| |
Wat Karel Weber van de wereld zag en van de menschen vertelde.
Door Makuba. Schrijver van ‘de Dronkaard en het Evangelie,’ enz.
De natiën.
The proper study of man, is - man.
Ik beschouw alle menschen als broeders, en ga een reis door de wereld doen, om hen van aangezigt tot aangezigt te aanschouwen en kennis te maken. Vreemde dingen zal ik aanschouwen, maar.....verscheidenheid behaagt den mensch. Broeders, zal ik zeggen, drukt me de hand, al zijt gij anders gekleurd dan ik. Het is een raar mengelmoes: blanken in Europa, geelbruinen in Azië, zwarten in Afrika, koperrooden in Amerika en zwartbruinen in Australië. En dan nog - die
| |
| |
tallooze schakeringen van blanken en zwarten, - geelbruinen en geelgroenen, groengeelen en aschgroenen, ja zelfs - getijgerde menschen! Maar....ook het zwijn, dat physiek het meest op ons gelijkt, is bij ons wit, in Savoije zwart en in Beijeren bruin. In Syrië hebben katten en geiten lange zijdeachtige haren, - op Corsica hebben paarden en honden eene gevlekte huid als in het Noorden eene sneeuwwitte, en op Guinéa worden de menschen en de honden zwart.
Klimaat, voedsel en levenswijze veranderen niet alleen de kleur, maar ook de physionomie en zelfs de schedels. Wij zijn lilliputters tegenover de oude Germanen, en zelfs tegenover de ridders van de Middeleeuwen, en nog heden is het onderscheid van grootte en schoonheid in adellijke families opvallend, vergeleken met menschen van lagen stand; hetzelfde bemerkte Cook op Taïti. Het menschelijk geslacht heeft veel van de wereldzee, die nooit in volkomene rust en in evenwigt is - als ze hier rijst, daalt ze ginds; als ze hier land wint, verliest ze het ginds weder, en op zekere tijden schudden revoluties alles door elkander, evenals orkanen en aardbevingen de zee beroeren. Er zijn vijf hoofdverscheidenheden van ons geslacht: de Kaukasische, Mongoolsche, Aethiopische, Maleische en Amerikaansche, - maar allen zijn broeders en zonen van éénen vader, die Adam heet. De natuur heeft voor elk klimaat en voor elken grond bijzondere planten en dieren geschapen, en zorgt dat de mensch kan leven; eigenlijk is er nergens wat nieuws onder de zon.
Un voyageur, qui court le monde,
Est un peu faible de cerveau,
S'il croit dans la machine ronde
Voir quelque chose de nouveau.
Qu'il parcourt la terre et l'onde,
Après chaque jour il dira:
Van de Noordkaap tot aan Matapan en van St. Vincent tot aan den Oby gelijken de menschen op elkander, en dwaasheden zijn niet meer buitenslandsch, en onze oude grootmama, met ongeveer een paar honderd millioen kinderen, ziet enkel nog eenige weinige schakeringen en manieren, die wat vreemd zijn. Het karakter der oude natiën - der tegenwoordige Nomaden en Wilden - is door zijn eenvoud en eenvormigheid
| |
| |
veel gemakkelijker op te maken, dan het karakter der nieuweren - dat van de gepolijste Westerlingen niet zoo ligt als dat van de ongepolijste Oosterlingen. Het karakter der Engelschen en der Nederlanders is ligter onder één gezigtspunt te brengen, dan dat der Duitschers, Franschen, Italianen, Spanjaarden en Russen, wegens de verscheidenheid der provinciën, klimaat, voedsel, bezigheden, taal, godsdienst, wetten, enz. Hoezeer verschilt de Zwaab van den Westfaler, de Pruis van den Oostenrijker, en toch heeten zij allen Duitschers. Hoe verschilt een Venetiaan van iemand uit Napels, - een Gasconjer van een Noorman of Lotharinger, een Galliciër van een Cataloniër! De bodem en de bosschen van Noord-Amerika gaven den Wilden slechts gelegenheid tot een leven in enkele familiën, als den Arabier en Siberiër in horden en nomadisch. Het leven der volken hangt, in ernst, voor een groot deel van de landen af, waarin zij gevestigd zijn. Al te vruchtbare grond maakt vadsig, bergstreken van binnen maken huiselijk, ligging aan zee of eilanden maakt kosmopolisch, koopmanachtig. Een handelsnatie, magtig op zee, overreedt zich gemakkelijk, dat haar magt even zoo weinige grenzen heeft, als vader Oceaan. Onder de volkeren van Europa maakt de Celtische of Slavische oorsprong een wezenlijk onderscheid. Celten, die aan de Grieken en Romeinen als reuzen en torens voorkwamen, onderscheiden zich blijkbaar door wasdom en dapperheid, als ten tijde der kruistogten, toen ze als metalen zuilen stonden, en ook meer geest lieten ze blijken dan de Slavonische volken.
De Europesche natiën hebben zelfs een zekeren uitwendigen nationaal-stempel, zooals de geoefende blik terstond in groote handelssteden of zeehavens ontdekt, het zit niet alleen in het accent. Er zijn nationaal-physionomiën onder de Europeërs zoo goed als onder paarden, maar het zijn slechts schakeringen.
De Franschen zijn het zuurdeeg en alle Europeërs worden daaruit gekneed. Aan hen hebben wij het te danken, dat we de verst verwijderde volken hebben leeren kennen, niet slechts Europeers, maar zelfs Aziatische Nomaden. De volkeren van den Nijl en Syrië zagen Europeanen, de Parijzenaars Mamelukken en Aethiopische meisjes, - Russen en Turken werden gealliëerden, en de Franschen hadden grooten lust, zich in den Ganges te baden, ja zelfs zich te verbroederen met hunne roode doodvijanden, die eindelijk de moeite namen, om naar Parijs te gaan.
| |
| |
De hoofdneiging der Engelschen is eigendom; die der Duitschers, eer; die van de Hollanders geld, van den Italiaan, smaak; van den Spanjaard, rust; van den Franschman, gezelligheid en pret; bij Engelschen mengt zich in alles: het zonderlinge, bij Franschen, de gelanterie; bij Italianen, bouffonnerie; bij Spanjaarden, kwezelarij; bij Duitschers en Hollanders, als het maar eventjes kan, eten en drinken.
De Franschman pakt zich tot over de ooren in als hij reist, en gaat midden in den winter in zijn Palais-royal, chapeaubas en ligt gekleed.
