Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1864
(1864)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onbelangrijk voorkomen, eene nadere kennis te maken met die gewesten, welke welligt eerlang een tooneel zullen voorstellen eens bloedigen strijds. De oorzaak der bestaande verwikkelingen zijn van algemeene bekendheid. Of geheel Duitschland met Oostenrijk en Pruisen zich de zaak, ten voordeele des pretendents, den prins Frederik van Augustenburg, zal aantrekken - of Engeland en Frankrijk zich lijdelijk zullen gedragen en de grenzen der neutraliteit niet zullen overschrijden? - Wie kan zulks bevestigen?....Het is geenzins onze taak en 't ligt niet in onze bedoeling, hier eenige staatkundige beschouwingen te ontwikkelen: wij wenschen slechts eenige bijzonderheden van niet algemeene bekendheid mede te deelen, waardoor het den belangstellenden niet moeijelijk zal vallen om, met behulp eener kaart, de gebeurtenissen te volgen, mogt het geschil door middel van wapenen worden beslecht en alzoo daartoe aanleiding geven. Het koningrijk Denemarken ligt, als schiereiland, tusschen de Oost- en Noordzee en kan als eene verlenging van het Duitsche vaste land worden aangemerkt; hiertoe behooren echter nog verscheidene, in de genoemde zeëen en in den westelijken Oceaan verspreid liggende eilanden. De grootte bedraagt ongeveer 2,680 □ mijlen met 2,500,000 inwoners, bestaande uit Deenen, Duitschers en Friezen, welke Deensch, doch in Sleeswijk gedeeltelijk Duitsch spreken. De Deenen zijn van Germaanschen oorsprong, terwijl hun taal veel overeenkomst heeft met de Noorweegsche. Van af 1665 verkeerde Denemarken onder den invloed eener onbeperkte alleenheerschappij, gaande in de vrouwelijke lijn over; doch sedert 1848 bezit het rijk eene staatsregeling en op den 28 Januarij 1852 is de geheime staatsraad in de geheele monarchie weder hersteld. Sedert 1523 regeert het huis Holstein-Lauenburg. De heerschende godsdienst is de Luthersche; anders denkenden worden in hunne volle regten gehandhaafd. De rijkskleur is rood en wit. Met inbegrip der Färoër-eilanden telt Denemarken 100 steden, 45 marktvlekken of groote dorpen, I,946 kerspelen, parochiegemeenten en ongeveer 5000 dorpen. Van de vele kanalen zijn het Stecknitz-kanaal, verbindende de Elve met de Oostzee en het Sleeswijk-Holsteinsche kanaal, de voornaamsten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vestingen zijn: Kopenhagen met de citadel Friederichshaven, Kroonburg, Fredericia, Korsöe-Nyberg, Friederichshafen met de citadel Fladstrand (noordeinde van Denemarken), de Schans Holm aan den Lymfiord, Christiana bij Bornholm, Rendsburg, de Dubbele Schans, Eckernförde met kustbatterijen. De krijgsmagt bestaat uit 20 officieren bij den generalen staf, 32 genie-officieren, 2 kompagniën mineurs en sappeurs en 1 kompagnie pontonniers.
De geheele landmagt kan men in tijden van oorlog op 40 à 45000 man rekenen. De zeemagt bestaat uit een 100tal schepen, waaronder 5 linieschepen, 6 fregatten, 4 korvetten, 4 brikken, 3 kotters en 9 stoomschepen, te zamen met ongeveer 30.000 man. De koopvaardijvloot bestaat uit een 4000tal schepen. Het Deensch schiereiland, alsmede alle eilanden, uitgezonderd het Faröreiland, sluiten als het ware aan het Noordduitsch gedeelte vaste lands aan - liggen in één oppervlak - van daar dat de kusten open zijn en bloot en eene landing op de niet verdedigde punten niet veel bezwaar oplevert. Voor den handel daarentegen zijn de verschillende deelen der Deensche heerschappij uitmuntend gelegen, zoodat het verkeer dan ook zeer levendig is. Op de eilanden treft men weinig moeras- en heidegronden aan, terwijl slechts boschjes van geringen omvang en doelmatig aangelegd, welig wassen. Derzelver kusten zijn op enkele plaatsen hoog en stijl, doch, zooals gezegd, over het geheel vlak, daarbij zandig en verliezen zich hier en daar op verren afstand in zee. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het schiereiland is de door de Noordzee bespoelde westkust zeer vlak van af kaap Skagen tot Hoijer; tegenover het eiland Sijlt is dezelve bij afwisseling poelig en zandig, terwijl ze voorts tot aan den mond der Elve tamelijk vruchtbaar, en voor een groot gedeelte door middel van duinen, dijken en eilanden, tegen den hoogen vloed der Noordzee beschut is. Aan de oostzijde is het land hooger en steiler, daarbij golvend en vruchtbaarder. Deze zijde is van de westelijke zijde, over het geheele schierland, door een bergrug gescheiden, welke aau de Elve beginnende, zich aan kaap Skagen in zee verliest; deze rug levert niets op dan heide en kreupelhout; deszelfs hoogste punt is de zoogenaamde Hemelberg bij Riben, nagenoeg 1200 voeten. De geheele oostelijke zijde is op verschillende plaatsen ingesneden door grootere en kleinere Fjorden (golven, meerboezems of inhammen), gedeeltelijk ontstaan door het zamenvloeijen van kleinere wateren, alsmede door de zee zelve. Aan de Holsteinsche kust bevinden zich voortreffelijke havens, welker diepte het aanleggen der grootste schepen, nagenoeg aan den wal, veroorloven. Men treft er nagenoeg 400 meeren aan. De stroom der rivieren is flaauw, op de eilanden treft men slechts beeken aan en bronnen. Het land, noordwaarts der Stecknitz en Elve tot aan de Eider en zelfs nog voor een gedeelte in Sleeswijk is van meeren, draslanden en moerassen doorsneden en bestaat bij afwisseling uit heigrond, kleine bosschen en vruchtbare akkers. Verder noordwaarts in Jutland, (het eigenlijk Denemarken) is de bodem minder vruchtbaar, ja, bijna niets opleverende. De bergrug, alzoo, deelt het schiereiland over deszelfs geheele lengte in eene oostelijke helft, vruchtbaar en bijna romantisch schoon, en in eene Westelijke, veel minder begunstigde, schraal en dor; men treft dan ook hier de meeste moerassige streeken als nabij Bredstedt, Tondern, Lügumkloster en Holstebroe, aan. De meest vruchtbare gronden vindt men in Holstein en Sleeswijk, en bewoond door een edel, krachtig, beschaafd en welgesteld volk. De hoofdcommunicatie gaat uit van de Elve en Trave langs beide kusten naar het noorden; het zijn de groote wegen van Hamburg, Lubeck, Rendsburg en Kiel naar Sleeswijk; en door Jutland, op vele plaatsen langs de kusten, over Flensburg, Apenrade, Hadersleben, Kolding, Veile, Aarhuus en Randers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot Aalburg; en van Hamburg door Holstein, over Itzehoe naar Friederichstadt aan de Eider en langs de Jutlandsche Westkust over Tondern, Ribe, Varde, Kingkiöbing tot Lemvig aan den Lijmboezem (Lümfiord)Ga naar voetnoot(*). Deze beide hoofdwegen staan in verbinding met slechts weinige en daarenboven slechte dwarswegen. De gemeenschap met Kopenhagen bestaat uit de wegen van Jutland, uitgaande over het eiland Fünen, zich bij Odensee vereenigende en bij Nyborg over de groote Belt naar