee beheerschende stad, wier waterstraten schier geheel voor het oog verdwenen; slechts eene smalle strook, de spoorwegbrug namelijk, verbindt de eilanden met het vasteland. Ongeveer een half uur had ik daar dien heerlijken aanblik genoten, toen ik mij weder gedrongen gevoelde daar beneden mij onder de menschen te bewegen. Na eenigen tijd heen en weder te hebben gedrenteld, bereikte ik het groote kanaal, de voornaamste polsader van Venetië, dat zich in den vorm eener sterk gebogen Z door de stad slingert en deze in twee ongelijke deelen scheidt. Wat het Corso voor Rome, het Toledo voor Napels, de Boulevards voor Parijs, de Linden voor Berlijn zijn, dat is het genoemde kanaal voor Venetië; de straten der paleizen, der Nobili, van den ouden adel, in wiens geschiedenis dolk en gift zulk eene groote rol speelt. - In de nabijheid der Ponte-Rialto bevond zich een gondelier, wier persoon en voorkomen mij reeds meermalen in het oog waren gevallen. Zijne gestalte was buitengemeen krachtig en verried veel bewegelijkheid, hij had eene zeer donkere gelaatskleur en dik, zwart, bijna wollig haar, terwijl uit zijne ge-
| |
[pagina t.o. 66]
[p. t.o. 66] | |
GEZIGT OP VENETIE.
| |
| |
laatstrekken, die in weerwil der daarin duidelijk zigtbare ruwheid, aan de lieden van zijn stand eigen, toch iets trotsch en aristokratisch en evenveel neerslagtigheid als energie spraken. Op het eerste gezigt had de man iets afschrikkends en nogtans boezemde hij mij belang in. Daar ik voor het oogenblik geene betere bezigheid wist, zoo besloot ik, met hem het kanaal op te varen en steeg alzoo bij het kleine, maar gedenkwaardige huis, eens door den Doge Enrico Dandolo, den veroveraar van Konstantinopel, bewoond, in zijn gondel.
In den regel is het in de avonduren op het groote kanaal, wiens stilte gedurende den dag slechts door enkele roeislagen wordt afgebroken, buitengewoon druk. Hier en door worden voor de trappen der oude paleizen de zwarte, soms digt behangen water-equipages losgemaakt, en glijden, door gondeliers in liverei of in de nationale kleederdragt bestuurd, op den groenkleurigen stroom heen en weder; hier toch houden de nobili in de avondkoelte hun Corso, gelijk de parijzenaars in de Champs-Élysées of de inwoners van Londen in Regents-park. Vaak voegen zich honderde andere gondels uit de kleinere kanalen daarbij en vormen op die wijze eene bonte mengeling die een aan geplaveide straten gewoon oog gewis vreemd voorkomt.
Sedert echter de nationale gewoonten der Italianen door fransche tusschenkomst een geheel ander karakter hebben verkregen en deze als het ware veranderd zijn; sedert de partijhaat heviger dan ooit, Italië beroert en verbrokkelt en de proscriptie een tal van voorname familiën in verbanning houdt, is ook de drukte op het groote kanaal niet meer zoo algemeen als vroeger het geval was. Slechts een gedeelte van den Venetiaanschen adel staat met het oostenrijksche bestuur op voet van vrede en vriendschap en geeft zich dan ook aan de gebruikelijke fashionable genoegens over; een ander gedeelte houdt zich daarvan, onvergenoegd als het is met de bestaande orde van zaken, terug en zoekt verkeer in besloten kringen, waar enkel die vreemdelingen toegang hebben, wier aanhang aan de italiaansche pogingen bepaaldelijk bekend is; het meerendeel bevindt zich, gelijk wij zeiden, in den vreemde en versmaadt gebruik te maken van de genade die hen geschouken is, om in hun vaderland te mogen terugkeeren. Doorgaans ziet men dan ook in de vele gondels niet dan vreemdelingen, hoofdzakelijk Duit- | |
| |
schers, die zich door partijtwist minder uit hun gewoon verband laten brengen.