De Spanjaard draagt zijn eijeren in zakken, verkoopt de boter bij de el en den drank bij het pond. Italianen zijn de inbeeldingskracht, Franschen de geestigheid, Engelschen en Hollanders het verstand, Duitschers het geheugen.
De Italiaan is vuur, de Franschman is lucht, Engelschen en Hollanders zijn water; de Duitscher is de aarde. Het genie zelfs zit bij de Duitschers meer in den wortel, bij de Franschen in den bloesem, bij de Italianen in de kroon, en bij Engelschen en Hollanders in de vrucht. De Spanjaarden begonnen in de kolonien een kerk te bouwen, de Engelschen bouwden een kroeg, en de Franschen een vesting, maar ook een danszaal.
De Engelschman is punch, de Hollander jenever, de Duitscher wijn, de Franschman wijn met water, wat een Hollander en een Engelschman ‘den wijn bederven’ noemt.
Geestigheid en inbeeldingskracht gedijen het best op vruchtbare gronden, zoo als men aan de Zuid-landsche natien kan zien. Bij de Noord-landsche volken heeft de morele mensch en het verstand den boventoon. Zelfs de zuidelijke talen zijn weekelijk, fijn en vol fantazy, als de natien, die ze spreken.
| |
De Franschen.
Laat de Franschen de volkenrijen openen, als de meest kinderlijk sanguinische natie.
Hun milde hemel, hunne heerlijke wijnen, hun wit brood, hun gezellig leven met allen, hun coin au feu - alles noodigt tot vrolijkheid en gestadige pret. Zij lagchen, waar anderen weenen of op de tanden knarsen; zoo waren de Franschen voor en na hunne revoluties, zoo zijn ze nog, zoo zullen ze wel immer blijven. Ze zijn kinderen, en een bouillon geneest alles.
Deze kinderlijkheid, of wil men liever, vrouwelijkheid, is
| |
| |
hunne hoofdeigenschap. Hunne zeden, litteratuur hunne geheele filosofie dragen den stempel van een vrouwenzin, d.i. den stempel van het fijne, ligte, sierlijke en oppervlakkige. Slechts het heden roert hen, het verledene is verleden en vergeten, de toekomst bekommert hen niet. Ongestadig, en rustig, altijd tusschen te veel en te weinig dobberende, zijn ze onmogelijk voor gestadige vrijheid geschikt en haar dus ook niet waard. Dezelfde republikein van voor eenige jaren, spreekt thans het woord Empereur met eerbied uit. Zij zijn de ware vertegenwoordigers van de zelfzucht, pretmakerij, glans en van al wat schittert, en elke indruk is oppervlakkig en ligt. Zij gevoelen dan ook zeldzaam anderer ellende, dankbaarheid, ware vriendschap en hartstogtelijke liefde, waarom ze dan ook zeer spoedig in uitersten vervallen. Faber, die voor zijn vader op de galeijen ging, werd in Parijs bewonderd, met bloemen en linten getooid, bezongen, en zelfs als l'honnête criminel ten tooneele gevoerd. Maar in zijn dorp Gages verhongerde hij - oud en vergeten, wat in Engeland en in Holland nooit gebeuren zou.
Een Franschman is zacht, bescheiden en goed onder een goed opzigt; windt men hem echter op, dan wordt hij wreed, trotsch, overmoedig, en gelijk Voltaire zegt: een tigre-singe. Slechts wat nieuws - altijd wat nieuws - al is het ook slechter dan het oude; van daar de ingenomenheid met omwentelingen. Zij aanbidden heden hunne koningen, en jagen ze morgen onbarmhartig het land uit. Lodewijk XIV koos zelfs de zon tot zijn zinnebeeld, en de Engelsman die er Phaeton onder schreef, gaf het motto der geheele natie aan. Ze zijn het best als ze lagchen, hun ernst heeft meestal niets te beduiden. Hunne eigenlijke bekwaamheden zijn: kunsten, dansen, vechten, muziek en komedie, koken en friséren. Diepzinnigheid en juistheid moet men bij hen niet zoeken, daartoe zijn ze te levendig en te ongeduldig. Zij vinden zeker weinig uit, maar weten de uitvindingen van anderen heerlijk te gebruiken. Ze hebben slechts smaak in het dartele, schitterende, kleine, niet in het schoone, grootsche en ware. Als papegaaijen leeren ze den rijken voorraad komplimenten hunner taal, die des te armer aan woorden is, om bescheidenheid en wantrouwen op zichzelven uit te drukken, en dan is de galante man onwederstaanbaar. Nergens worden zoovele bloemen verbruikt als in Frankrijk; menige Parijsche dame maakt haar beminde
| |
| |
arm door bloemenliefhebberij. Zingen doen de Franschen dol graag, en reeds Diodorus maakt melding van hun dansen. Ze heeten teregt: le peuple chansonnier, le peúple moqueur en le peuple femme. Uit hunne chansons en vaudevilles is hunne geschiedenis der laatste eeuwen best te schrijven.
De Marseillaise van Ronget de l'Isle, en het Ça ira braken duizenden en duizenden den hals.
Rijk stroomende geestigheid is een ander erfdeel der Franschen. Geen natie begrijpt zoo vlug, drukt zich zoo juist en zoo gaauw met woorden uit, of is in staat met één geestig gezegde een dollen hoop tot rust en geluk te brengen. Lodewijk XV maakte den broeder zijner Pompadour tot markies van Baudière, en zij noemden hem den markies d'Avanthier. Bij een oproertje over duur brood greep d'Argenson een ronde, dikke, half dronken vrouw uit den dollen hoop bij de hand, en stelde haar voor aan het volk, met de woorden: Voila messieurs! une bonne figure pour crier famine! - het volk lachte en d'Argenson bragt het tot bedaren.
Elk bonmot, dat van mond tot mond gaat, troost Franschen in den grootsten jammer. Van Marie Antoinnette zeggen ze, dat ze ten minste om een Louis naar Parijs was gekomen, Marie Louise slechts om een Napoleon. Alleen het hooren van het woord guillotine jaagt ons een rilling door het gebeente; de Franschen betraden haar met bonmots of verkortten in de gevangenis hun leven door zingenot om den beul maar weinig over te laten. Men speelde, zong, dichtte, en offerde aan Ceres, Bachus en Venus; Réal las de Pucelle. De muren der gevangenissen - tijdens de revolutie - waren met verzen en epigrammen bedekt, Delille heeft er een daarvan bewaard, dat karakteristiek mag heeten:
Apprends de moi cette utile leçon,
Qu'on peut être encore heureux au prison,
Il faut trouver le secret de s'y plaire,
Et c'est la Gaieté, voila le mystère!