Seeland voerende. In de Duitsche bezittingen is het met de wegen beter gesteld: van hier uit voert eene hooge, breede weg-chaussée, van Altona, over Itzehoe en Rendsburg tot Kolding, terwijl andere, eveneens goede, bruikbare wegen, Kiel, Lübeck en Ratzeburg en Hamburg verbinden en zich dáár aan de opgenoemde wegen aansluiten. Bovendien worden de navolgende spoorwegen bereden: Van Altona, over Elmshorn, (dáár met een zijtak op Glûkstadt), Neumunster op Kiel; van Neumunster over Rendsburg en Husum naar Tonning; van Husum naar Flensburg; van Hamburg over Büchen naar Lübeck, Berlijn, Wirmar en Rostock (in Mecklenburg-Schwerin). Betreffende de krijgsoperatiën moet worden aangemerkt, dat deze, vooral gevechten op grootere schaal, met veel moeijelijkheden te kampen hebben, aangezien het terrein zoo menigvuldig doorsneden is. De op zich zelve staande gebouwen, namenlijk, zijn behalve door bijgebouwen, nog door slooten, muren, steenen afsluitingen en aardhoogten omgeven, die de bewegingen van groote, geslotene afdeelingen of enkele massa's grootelijks stremmen. Men kan daar, alzoo, in zeldzame gevallen van kavallerie in massa gebruik maken; even zoo vordert de artillerie een open terrein. Daarentegen is dat land uitmuntend geschikt voor den kleinen oorlog, biedende hetzelve de meest geschikte gelegenheid tot kleine ondernemingen, tirailleurgevechten, enz. Tevens vormt de Eider (eigenlijk Eiderkanaal), gedekt door de vestingen Friederichsort, Rensburg en de Vollerwijk Schansen, aan den monding der Eider in de Noordzee, eene sterke verdedigingslinie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangaande het krijgskundig gewigt van Denemarken ter zee, heeft de laatste oorlog twee daadzaken bekrachtigd, die voor 't vervolg van beslissenden invloed op de krijgsoperatiën in de Oostzee blijven zullen: 1o. het openen van den grooten Belt, als eigenlijke militaire verbindingsweg tusschen de Oosten Noordzee, en 2o. het openen der Kielerhaven, waardoor nu deze engte, en alzoo de geheele Oostzee wordt in bedwang gehouden. Vóór den laatsten oorlog, werd de Sont aangemerkt als de eigenlijke verbinding tusschen de Oost- en Noordzee en zal dit vermoedelijk voor de koopvaardij blijven, doch derzelver menigvuldige ondiepten (Drogden), zuidwaarts van Kopenhagen, laten, vooral bij lagen waterstand, voor grootere linieschepen geenen doortogt toe; van daar dat de vlooten hunnen weg namen door den Belt, leverende deze een voortreffelijk vaarwater op. Voor het bevorderen of beletten van het in- en uitloopen dezes doortogts is de Kielerhaven het meest geschikte station en werd als zoodanig door de schepen benut. Eene tweede dergelijke haven zoekt men in de Oostzee te vergeefs: hare ruimte biedt zelfs eene zeer groote vloot eene veilige schuilplaats aan; bij alle winden kunnen de schepen uit- en inloopen en vinden deze overal een goeden ankergrond; hare diepte is van dien aard, dat linieschepen van den eersten rang, gemakkelijk, zelfs in de onmiddelijke nabijheid der stad kunnen aanleggen; voorraad van al het benoodigde is voorhanden; telegraaf en spoorweg stellen haar met de geheele wereld als 't ware in verbinding. Het staatkundig axioma ‘als zoude de Sont dáárdoor hoogst gewigtig zijn, dewijl hare beide oevers het vaarwater beheerschen,’ heeft door de voorkeur aan den Grooten-Beltweg, een gevoeligen schok geleden. De Sont, en Kopenhagen tevens, hebben alzoo hunne militaire