Hoe minder echter de nationale beelden daar te voorschijn treden, des te onaangenamer indruk maken de oude paleizen, wier voet door het water van het kanaal bespoeld wordt, en waaraan zoo gewigtige historische herinneringen verbonden zijn. Zij liggen daar zoo stil en verlaten. Zelden hoort men een vrolijk feestgeluid uit dezelve klinken, zelden rijst van den stroom citerspel of barcarolle-lied, naar de donkere vensters omhoog. - Mijn oog ontmoette toevallig dat van mijn donkerkleurigen gondelier, waarin een onheilspellende gloed blonk, en het scheen mij als spraken daarin zoowel smart als wrok. De man wees met zijn kroesharig hoofd naar een oud gebouw en zeide: ‘Palazzo Michiëli, signore, het heeft eens beroemde Doges aan Venetië geschonken. Dominico Michieli zegepraalde voor Jeruzalem, Jaffa en Askalon. En in ginds paleis woonden eens de Dogen Marino Grimani en Lorenzo Manini, welke laatste, tegelijk met de republiek als het offer der Franschen viel. Per bacco! de Franschen hebben altijd kwaad spel met ons gespeeld.’
Hij trok, dit zeggende, een verstoord gezigt, maar roeide zwijgend verder. Intusschen nam ik de paleizen, wier geschiedenis mij grootendeels bekend was, naauwkeurig in oogenschouw. Dáár het paleis Barbarigo, waar Titianus zijn atelier had; ginds de gedenkwaardige woning der Moccnigo, waaruit niet minder dan zeven Dogen ontsproten. Hier vertoefde lord Byron en arbeidde aan zijn dichtstuk ‘Don Juan,’ ‘Marino Falieri’ en ‘Sardanapalus.’ Uit dat venster wierp zich zijne geliefde neder, de dochter van Fornarina, toen Byron haar trouweloos werd. Napoleon vestigde zijn zetel in het paleis van Balbi en beschouwde van daar de schitterende wedvaarten met gondels (regattas), die het onderdrukte Venetië hem ter eere gaf. Voorts het paleis Foskari, hetwelk in den bloeitijd der republiek ter woon verstrekte aan koning Hendrik III van Frankrijk, Kasimir van Polen, de koningen van Hongarijë en Boheme enz.; het gebouw, waarin de Doge Marino Falieri verblijf hield, die op tachtigjarigen leeftijd door den beul op de trappen van zijn eigen paleis werd onthoofd; verder het paleis Giustiniani, in moorschen stijl opgetrokken. Een marchese Giustiniani versloeg de Hongaren, een ander stichtte op de bouwvallen der baden van
| |
| |
Nero te Rome zijne zoo beroemde galerij van schilderijen. Het paleis Pisani herinnert aan Leopold Robert, die zich hier in een aanval van zwaarmoedigheid het leven benam, nadat hij zijn schoonste doek, ‘de visschers in de Lagunen,’ had voltooid; de bouwaard van hetzelve herinnert aan het Alhambra.
Het naastbij gelegene gebouw was mij echter onbekend. ‘Hoe is de naam van gindsch paleis?’ vroeg ik mijn gondelier, hem met den vinger hetzelve aanwijzende. Hij zag op, maar ontstelde blijkbaar. - ‘Ik bedoel dat paleis met die dorische zuilen in het midden.’ - ‘O, monsignore!’ - ‘Nu?’ - Daar woonden eens mijne vaderen,’ hernam hij op somberen toon. - ‘Hoe! uwe vaderen?’ vroeg ik verwonderd. - ‘Niet minder dan vier Dogen zijn daaruit ontsproten,’ ging hij voort. ‘Kardinalen en aartsbisschoppen zagen dáár het levenslicht. De Doge Franz Morosini veroverde Morea en Athene voor de republiek; al de leden van dat geslacht waren even dapper in den strijd als wijs in de raadsvergadering en hadden veel invloed. En ik, o signore! wanneer ik dat oude gebouw aanschouw, dan klapperen mijne tanden van spijt en ik gevoel dat mijn hart ontroert.’ - ‘Ik begrijp echter niet, waarom.’ - ‘Gij begrijpt dat niet. Omdat ik uit dat edel geslacht afstam, signore! Mijn naam is Paolo Morosini. En mijn broeder: hij verzamelt de eindjes sigaren op de St. Marcusplaats, terwijl mijne moeder om eene gift bedelt. Zelfs mijn vader moest eens schoenen poetsen om eene schamele bete broods te verdienen. Zoover is het met ons gekomen, omdat de vreemdelingen mijn vaderland hebben verdrukt, dewijl de glans van Venetië door vreemde veroveraars werd verduisterd en geroofd! Ja, signore! de arme gondelier, dien gij zoo verbaasd beschouwt, is een edelman, zoo goed als een ander, een afstammeling van Mursinna, maar ongeluk en vreemd geweld hebben ons arm gemaakt en vernederd. Denkt ook gij niet, monsignore! dat Venetië nog weder eens groot en magtig zal worden, dat Paolo Morosini nog eenmaal geluk, eere en rijkdom zal verkrijgen?’