Le triste aspect d'une froide muraille,
Mon mobilier, mon petit lit de paille,
Le rat craintif, qui vient sur mon chevet
Et me reveille, en mangeant mon bonnet
Presque toujours la plainte est inutile,
| |
| |
Il faut rester, quand on ne peut sorti
De ces gros murs le ciment éternel
Résisterait à la force d'Alcide;
l'Architect sut dans son zèle cruel
Sacrifier l'agréable au solide!
Men had keukenguillotines, waarmede men het gevogelte lagchend den kop afsloeg, en dat in een tijd waarin naast drieëndertig komedies, de vierendertigste, de guillotine, haar vreeselijk spel speelde!
Geestigheid, zegt Hippel, is een zomerkleed, de waarheid kan men altoos dragen, maar in Frankrijk is zij de nationaal-uniform.
Geen andere natie bezit in zoo hoogen graad het apropos. Men krijgt van gemeene lieden, vooral van de vrouwen, dikwijls antwoorden, die den beschaafdsten man vereeren zouden, als het antwoord van den reus Friand, die van Napoleon zeide: ‘Daarbij ben ik slechts een kind:’ voila la différence entre un grand homme et un homme grand. Geen natie bezit de kunst, zich zoo van haar schitterendste zijde te toonen, en de edele onbeschaamdheid, allen, die ze niet meer van nabij kennen, zand in de oogen te strooijen, zoo ingestudeerd, ware het ook slechts met hunne slagwoorden: tant pis et tant mieux! die zeer wel of in het geheel niets zeggen, al naar men ze wil uitleggen, als het schouderophalen, verzeld van een mais, que voulez vous? Franschen kunnen ja meer dan drie tellen, maar toch niet over de 70 of 80, zonder te herhalen, soixante dix, quatre-vingt.
Van Frankrijk gingen de kruis- en riddertogten uit naar het Oosten - de inquisitie- en verketteringsgeest - de geest der scholastiek - de geest van Filips den schoonen - de geest van Lodewijk XIV - de geest der revolutie - en de allerergste - de geest van Napoleon. Zij verblinden de wereld door hunne modes, smaak, zeden, welbespraaktheid - door godsdienstige en staatkundige vrijgeesterij en door wapenen. Franschen zijn Grieken en Romeinen, maar slechts en profil. Grieken en Romeinen overwonnen andere natien ook door hunne talen, en zoo ook de Franschen - hunne taal is de koningin onder de talen van Europa.
Geene natie heeft zulk een savoir faire, en hunne hoffelijkheid verdient onze navolging, vooral zooals ze zich in koffijen eethuizen vertoont. Nooit wordt de vreemdeling aan beta- | |
| |
len, veel minder aan vooruit betalen herinnerd; zelfs als hij heen gaat zonder betalen, zegt men niets. Komt hij echter weder, en verlangt hij iets, dan zegt men schouderophalend: pardonnez moi, monsieur! en brengt niets meer.
Men vertelt van madame Béry, dat zij had opgemerkt, dat een vreemde een zilveren lepel bij zich stak. Zij zei niets, maar toen hij de kaart verlangde, zette zij stilzwijgend daarop: ‘voor een zilveren lepel zooveel.’
Zelden zetten zij de wetten der hoffelijkheid ter zijde, zelfs niet bij schelden. Zelfs bij een: allez vous au diable! hebben ze geest genoeg dat terstond te herstellen, door een: mais restez, vous seriez capable de m'obéir. Hunne hyperbolische komplimenten, - hunne mille compliments - hun au désespoir, waar wij bedaard: het spijt me, zeggen, maken: dat we hen ligt voor valsch houden; maar het zijn nationale hoffelijklijkheidsvormen, die in den mond bestorven zijn. Hun adorer is niets anders dan: gij bevalt me! - hun divin is - mooi; - hun: charmé de vous voir, en à merveille is; ik ben blij u te zien, en goed. Mille coups de baton staat zoo wat gelijk met een paar oorvijgen; en je ferai l'impossible is: 'k zal eens zien. De franschman vliegt, waar wij ons haasten, en sterft van honger als wij honger hebben. Deze overdrijving en onbeduidende leugens der taal hebben het nadeel, dat ze onwaar maken en de begrippen verwarren. Het is toch een beetje erg van een volmaakten man te zeggen: il est sage, en de coquête zegt: soyez sage; en een aardig knaapje ook sage genoemd wordt.
Hunne poezy is zoodra het rhythmus ophoudt proza, en onzin zeggen, als: je viens de mourir, iets gewoons.
Maar hunne hoffelijkheid heeft, aan den anderen kant, toch ook weder iets aangenaams, die zelfs bij dronkenschap niet ontaardt. Franschen zoeken geen twist en worden niet stil of knorrig; neen, altoos vrolijker, geestiger en lachlustiger.
Een God dam yë van den Engelschman is toch minder mooi dan hun pardon, monsieur, en s'il vods plait een kleinigheid, die veel bitters wegneemt.
Die slechts monsieur en madame kan zeggen, kan Frankrijk doorreizen en geheele gesprekken voeren.
Omgang is het leven der Franschen, en zoo ook de geest voor kleinigheden. Ze zijn dan ook regt geschikt, om te con- | |
| |
verséren met grooten en met vrouwen. Alles is bij hen mode, zelfs het verstand.
Lagchen op den hoogsten leeftijd zelfs ziet men in heel Frankrijk, terwijl men er siddert voor belagchelijk zijn.
De gaieté der Franschen waarvoor wij geen woord hebben, omdat we de zaak missen, moet men niet in Parijs maar aan de Loire en Gironde zoeken, als men haar geheel wil leeren kennen en benijden. De provençalen zijn de echte Franschen. Ze hebben louter wijngeest en kwikzilver in de aderen, en de grootmoeder danst met haar kleinzoon en het kleinkind met den grootvader als trommel of fluit de ooren treft; waar vele Franschen komen, daar is het terstond kermis.
Engelschen sterven aan broken heart, Franschen hebben als spreekwoord: personne ne meurt de chagrin. Zij sterven eerder van verveling, want elken oogenblik hoort men: Je meurs d'ennui.
Geene natie gaat zoo ligt buitenslands, maar het onrustig karakter dat haar wegdrijft, drijft haar ook weêr naar het schoone Frankrijk terug.