waarde grootendeels verloren. De door de spraak den Duitscher aanverwandten Deen is verhard, krachtig, tevens moedig en braaf soldaat en zeeman. Het leger is in goeden staat en het aantal bekwame en zeer geschikte officieren niet gering. De veefokkerij wordt met zorg gedreven; de voortreffelijke paarden worden uit de koninklijke stoeterij te Hillebord en Frederiksburg, zoo mede uit bijzondere stoeterijen, getrokken. Aan hout heerscht gebrek; het eenige groote bosch bestaat uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Saksenwoud in Lauenburg; ook de turf biedt geene vergoeding in dit gebrek; de brandstoffen worden voor een groot gedeelte uit Noorwegen ingevoerd. Het fabriekwezen is mede zeer gebrekkig; slechts in Kopenhagen en Altona treft men er aan. De meesten bestaan uit kanten en handschoenen, porcelijn; voorts zijn er looijerijen en zeepziederijen. De uitvoer bestaat hoofdzakelijk in granen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voornaamste Deensche eilanden.Zij zijn in drie stiften of baljuwschappen verdeeld. 1. Het stift Seeland (Seeland, Möen, Amager, Malmö, Bornholm, Samsoe en Kleinire). Dit eiland, door de Sont van Zweden gescheiden, is zeer vruchtbaar en goed bebouwd. Kopenhagen (Kiöbenhavn) residentie, is schoon gebouwd en telt 130.000 inwoners; 3 koninklijke sloten: Christiaansburg, Rozenburg en Amalienburg. Zijde-, wollen-, porcelein-, suiker- en tabaksfabrieken, uitmuntende bleekerijen. Museum Thorwaldsen, instituut voor doof-stommen en blinden, arsenaal, citadel Frederikshaven, scheepstimmerwerven, hoofdzetel des Deenschen handels, een haven voor 500 schepen, hoofd-tuig-huis; de stad is door een brug aan het eiland Amager, hetwelk als haar moestuin kan worden aangemerkt, verbonden. Helsingör, met het slot Kronenburg. Hier wordt de Sonttol betaald. 7000 inwoners; dit slot is bijna onneembaar. Arsenaal Rotschild, met de grootste en schoonste kerk van Denemarken. Frederikswerk, aan het Avre-meer, kanongieterij, geweer- en kruidfabriek. Korsöer, met een sterk kasteel. Zij is door middel eens spoorwegs, over Roeskilde met Kopenhagen verbonden. Hier is de overvaart (2 mijlen) op Nyborg (eil. Funen). Kopenhagen bezit eene akademie voor officieren der infanterie en kavallerie en bovendien een akademie voor artillerie. Belegerd door de Zweden van 1658-1660. 1801 tegen Nelson. Bombardement 1807 door de Britten. 2) Het Stift Fünen (Fünen, Langeland en Kleinere). Het eiland Fünen ligt tusschen den grooten en kleinen Belt, verbouwd veel koorn, groote bijen-teelt en meêhandel. Nijborg. Vesting aan den grooten Belt, overvaart bij Assens, naar Jutland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3) Het stift Falster-Laaland. Het eiland Falster is het vruchtbaarste aller Deensche eilanden terwijl Laaland als de vruchtentuin voor geheel Denemarken kan beschouwd worden. Het vasteland van Denemarken bestaat uit de Hertogdommen Holstein en Lauenburg, Sleeswijk en Jutland. Het hertogdom Holstein telt 480,000 prot. inwoners het is verpligt aan den Duitschen bond 3808 man te leveren. Het hoofdkontingent bestaat benevens de reserve, uit, 4 infantrie en 1 jagerbatn., 1 dragonder regiment van 5 eskadrons, 1 pionnier komp.