Ik moest inderdaad lagchen over het zeldzame denkbeeld van dezen afstammeling van een der beroemdste geslachten der oude Lagunenstad, en toch kon ik het niet van mij verkrijgen, zijne illusie, die welligt de laatste schaduw van geluk in zijn hart wierp, geheel te verwoesten.
‘Wat u aangaat, Paolo! van harte wensch ik u overvloedi- | |
| |
gen rijkdom, opdat gij in waarheid den nobili zoudt kunnen spelen, dien gij zonder twijfel zijt; maar bouw niet al te zeer op de herstelling van Venetië. Even als zoov le andere beroemde handelssteden, viel ook de republiek als het offer van haar eigen verderf. Destijds werd de heerschappij geoefend door sommige geslachten, die geld en aanmatiging bezaten. Met hun geld wierven zij huurlingen en zelfs vreemde vorsten, en door de schandelijkste middelen der dwingelandij hielden zij de burgers in toom. Sedert echter het bestaan van gehuurde benden afgeschaft is, sedert de beteekenis van het woord “volk” tot ontwikkeling is gekomen en van meer algemeene bekendheid geworden, sedert dien tijd is ook de magt en willekeur der adelijke familiën schier onmogelijk gemaakt. Venetië kan en zal nimmermeer datgene worden, wat het eenmaal was. Slechts als een gedeelte van het geheel heeft het eenige beteekenis. Heerschappij voeren zal het echter niet meer, want deszelfs bevolking is slechts een klein gedeelte van het italiaansche volk.’ - ‘Neen,’ hernam Paolo opgewonden, ‘wij zijn geen gedeelte van Italië, wij zijn vrije menschen maar door vreemdelingen onder het juk gebragt. Gij zijt een Tedesco, signore! maar gij zijt geen Austriaco, en wij willen vrij worden,’ voegde hij met nadruk er bij.
Medelijdend trok ik de schouders op; tegenover een dweepziek mensch is alle woordenstrijd vergeefs. Intusschen hadden wij het paleis Cornaro bereikt, eens het verblijf van Marco Cornaro, den veroveraar van Candia en van de schoone koningin van Cyprus, Katharina Cornaro; juist wilde mijn gondelier de echt nationale ontboezemingen zijns harten voortzetten, toen mij uit een der geopende vensters een betooverend en melodieus gezang, door eene zachte maar toch volle vrouwelijke stem voortgebragt, in de ooren klonk. De roeispaan ontglipte onwillekeurig aan de hand van Paolo, op zijne gelaatstrekken werd eene merkbare ontroering zigtbaar, begeestering en hartstogt gloeiden uit zijne oogen.
‘Weet gij, wie daar zoo schoon zingt?’ vroeg ik hem. - ‘O monsignore! ik ken die stem, ik ken de engel, aan wie zij behoort, ik weet wie het is, die dat lied zingt. Meermalen heb ik de bekoorlijke signora in mijn gondel gehad. Zij is zoo aanvallig, zoo hemelsch schoon; gewis, het beeld der madonna van Raphaël is niet zoo schoon als zij.’ - ‘En haar naam?’
| |
| |
vroeg ik nieuwsgierig. - De vermeende nobili trok de schouders op en begon te glimlagchen, als wist hij wel den naam, maar als wilde hij dien om eenige reden niet zeggen, en daar ik duidelijk bemerkte dat hij ongeneigd was om eenig verder narigt te geven, stapte ik van dit onderwerp af, liet hem nog een eind in de met tallooze schepen bedekte haven roeijen en steeg aan het hertogelijk paleis uit, om te voet langs een omweg naar de woning, welke ik betrokken had, terug te keeren.