Met het buitenland zijn de Franschen slechts luttel bekend. Zelfs Napoleon kende het Noorden niet goed, wat Alexander en de Russen wel weten. Bij het inrukken in Presburg 1809 zei de een tot den ander: wie zou gedacht hebben, dat we zoo gaauw in Petersburg zouden wezen! De Grieken zijn hun Mahomedanen, en zij verwonderen zich als een Rus niet in Konstantinopel is geweest, omdat het zoo digt bij ligt. De langue prusse houden ze voor een heel andere taal dan de langue allemande.
Slechts in Parijs, meent men, kan men volkomen beschaafd worden, maar men vergeet: dat men aldaar over afgronden zweeft, - niet slechts moreel - de stad rust alleen op katakomben, ontstaan door de steenen, die men derwaarts heeft gesleept, om Parijs te bouwen. Deze vreeselijke afgronden, naar welken weinige reizigers vragen, zijn wel is waar gesticht door steenmassaas, die men als draagzuilen gelaten heeft; maar een ligte aardbeving - en Parijs tuimelt in zijn zelf gemaakt graf.
Een Franschman leert zelden eene andere taal, want tot heden is het zijne eere, dat overal fransch wordt gesproken, en hij houdt het voor onmogelijk, dat men hem niet overal verstaat.
La grande nation heeft veel goeds, waarom men het Frederik niet euvel kan duiden, als hij zegt: als ik me eene natie te
| |
| |
scheppen had, zou ik de fransche scheppen; maar evenmin der koninginne van Nederland, die zei: ik mag de Franschen gaarne lijden, maar zou hen ongaarne regeren. Bij veel kwaads hebben we aan deze natie ook veel goeds te danken, en er is geen volk dat vreemden vriendelijker en hartelijker behandelt, wat men het best ondervindt als men veertien dagen naar Parijs, gaat, en dan naar Londen.
Ik geef toe, dat men in de jeugd meer opheeft met fransche zeden (domme wereldlingen altoos, want ze blijven in zekeren zin kinderen, ook al grijzen de haren) in den ouderdom echter met de engelschen, maar waar is het: dat een franschman beminnenswaardig is in zijn land, een engelschman noch daar, noch daar buiten. Ook ik weet wel, dat ze veel kwaads heeft gesticht voor zich zelve en voor anderen, deze galante natie en bij eene zekere voorliefde voor deze natie, ontstemt mij haren ondank jegens de grootmoedigheid der gealliëerden; zij, die in 1814 aan den rand des afgronds stonden, bij den intogt der verbondenen, in Parijs riepen: vive l'ennemi! en die niets volstrekt niets hadden kunnen uitvoeren, als men hun land, zooal niet gedeeld, slechts van alle afgeperste millioenen, van alle veroverde kunstschatten ontbloot, en tot schadevergoeding ten minste de Elsas en Lotharingen genomen hadde - - - zij verlangden den Rijn tot grens en fabelden van politieke overmagt en oude overwinningen! meer ijdel dan trotsch, zij bevielen zich zelven uit loutere nationale blufferij, als de man die hun en der wereld ongeluk aanbragt, en als gesierd en meineedig aan hun hoofd stond, als keizer.
Maar Frankrijk blijft steeds het land van levensgenot, werwaarts elk man van gevoel de oogen rigt, als Marie, de weduwe van Frans II, toen ze naar Schotland terugvoer. Ik ken geen land, waar de vreemdeling, als hij de taal spreekt en zich goed weet voor te doen, zoo goed wordt opgenomen en zoo aangenaam leeft - ik spreek minder van de hoofdstad, dan van de provincien. Leeft wel, vriendelijke, lieve, gezellige Franschen onder uwe leliën, mais - ne revenez plus!
Beaux lis, refleurissez en France,
Vous soignera bon jardinier,
Si ne croissez en abondance
| |
| |
| |
De Italianen.
De Italianen, het jeugdig cholerisch temperament, sluiten zich het meest bij de Franschen aan, en zijn wat de vrolijkheid aangaat halve Franschen. Zij zijn stellig de zinnelijkste natie van Europa, die liever hoort, ziet, riekt, smaakt en gevoelt dan denkt. Italië werd de moeder van de poëzij en de kunst; de meer ernstige, strenge en koude Duitscher echter, de vader der reformatie. Opgewondenheid bij het schoone is een nationaal gevoel, het talent voor de kunst het eerste talent, en daarom werd Pergolese wegens zijn Stabat mater vermoord, en Giorgione durfde slechts geharnast schilderen. Het bijgeloof en eene ceremoniën-religie begunstigen traagheid en immoraliteit - het ligt ontvlambaar gevoel des Italiaans den muichelmoord. De Italiaan, nooit heer bij zichzelven, steeds onderdrukt, werd schelmachtig, gluiperig en zelfzuchtig. Al deze schoone eigenschappen worden, hoe meer men naar het Zuiden komt, steeds superlativer. Wie kan met hen sympathiseren?
Geene natie reist zoo weinig als de Italiaansche; hunne reizigers zijn de beeldjeskoopen en schoorsteenvegers, die naar de mode te voet reizen; van daar de onwetendheid. Bij Italianen denken we terstond aan de Savoyaardsche lieren, schoenpoetsers, schoorsteenvegers en marmotjes. Reizen over Italië bestaan er in overvloed, want de schoonheid des lands lokt velen derwaarts.
Italianen bezitten geen voet gronds in andere gewesten der aarde. De koopmanszielen van Venetië en Genua, Florence en Pisa waren te karig en te beperkt op dit eiland. Ze golden eens voor de grootste staatkundigen, in theorie, ten tijde toen de politiek nog in overlistigheid bestond, maar weinig landen werden slechter geregeerd dan Italië, als we Toskane en St. Marino uitzonderen.
Italië gaf ons wetenschap en kunst weder, en er was een tijd, waarin zij zoo goed als Grieken en Romeinen geregtigd waren al hunne tijdgenooten barbaren te noemen, maar wat zijn ze thans? Ze spreken wel van verjaging der Barbaren, maar verjoegen hen nooit. Nooit zijn ze natie, nooit eigene meesters geweest, en zullen de 20 millioen menschen het nu eerlang worden?
De Italiaan is van nature innemend, vleijend, zelfs kruipend, zijne natie is niet gevreesd; hij is nu eens vrijgeest en dan weêr
| |
| |
vroom, een voorwerp van spot dat met geest den domkop weet te spelen.