- en 10 stukken geschut. De rivieren zijn: Stör en Frave, goed bevaarbaar, Elve en Eider. De grond is vlak, in het midden schraal met moerassige en heistreeken; meer in de nabijheid der Elve is dezelve vruchtbaarder, zoo ook aan de Oost- en Westzijde; vooral aan laatstgenoemde, wordende het lage gedeelte dier moerassige landen door dijken beschut. Ook hier wordt de landbouw met den besten uitslag bekroond; duizende Jutlandsche ossen worden op deze moeras-weiden vetgeweid. Even zoo is het met paarden- en varkensfokkerij gesteld. Vrij aanzienlijk is de uitvoer van landhuishoudkundige voortbrengselen. Holstein bestaat uit de provincien Holstein, Stormarn, Wagrien en Ditmarschen; het graafschap Pinneberg wordt wel eens als alleen staande voorgesteld. De voornaamste steden zijn, onder anderen: Rendsburg, met 10000 inw., aan de Eider, de meest noordelijk gelegen Duitsch-Deensche vesting Kiel, 13,000 inw., goede oorlogshaven. In het oostelijk gedeelte van Holstein liggen de Oldenburgsche vorstendommen Lübeck en Eutin. Het hertogdom Saksen-Lauenberg is vruchtbaar, deszelfs bodem bestaat uit zand- en heigrond; groote veefokkerij, aanmerkelijk veel hout, vooral in het Sakserwoud. In het Ratzenburger- en Schalmeer is veel visch. Het hertogdom Sleeswijk, 363,000 inw., is door de Eider en en het Eiderkanaal van Holstein gescheiden. In het Noorden wordt Deensch, in het Z. en W. Duitsch gesproken. Aan de kusten vruchtbaar; aan de Westzijde is het land door dijken beschut. In de nabijheid treft men oesterbanken aan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sleeswijk, 11.500 inw., hospitaal (veldslag 1848). Eikernförde, (zeegevecht 1849), Frederikstad, aan de Eider (belegerd 1850), Flensburg, voorname zeehaven aan den Flensburg-fiörd. Veel handel op Kopenhagen en Altona, in suiker, tabak, zeildoek, brandewijn, graan, boter, spek, huiden. Aan de westzijde van dit hertogdom liggen verscheiden eilanden, voor ons doel echter van geen beteekenis; het eilandje Pellworm is een overgebleven gedeelte van het in 1634 grootelijks verdronken eiland Nordstrand. Het eiland Föer is zeer schoon aangelegd en door Friezen bewoond, en tegenwoordig door de uitgestrekte badplaats beroemd. Aan de oostzijde ligt het eiland Alsen, met het slot Augustenburg. Jütland, 640.530 inw., met de stiften Riben, Aarhuus, Viborg en Aalborg, ligt ten noorden van Sleeswijk. In vergelijking der meer zuidelijke provincien is de grond aanmerkelijk veel schraalder, slechts aan de kusten meer vruchtbaar, en schijnen de inwoners op lageren trap van beschaving te staan. In het noorden ligt Kaap Skagen en bevindt zich het zoo gevaarvolle Skagerak (straat tusschen Noorwegen en Denemarken). Idstedt (veldslag 1850); Düppel, met de duppelschansen (gevecht 1849); Kolding (gevecht 1849); Veile (gevecht 1849); Fredericia, versterkte stad aan den kleinen Belt; Aarhuus, zeehaven; Randers, Arsenaal; Viborg, hoofdstad van Jütland, 4000 inw.; Horsens, 4000 inw., havenstad; Aalburg, school voor de scheepvaart; Frederikshaven (Fladstrand), aan het Kattegat, versterkte stad, met een citadel en een fort op een eiland vóór de stad gebouwd, haven voor een honderdtal schepen, overvaart naar Noorwegen. De Färoer- (Faaröer) eilanden, d.w.z. schaapseilanden, zijn 25 in getal, liggen in de N. zee, tusschen Groot-Brittanje en IJsland. Zie hier dan eene kort schets, waaruit moge blijken dat een vaarwater als de groote Belt, welke als militaire weg, in 't bezit der Deenen, en een gewigtige havenplaats als Kiel, waarvan wij meer breedvoerig gewaagden, reeds in de oogen van velen als zeer benijdenswaard schittert. |
|