Onmogelijk kon ik echter de lief lijke zangeres uit mijne gedachten verbannen. Ik stelde mij haar als het bekoorlijkste beeld voor, hetwelk mij zelfs des nachts in den droom verscheen; maar daarnevens vertoonde zich evenzeer de donkere gestalte van Paolo Morosini, die het schoone meisje als een demon scheen te bewaken. Reeds den volgenden dag poogde ik nadere berigten in te winnen en vernam dat in het gebouw, waaruit het gezang mijne ooren had gestreeld, een rijke gentleman, benevens een zekere marchese Camarlinghi woonde, welke laatste eene duitsche vrouw en een tweetal kinderen had, waarvan eene reeds volwassen dochter. Deze, Lucia geheeten, was de zangeres, terwijl een duitscher, kapitein op een triester handelsvaartuig, die er op vriendschappelijken voet verkeerde, als haar aanstaande werd genoemd. Het jongste kind van Camarlinghi was een knaap van omstreeks vijf jaren.
Ik verzuimde niet mij des avonds weder op het kanaal te doen heen en weder varen, in de stille hoop, het gezang andermaal te zullen hooren. Ditmaal bevond ik mij echter niet in den gondel van den in zoo vernederden toestand geraakten en niettemin zoo duidelijk den edelman verradenden ‘nobile’ Paolo. Toen ik in de nabijheid kwam van het paleis der Cornari, zag ik een gondel aan den trap liggen en herkende daarin tot mijne niet geringe verbazing Paolo, die er scheen te wachten. Weldra verschenen dan ook eenige personen, eene jeugdige dienstmaagd met een mandje vol proviand, flesschen enz., twee van lagchen schaterende meisjes van omstreeks twaalf- en veertienjarigen leeftijd, vervolgens een die iets ouder bleek te zijn en donkerblond haar had, hoogst eenvoudig gekleed en van innemende schoonheid, eindelijk een vrolijk gestemd jongeling van goed voorkomen, in ligte zomerkleeding, die een knaapje op den arm droeg en daar achter een reeds bejaard paar. Mijn vermoeden begon reeds dadelijk veronderstellingen te maken:
| |
| |
het schoone meisje kon, dacht ik, niemand anders zijn dan signora Lucia, het jonge mensch in die zeemanskleeding haar minnaar, terwijl de overigen tot de familie van Camarlinghi moesten behooren. Naauwkeurig beschouwde ik Paolo en zag hoe zijne oogen gloeijend onder de dikke wenkbraauwen naar het schoone meisje gluurden. Zij steeg het allereerst in den gondel, terwijl deszelfs schipper haar met echt italiaansche bevalligheid zijn arm bood, om haar daarin behulpzaam te zijn. De jonge zeeman volgde haar, nadat hij van den knaap en de beide andere meisjes afscheid had genomen en eindelijk de marchese. De overigen bleven achter en groetten de vertrekkenden nogmaals toe, terwijl Paolo met alle kracht voortroeide. Het doel der vaart was, gelijk ik dacht, de haven. Langzaam liet ik mijn gondel denzelfden weg volgen en sloeg Paolo oplettend, zooveel mij mogelijk was, gade. Eerst toen ik den met het drietal personen bezetten gondel van Paolo, tusschen de andere vaartuigen in den nevel der Lagunen uit het oog verloor, liet ik omkeeren en gaf mijne gedachten den vrijen loop Het beeld van het bevallige meisje stond mij duidelijk voor den geest. Zonder twijfel had de arme gondelier een hevigen hartstogt voor haar opgevat. Onwillekeurig moest ik daarover evenzeer lagchen als over de komische hoovaardij op zijne voorvaderlijke afkomst, maar gemis aan goeden smaak kon ik den zonderlingen man toch niet misduiden; want inderdaad: het meisje was bekoorlijk.