De Italiaansche natie, onder Romeinen zoo oorlogzuchtig, ten tijde der vrijstaten of in de Middeleeuwen ijverzuchtiger dan eenige natie op vrijheid - in de zestiende eeuw de schitterendste in wetenschap en kunst, is diep gezonken, omdat ze staatkundig gezonken is. Voor de kunst en de schoone natuur vergaten ze, dat ze eene natie zijn, en zoo ook elk hooger streven. Zij gaven zich aan eene Oostersche traagheid over. Zoo werden uit Romeinen de tegenwoordige Romertjes. Zij schijnen de achting voor zichzelven verloren te hebben, en nu gaat het als bij lieden, die zichzelven niet toebehooren en alle waarde verloren: zij laten alles gaan gelijk het gaat; hun leven is een sluimering vol aangename droomen onder een goddelijk schoonen hemel! Zij laten alles bij het oude, als de ongemakkelijke manier, om den dag met den ondergang der zon te beginnen en vierëntwintig te tellen.
De heftigheid en jaloezij van den Italiaan, zijn adel- en Romeinen-trots, zijn schitterzucht in gebouwen, bedienden en equipages, zijn weekelijkheid, onwetendheid en bijgeloof, maken hem in ernst belagchelijk.
Zij bouwen paleizen met vernagelde vensters, converseren in zalen en wonen in smerige muizenvallen. Zij bouwen kerken en leven en zweven in de kunst, en hebben geen dragelijken stoel om te zitten. Een schitterend gezelschap, maar geen rookende schoorsteen. Honderd duizend zechinen vermogen, maar niet anders dan bajocchi in den zak. Van oud en doorluchtig bloed, maar in een ouden versleten rok. Zij laten zich in het Corso onderscheidene uren rondrijden met hunne donna, maar zuinigen het thuis uit in eten en drinken. Eenigen houden er gemeenschappelijk eene maitresse op na en eene liverei, die zij des Zondags een huurlakkei omhangen, die dan Dominicano heet. Zelfs de paarden die aan wedrennen deelnemen, krijgen aan den anderen kant der baan wat haver, om te harder te loopen.
Macaroni zijn de nationale spijzen van de Italianen; ze hebben er wel dertig soorten van. Ze schieten de zangvogels en bieden ze op de markt ten verkoop aan, terwijl ze de zwaluwen met hengels vangen. Van vermoeijende jagten houdt de Italiaan niet, en daarom is vogelvangen zijn grootst genoegen - het roccolo. Kikvorschen verslinden ze geheel.
| |
| |
Matigheid is overigens een nationale deugd, en elk Hollander had zijn Italiaansche reis betaald, als hij die deugd mêe naar huis bragt. Fennocchio e pane mi basta! Fenkel en brood is mij genoeg! zeggen ze. Velen vergenoegen zich met kastanjes zonder brood. De Italiaan zwelgt slechts daar, waar fantazij en geest aan het zingenot deelnemen, en leeft dikwijls alleen van chocolade. Zij staan vroeg op en leggen zich laat neder, zonder dat de kracht van hunnen geest daaronder lijdt. Vrolijk neemt de Italiaan zijn snarenspel bij de hand, schertst met zijn buurman, en zijn geestigheid doet den voorbijganger lagchen. In den grond is hij goedaardig en dienstvaardig, slechts baar geld kan hij niet zien, en voor een bajocco (een penning) vergeet hij, dat hij een galant' uomo is. Het zijn echter niet allen Dantesche duivels in Milton's paradijs. Hij is zoo dol op bouffonnerie, dat hij de bouffon van geheel Europa geworden is. Het karneval, dat Goethe geschilderd heeft, is geheel den god des lagchens gewijd.
Alles is bij den Italiaan superlatief. In Rome is alles Monsignore, zoodat zij zelve zeggen: Al gato del Papa si dice Monsignore. (De kater van den Paus heet genadige heer.) De signore Forestiere (de menheer vreemde) wordt Illustrissimo, Eccellenza en Milordo, zoodra hij geld laat zien. Servitore is hun niet genoeg, zij maken zich schiavo (slaaf.) Een concertzaal is l'anticamera del paradiso, een wat grooter dan gewoon huis palazzo, en de geringste antiquiteit eene cosa stupenda. Een marchese met een inkomen van drieduizend scudi spreekt van zijn Corte (hof) en de bedienden leven van de mancia (het drinkgeld.) Menige donna in hooger staat en met een bediende achter zich, bezit dikwijls slechts één hemd.
Het italiaansche dolce far niente is het hoogste goed, en Faticua en seccatara het hoogste kwaad. Hoe men gedurende de siesta kan uitgaan, dit begrijpt geen Italiaan; die dat doet is o Cane, o Francese (hond of Franschman.) De grond van alle Italiaansche zedeleer is: peccato nascosto mezzo perdonnato en een cosa da uomo. (Verborgen zonde is spoedig vergeven. - Een menschelijke zaak.)
Dat gebrek komt voort uit de gewaande eere der sluwheid, vooral het wantrouwen, dat den Italiaan niet minder karakteriseert, en de erfvijand is van alle gezelligheid, openheid en vriendschappelijke deugden.
| |
| |
Belagchelijk is de heftigheid des Italiaans, die in het Zuiden alle perken overschrijdt. Napolitanen en Sicilianen kunnen niets doen zonder te schreeuwen - als ze slechts spreken, meent men, dat ze twisten, en Franschen zijn plegmatiek bij hen vergeleken.
Napels zou de schoonste stad der aarde zijn, als de inwoners stom waren. Dante kan hier op het idée van het hellegeschreeuw gekomen zijn. Het ergste gevolg van Italiaansche heftigheid is de wraakzucht. Vergift en dolk spelen hier een groote rol. Iemand het moccolo uitblazen (het licht) is een zeer geringe zaak.
Romeinsche trots en hoogmoed op het verledene maakt hen niet minder belagchelijk. Twee gemeenten in de Romagna procedeerden zelfs eens met elkander, omdat elk aan den waren Rubicon wonen wilde, en reizigers zien zich niet zelden door hunne vergrootingszucht bedrogen. Bij het ellendigste gedenkteeken vraagt men: Come vi piace? en men doet wel te antwoorden: bello, bellissimo! Het is dan ook Duclos niet kwalijk te nemen, dat hij de tegenwoordige Romeinen nooit Romains, maar slechts Italiens de Rome noemde, want zij en en alle Italianen staan tot de Ouden, als de zacht fluitende i en o tot den mannelijken martiaalschen romeinschen us.
Aan het Italiaansch eigenbelang, dat zich in het Chi non a non e (die niets heeft is niets) zoo schoon uitspreekt, hebben we kompas en wisselbanken en loterijen te danken.
