IJsselstein en zijn slot.
Gijsbrecht van Aemstel (de derde van dien naam) overleed in 1250, nalatende drie zoons en eene dochter. De jongste zijner mannelijke afstammelingen, Willem, proost van St. Jan, erfde 's vaders heerlijkheden, omdat de oudste, door zijne schandelijke levenswijze, zulks niet waardig was. Hij huwde met eene jonkvrouw, Janne of Joanna genaamd, welke geene bezittingen had, en na zijnen dood, al hare inkomsten trok uit eenige goederen, die hij haar in lijftogt had nagelaten. Hieronder behoorde ook de heerlijkheid IJsselstein, waarvan door hem de grondslag was gelegd.
Hij pachtte namelijk in 1267 van het Utrechtsche domkapittel eenige goederen aan den IJssel, nagenoeg ter plaatse, waar toen die rivier zich met de Lek vereenigde. Het voornaamste gedeelte van die goederen was het toen welvarend en uitgestrekt dorp Eytheren, thans tot eene buurt vervallen, en nagenoeg ¼ uur ten noordoosten van IJsselstein gelegen. In de nabijheid van dit dorp, waar zich ook de parochiekerk bevond, stichtte hij omstreeks 1279 een burgt of stein, die den naam van IJsselstein ontving. Deze naam werd door hem als geslachtsnaam aangenomen, terwijl zijn broeder Gijsbrecht, dien van Aemstel bleef behouden.
In hetzelfde jaar van de stichting van dien burgt, pachtte Willem nog de tienden onder zijn kasteel gelegen, en die aan het Mariakapittel te Utrecht behoorde, voor den tijd van 5 jaren, tegen de som van 154 pond 's jaars, waaruit wij kunnen afleiden, dat deze tienden vrij aanzienlijk moeten zijn geweest.
De gevangenschap van Gijsbrecht op het kasteel Culemborg en het opligten van een kind van Huibert van Vianen, met de daarop gevolgde belegering van het slot te IJsselstein, is meermalen zoo uitvoerig behandeld, dan dat ik dit zou herhalen. Genoeg zal het zijn, als ik vermeld, dat het slot tegenwoordig wordt bewoond door Freule Strick van Linschoten.
De parochiekerk werd weldra, toen om het slot meerdere huizen begonnen te verrijzen, en zich langzamerhand een dorp of veste vormde, naar IJsselstein verplaatst. De grond, waar vroeger de kerk gestaan had, werd altijd echter nog voor heilig gehouden. 's Jaarlijks en wel in St. Jans-nacht, ging