Den volgenden dag vernam ik eene schrikkelijke mare! het lijk van een duitschen koopvaardijkapitein van een in de haven liggend schip was opgevischt, de marchese Camarlinghi en zijne dochter Lucia waren spoorloos verdwenen. Ik ontstelde hevig en mijn eerste vermoeden viel natuurlijk op Paolo. Ten einde welligt eenig licht in deze zoo geheimzinnige aangelegenheid te brengen, deelde ik ter behoorlijker plaats het weinige mede, dat ik wist. Er werd naar Paolo onderzoek gedaan, maar ook hij was verdwenen. Zijne aanverwanten gaven te kennen, niets naders omtrent zijn verblijf te kunnen opgeven, daar Paolo omtrent hen en in het algemeen steeds zeer achterhoudend was geweest. Dewijl de marchese Camarlinghi als zeer oostenrijksch gezind bekend was, dacht men aan niets verder dan een staatkundigen moord, die uit wraak of toeval ook tot den minnaar en de dochter was uitgestrekt. Bij deze veronderstelling
| |
| |
liet men de zaak verder berusten, toen ook omstreeks veertien dagen later het lijk van Camarlinghi, nog aan de kleederen kenbaar, gevonden werd.
Intusschen vernam men niets meer van Paolo en spoedig vergat een ieder, behalve de in rouw gedompelde familie, het voorval voor andere gebeurtenissen. De winter was grootendeels verstreken en toen de lente aanbrak, gaf ik aan het voornemen gevolg om mijne reis voort te zetten. In Mei bevond ik mij in Opper-Calabrië. Eene menigte menschen liep bij elkander in een klein vlek van het gebergte, waar ik vertoefde; zeer nieuwsgierig om te zien wat er gaande was, trad ik nader bij en bemerkte dat een detachement Piëmontezen iemand geleidden, die veroordeeld was gefusilleerd te worden, dewijl hij, volgens zijn voorgeven in de dienst van Frans II, bandietenstreken had gepleegd. Wie schetst echter mijne verwondering, toen ik in den veroordeelden niemand anders dan Paolo Morosini herkende! Hij zag er echter thans nog veel opgewondener en verwilderder uit dan vroeger. Zijn dik haar hing hem verward om het hoofd, zijne gelaatskleur scheen mij nog donkerder en zijne oogen rolden als die van een duivel in het rond. Toevallig viel zijn blik ook op mij. Ik had voor het minst verwacht, dat hij zou ontstellen, maar hij zag mij integendeel met een grijnzenden lach aan en knarste daarbij zijne groote witte tanden letterlijk op elkander.
Ik begaf mij naar den bevelhebber van het peloton en deelde hem de duistere gebeurtenis uit Venetië mede. In de hoop, dat de ter dood veroordeelde welligt nog eenige bekentenis zou willen doen, bragt de officier mij in den kring der soldaten en liet Paolo voor ons verschijnen. Met trotschen hoon stiet hij echter den piëmonteschen aanvoerder van zich af, want tusschen de ruwere afstammelingen van Savoye en de beter denkende, maar ook zedelijk slechtere Italianen bestaat sedert eeuwen de diepe klove van verachting en haat. Woedend gaf de hoofdman den bandiet een stoot tegen de borst. - ‘Wat wilt ge van mij, verachtelijke piëmontesche hond?’ zeide Paolo grimmig en knarsetandend. ‘Ik ben een nobile van oud bloed, gij daarentegen zijt slechts een domme boer uit de kale bergen, waar de half uitgehongerde lieden van den bedelstaf leven. Volbreng uw pligt en laat mij verder ongemoeid!’
Ik poogde den van woede als razenden man tot bedaren te
| |
| |
brengen, want er lag mij veel, ja alles aan gelegen van Paolo's lippen nog eene bekentenis af te persen.