Eens waren de Italianen de grootste reizigers en handelaars, en thans zijn ze nog slechtere geografen dan Franschen. Alle Europeanen zijn Ultramontani.
De schoone hemel van Italië, de fijnheid der natie, voor allen zingenot open, maakt de Italianen tot de plegers der kunst, en hier hebben we alles aan hen te danken. Zij erkennen het schoone uit gevoel, waar wij redenering en voorbeelden noodig hebben. Zij zien marmeren beelden en niets dan het schoone daarvan, wij ontwaren het vuil dat dezen ontsiert. Om het hooren en zien verwaarloozen ze echter het ruiken; stank bekommert hen evenmin als lekkere geuren; aan zindelijkheid hebben ze zelfs een hekel. Die geen bijzonderen vriend is van een zekere species der entomologie, vermijde de bedden in logementen.
De revolutie, die het oude spreekwoord: ‘Italië is het graf der Franschen’ omgekeerd heeft, als zooveel, en Frankrijk tot het graf van Italië maakte, had menige weldadige uitwerking op de diep gezonkene, kracht- en geestvolle natie. Trots alle Gal- | |
| |
lische gruwelen en plunderingen kwam ten minste een betere policie in de plaats der niet-policie, die zoowat op de Turksche geleek, waar gieren en honden de eenige policiedienaars zijn - zelfs verbreidden zich meer verstandige godsdienstbegrippen.
Italië was een staand moeras, en de stank was schier ondragelijk.
Monniken en leegloopers, bandieten en messteken verdwijnen steeds meer. Van den schoonsten en grootsten staat Napels is de derde en grootste landplaag - na Tarantel en Vesuvius - de monnikerij weggenomen, aan welke het halve rijk en zelfs de halve stad Napels toehoorde.
Als men nu den adel en de advokaten nog inrukt, wordt Napels een der gelukkigste staten van de aarde, gelijk hij een der schoonsten is, zoodat zelfs ruwe Noormannen eens geheel daardoor betooverd werden en er bleven. Mindere religievooroordeelen en meerdere regeringskracht, en uit Napels was alles te maken; intusschen uit Italië ook.
De Franschen maakten indedaad een goed begin, en bedelaars van de ladder der luiheid gevallen en den arm brekende worden zeldzamer. Men gaf werk, men deed hen op het veld werken, de granen werden goedkooper, de Tiber werd bevaarbaar en tegen overstroomingen verzekerd; de regte straat van de Engelsbrug tot aan den heiligen Petrus - de schoonste plaats der wereld - werd werkelijkheid onder Napoleon, terwijl het sedert Leo X slechts tot de vrome wenschen der pausen behoord had.
Als men er in slaagt het volk te doen begrijpen: dat het zijn vrijheid bewerken moet, dan zullen de bandieten geen rozenkranzen meer naast hunnen dolk leggen, en door den regter ondervraagd: of ze wel ter misse gingen? zullen ze niet meer antwoorden: denkt gij dan, dat wij geen Christenen zijn? De Joden zullen geen donderende bekeeringspreken meer behoeven aan te hooren, en andersdenkenden niet meer in de golven hun graf vinden.
Ook de Italiaansche vrouwen hebben van de Franschen beter denken geleerd, en daarom bestaat er hoop, dat de vier schrikkelijke woorden: lazzaroni, bandieten, kastraten en paederasten langzamerhand verdwijnen zullen.
Zelfs de Signori Soldati traden, als het exercéren wat lang duurde, met het geweer in den arm uit het gelid, vragende:
| |
| |
Ma, quando finisse la storia? Als ze te laat kwamen was het de schuld van de mis; die tijd is uit!
Napoleon toch heeft zelf verklaard, dat hij in zijn legers geen onderscheid meer kende tusschen Franschen en Italianen. Zonderlinge tegenspraak van den menschelijken geest, dat in het Zuiden velen liever bandieten zijn, dan soldaten, en dat ze daar een bewonderenswaardigen moed ontwikkelen. Rinaldini verweerde zich met zes kameraden te Montebello 1780 tegen 226 pauselijke soldaten, en des nachts, terwijl deze uitrustten, ontweken zij.
Kon Napoleon den krijgsmansgeest bij eene verweekelijkte natie weder terugroepen, waarom zou de moord- en wraaklust aldaar niet te verbannen zijn, die minder in het cholerisch temperament dan in de slechte policie is te zoeken? In dat land is echter een Napoleon's vuist, en geen oude zwakke hand noodig! Zoolang er menschen den hongerdood sterven, als in de verpeste Campagna di Roma, zullen zelfs straffen weinig tegen moord en roof vermogen, want nood breekt wetten. Vrolijkheid en medelijden zijn grondtrekken van het Italiaansch karakter, en dezen vindt men nooit bij slechte menschen en wreede karakters. De Italiaan is van nature een heerlijk mensch, geniaal, en Italië blijft een paradijs van duivelen, als de monnikerij bestaan blijft en Rome de zetel is van de vergeving der zonden.
Eenmaal zal echter de ure slaan, waarop Italië vrij zal worden, en schooner land en natie is er niet!
De vereeniging der Italiaansche staten in grootere massaas kan veel doen, en zoo ook den haat opheffen, die de gescheidenen meestal bezielt. De bekende list der zeven hoofdzonden, verlegde den hoogmoed naar Genua, de gierigheid naar Florence, de overdaad naar Venetië, den toorn naar Bologne, de vraatzucht naar Mailand, den nijd naar Rome en de luiheid naar Napels, en wederkeerig zaten ze elkander in het vaarwater. Een Romein maakte een nog omvattender teekening. De heilige Michaël verplettert Lucifer, diens voeten vallen naar Frankrijk, het trotsche hoofd naar Spanje, zijn diefachtige handen naar Napels, zijn maag naar Duitschland, en zijn schaamte valt op Rome neêr.
Italië is en blijft steeds het heilige land voor wetenschap en kunst, als Palaestina eens voor Joden en Christenen. Die de kunst huldigt, dien is Rome de eerste stad, al duiden wij het Chesterfield niet euvel dat hij, op straffe van duizenden, in zijn
| |
| |
testament, zijn neef verbiedt naar het zedebedervend Italië te gaan. De kunst staat er hoog, de mensch zeer laag. Zelfs hunne poëzij gelijkt hunne nachtegalen, die daar veel slechter zingen, dan aan dezen kant der Alpen.
Het zuidelijk en schoonste gedeelte van Italië is Sicilië, maar hier zijn de deugden als de gebreken, allen in den overtreffenden trap. Fijnheid, gastvrijheid, vrolijkheid, dichtkunst en de levendigste gebaardentaal - maar ook luiheid, hebzucht, wellust, onzindelijkheid, adel- en priesterdruk, en daarom telt het vruchtbaar eiland, in zijn geheel, niet meer bewoners, als in de oudheid de stad Syracuse alleen.
De kleine, bruine, hartstogtelijke Siciliaan is zelfs in Italië wegens zijne verveling en lamlendigheid tot een spreekwoord geworden, en de Engelschen hebben hem drinken geleerd. Zij zijn de onwetendste en armste van allen, hebben niet eens nieuwsbladen, en toch blijven ze liefst in hun godenland, dat achttien millioen menschen voeden kon, en eens ook gevoed heeft, en thans twee millioen bewoners telt. Onder de Arabieren waren er in Sicilië palmeboomen, kameelen en suikercultuur. De Etna geeft hun hout en sneeuw, warmte en verfrissching. Men beweert, dat de zwavellucht van den Etna en Vesuvius de menschen zoo hatelijk maakt. Ik weet het niet, maar Napolitanen en Sicilianen, onder één opperhoofd, haten elkander zeer.
De Corsicanen, een paar maal honderdduizend zielen, zijn de vrijste, moedigste en dapperste volken van Italië, de Spartanen van Nieuw-Europa, voor wie eens Rousseau en velen met Paoli dweepten. Hier heerscht de gastvrijheid der ouden nog, (helaas, ook Oostersche wraakzucht) wat een gewoon verschijnsel is bij volken, die slechts brood en kaas eten en hunne eigene kleêren maken. Bonaparte was Corsica's eere, Napoleon werd zijn schande!
Het somberste en vuilste land van Italië is zeker Sardinië. Hier zijn nog vele reliquiën der Carthagers, meer dan te Carthago zelf, die op een geleerden wachten tot explicatie. Dit eiland, met zijn 500,000 zielen, is nog onbekender haast dan Otaheiti. Het bezit, in de ingewanden der aarde, groote schatten, maar is arm, omdat het zoo lui is.
Malta is zoo bevolkt, dat er 100,000 menschen wonen op zes vierkante mijlen; hunne taal is punisch-arabisch, en het land heeft meer aan de kunst dan aan de natuur te danken.
Leven Rome, Napels en Florence! - Rome voor kunst, Na- | |
| |
pels voor de schoone natuur en Florence voor de gezellige menschen! In Rome leeft men onder kunstenaars, als onder studenten. Bij een glas ijswater heeft men schik. Men ziet Raphaël in het Vatikaan, en vergeet alles daarvoor.
Italië's steeds blaauwe, wolklooze hemel, de sterkende lucht, de groote omgevingen van klassieke natuur en kunst, de edele nektar en de balsamieke vruchten des Zuidens, de levendige modellen van Raphaëlische madonna's en Guidoische Magdalena's met zwarte vlammende oogen in weelderige ligchaamsvolheid en in den mond de zoete godentaal, de immer groene eiken en pijnboomen; deze gansche Zuidelijke natuur, omsloten door de heilige zee, brengt u steeds in verrukking. Ik zou niet gaarne in Italië wonen, maar wel er des winters heentrekken, zooals 's zomers de badgasten doen of Engelschen in den winter. De taal heeft iets bijzonder aantrekkelijks, waarom ik gaarne italiaansch lees.
Het blijft waar: schoon is het land waar de citroenen bloeijen, maar evenzeer: dat de schoone menschen aldaar lui en vuil zijn.
| |
De Engelschen.
De Engelsche natie is de mannelijk melankoliesche natie, en een omgekeerde Franschman. Frankrijk en Engeland, Parijs en Londen staan tot elkander als Rome en Carthago. Die engelsche toast: ‘moge de vrijheidsboom worden verplant naar de hel, en eeuwig als vrucht de ziclen van alle Franschen dragen!’ zou den woedendsten emigrant eer hebben aangedaan. Maar toen de lybische hyena onder den klaauw van de romeinsche wolvin ter nederlag, hoe liet zich alstoen van den gallischen haan of jongen adelaar verwachten, dat hij ooit het britsche luipaard ten onder brengen zou? Hij kon hem niet eens de oogen uitkrabben, al was de grootheid van Frankrijk op land en op rotsen, die van Engeland slechts op goud en zand gebouwd. Engeland en Frankrijk zijn oude mededingers, en zoo wedijveren ze ook met elkander, al noemen ze zich vrienden en verbondenen.
Wanneer zal Engeland zijn schuld eens afbetalen? Als er meer goud daar is, dan in geheel Europa. Wanneer zal dat geschieden? Nooit.
Engelschen vonden de wet der zwaarte uit, Franschen de wet der vlugtigheid in de lucht; in Engeland spreekt men van good
| |
| |
sense en nonsense, in Frankrijk alleen esprit. Zelfs in de Engelsche revolutie bleef men op den vasten bodem der constitutie - de dolle Franschen hadden geen bodem en werden in de lucht rondgezwaaid, als door wervelwinden. Franschen zijn manchetten, Engelschen het hemd. Londen bevalt, op rijperen leeftijd, beter dan Parijs; het eerste is degelijk, het ander is wuft. Wel is de Fransche straatjongen galant, de Engelsche brutaal, maar de laatste is opregter. In Londen onthaalt men u, om u genoegen te doen; in Parijs doet men het daardoor aan zichzelven. Engelschen zeggen liever niets dan des riens. Elk Engelschman is een kleine Tacitus, met zijn how do do en very well! Hij neemt zijn hoed niet af op straat, maar in de kerk dadelijk. Hij zegt: ik verveel me nooit, maar men verveelt me, als een Fransche babbel hem aan 't praten hebben wil. Als hij belooft, volbrengt hij, houdt hij woord. Een Engelsche vrouw bloost, maar een Fransche schatert van de pret. Franschen zijn la nation bouquetière, Engelschen la nation boutiquière. Engelschen houden meer van het goede, dan van het nieuwe. Engelschen zijn mannen, Franschen kinderen. De zware spijzen en dranken der Engelschen, small beer, porter, ale, in plaats van Bourgogne, Bordeaux en Champagne, zijn dikke lucht, zijn ligging als eiland, maken ook zijn ligchaam en zijnen geest zwaar, als zijn taal, die evenmin buigzaam als rond is. De Engelschman lacht minder dan de Franschman, maar doet hij het eens, dan gaat het heftig. Tooneelen, die elders achter de coulisen spelen, spelen hier voor aller oogen, en de beste fransche acteurs spelen in Londen wel is waar fort bien, maar niet bien fort. Engeland is de verblijfplaats van steenkolendampen en nevelen, en zelfs de boombladen in de parken dragen roet.