‘Signore!’ sprak tot ik hem op een toon van zedelijken toorn en overmagt, ‘gij hebt mij eenmaal gezegd dat gij een afstammeling van het oude beroemde geslacht der Morosini zijt; welaan dan! een edelman verlaat met geen leugen in den mond de wereld; hij is te trotsch om vrees te koesteren voor de verantwoording eener daad en niet lafhartig genoeg, om de verdenking derzelve op andere schouders te laten rusten. Gij hebt den koopvaardijkapitein en den marchese Caarmalinghi vermoord en diens dochter geroofd!’ zeide ik met vaste stem en als overtuigend tot hem. ‘Zoo gij dat aan den rand van het graf uit lafheid loochent, dan zijt gij geen Morisini!’
Dit gezegde mistte zijne uitwerking niet op den verrukten trotschaard en viel op zijn gemoed als het knallen der geweren op den leeuw. Hij rigtte zich hoovaardig in zijne geheele lengte op, en zijne met bloed vermengde oogen vlamden als de gloed door een windvlaag in de heete asch aangewakkert.
‘Ja, ik ben een Morisini!’ antwoordde hij, den Piëmontees tevens een verachtelijken blik toewerpende, ‘wie zegt, dat ik lafhartig ben, zelfs in het gezigt van den dood? Het gaat die honden - op de soldaten wijzende - niets aan, dat ik in Venetië een vrouwelijk wezen, dat ik boven alles beminde, ontvoerde, en haar minnaar dien ik haatte, met de roeispaan versloeg, wijl hij zich daartegen verweerde. De marchese verdiende den dood, want hij was een verrader, die de vijanden diende. Hij stierf op bevel der Camorra, en niet ik was het die hem om het leven bragt, ofschoon ik het gaarne zou gedaan hebben, zoo het lot mij daartoe gunstig was geweest.’ - ‘En wat is er van Lucia geworden?’ vroeg ik bevend.
Zigtbaar streed Paolo inwendig met evenveel ontroering als toorn. Hij haalde onverschillig de schouders op.
‘Niet veel goeds, signore! Maar ik volbragt het werk niet alleen. Frederigo Scaliga, een dapper medelid der Camorra - hij is echter niet meer ouder de levenden - was mij daarbij behulpzaam. Wij voeren langs het strand verder, hielden nu en dan op de klippen halt en bereikten gelukkig Calabrië. Signora Lucia was in een vasten, diepen slaap - de booswicht wilde zeggen: zij was buiten kennis! - en toen zij ontwaakte, poogde ik haar met de verzekeringen mijner vurigste liefde te
| |
| |
troosten. Welligt zou mij dat gelukt zijn, maar Frederigo wilde den kostelijken buit met mij deelen. Doch, een Morisini deelt met geen plebejer. Trotsch knelde ik het schoone, lieve kind aan mijn hart en bezwoer haar, zelve te beslissen, wien zij wilde toebehooren.
Signora Lucia sloeg mij in het aangezigt en scheurde zich van mij af. Nu wilde Frederigo haar voor zich nemen en toen ik mij natuurlijk daartegen te weer stelde, trok hij zijn dolk en doorstak de schoone wispelturige. Inderdaad, het speet mij, zij was zoo lief, zij was een engel. Aan het zeestrand bij Paoluccia heb ik haar begraven en mijn roeispaan als een kenteeken op den zandheuvel geplaatst.’
Hier eindigde de schurk zijn verhaal en keerde zich trotsch tot de wachtende soldaten. Van smart en afschuw overmeesterd, was ik niet in staat één enkel woord te spreken en verwijderde mij, geheel ontsteld, van Paolo. De aanvoerder kommandeerde ‘marsch!’ en daar Paolo niet spoedig genoeg daaraan voldeed, gaf hij hem spottend een duchtigen slag met het plat van zijn sabel, waarvoor Paolo hem met een blik vol hoon en woede aanzag. Een kwartier uurs later hoorde ik het pelotonvuur knallen en had de booswicht opgehouden te leven.
Alvorens ik mij verder op begaf, om door Tyrol naar mijn vaderland weder te keeren, bezocht ik de aangeduide plaats, waar de schoone Lucia begraven lag en legde een krans op haar koud doodsbed neder.
|
|