Het is meer dan een aardigheid, als de Portugeesche gezant, bij zijne afreize, aan zijne engelsche vrienden verzoekt: der zon zijn kompliment te maken, als ze soms een bezoek aan Londen brengen kwam. De maan is te Napels zoo helder als de zon te Londen, zei een Italiaan, en er ligt veel waars in. November, de maand van afsluiten en afrekenen, heet de hangmaand.
De zelfmoordenaars zijn er velen. Novembernevelen, ingezouten rundvleesch, sterke bieren mogen physiek medewerken, maar zekerlijk doet de al te vrije opvoeding meer kwaad. Daaruit vloeit een neiging tot ongebondenheid voort, waardoor het stil en tevreden zijn met zijn lot wordt verbannen, De overdaad,
| |
| |
een gevolg der rijkdommen, is oorzaak dat in Londen meer jichtlijders worden gevonden dan in geheel Europa. De mode der brillen is engelsch en men vermoedt dat de vele slechte gezigten aan de sterke vuren en het gaz zijn te wijten. De overdaad, verbonden aan de vrijheid, maakt dat vele vertroetelde gelukskinderen, bij wederwaardigheden die anderen geduldig dragen, verstand en levenslust verliezen, en in koelen bloede zich het leven benemen. Het scheermes speelt in Engeland een groote rol. Een mijner vrienden, wien moeder Natuur naauw van haar had voorzien, schoor zich tweemalen daags.
Le trident de Neptune est le sceptre du monde, en dezen schepter weten zij te hantéren. Daar ligt hun land - het is een rotsenvesting, wier buitenwerken reusachtige vlooten zijn. Niettegenstaande zij slechts tin en steenkolen in den handel bragt, werd zij de eerste handelsnatie der aarde, en leefden allen binnen haar met het doel - groot worden. Londen, van het oud-Britsche Lhong dinas, stad der schepen, werd zoo een wereldstad. Hearts of oak are our ships, hearts of oak are our men, wonen liever op schepen dan op het land, en zijn er thuis. Peter de groote, Ruslands schepper, wien de russische marine zoo zuur was geworden, daar hij eerst zijn eigen tegenzin, en toen dien des volks, van de zee bestrijden moest, wenschte, als hij geen Czaar was, engelsch admiraal te wezen. Die een engelsche vloot heeft gezien, vergeeft dezen eilanders gaarne hun trotsch: Brittannia rule the waves. Maar - vader Oceaan laat zich niet onder het juk brengen als de aarde. De voren der dienstbaarheid, die het linieschip in zijne wateren graaft, verdwijnen dadelijk weêr achter het schip, en de oude Oceaan blijft vrijer dan de vrije Brit, vrij als op den eersten dag der schepping.
In Engeland is alles vrij behalve de beurs. Alles is belast. Naast ontzettende rijkdommen, woont er de afzigtelijkste armoede, en een paar millioen bedelaars vindt er steeds brood. De vreemdeling leeft er duur, en behoeft er driemaal meer gelds dan in Parijs. Niets merkwaardigs is in Londen gratis te zien, of het moest de Teems zijn. Gij bestelt er uw glas grog, de knecht ontvangt twaalf stuivers, maar blijft wachten op een fooi. Men beklimt, met inspanning, de St. Paul, betaalt voor elke deur een shilling, en geniet het genoegen om in een oceaan van nevelen te staren.
| |
| |
De bekende originaliteit der Engelschen heb ik er niet meer gevonden, slechts hier en daar eenige oddity.
De Engelschen hangen zeer aan de letter der wet, waarom men er den man van bigamie vrijspreekt, als hij bewijzen kan er nog een derde vrouw bijgenomen te hebben. Ja, zelfs de advokaten aldaar roemen luide: the glorios uncertainty of the law, als elk Engelschman: het regt des vuistes, dat men the english voluntary law noemt. Die geen quitantie neemt na iets gekocht te hebben, kan dubbel betalen; en als men u bedriegt, is 't eenvoudig: 't is a mistake! Dat men er militaire betrekkingen verkoopt, is bekend, en bewijst: hoe handelslustig men er is. Men speelt er met meineeden, dat is een vreeselijke waarheid. Men straft er dieven en schuldenaars barbaarsch, en is onverdraagzaam in de godsdienst. De man is, op aanklagt eener bevallen vrouw, verpligt het kind voor het zijne te erkennen, al is hij afwezend geweest. Men straft er de misdaad wel, maar doet weinig om haar te voorkomen. De predikers lezen hunne toespraken allen van het blad, en staan onder toezigt van den bisschop, als de policie-agenten onder dat van den commissaris. Nog aan boord van de stoomboot, op den Theems van dit Feeënland, het land der vrijheid, wordt gij lastig gevallen door de officers van het Custom-house, die wij eenvoudig kommiezen noemen. Of de vrijheid in de theaters niet wat ver gaat, laat ik allen beoordeelen, die het werpen met china's-appelen-schillen gezien hebben.
John Bull bekommert zich luttel om wat de menschen zeggen. Wedden is de liefhebberij der Engelschen, en men laat er zelfs vlooijen harddraven.
Hanen voor hanengevechten krijgen doorgaans een betere opvoeding dan de kinderen van vele lords, en de wedstrijden in Newmarket en elders - eenige dagen lang - verbitteren menigeen het gansche leven. Wedden, rijden, boksen, drinken is dagelijksch werk. Kranten behooren tot de naturalia maxime naturalia als voedsel, slaap en theedrinken, en stof en vorm aangaande, zijn de onzen slechts lilliputters. Die niet van politiek houdt, wordt nooit een Engelschman. Londen telt stellig 1000 kroegen, 800 logementen, 10,000 bierhuizen en 1000 koffijhuizen, wat zeker niet strekken zal om de zedelijkheid zeer te bevorderen. Een Engelschman vraagt nooit, wat regt of onregt, maar wat engelsch is. Geen natie veracht zoo alles om
| |
| |
zich heen, als Gord Pudding en Porter. De steeds gedrukte Ier is hem een aardappelensnoet en een Paddy (van St. Patrick, den schutspatroon.) En toch de Ier is een hupsch, eenvoudig, gastvrij wezen, wiens belagchelijkheden in zijn karakter liggen. Het is waar, dat de Ieren veel drinken, maar even waar dat kommer en ellende dronkaards maakt, zoolang het verstand weinig ontwikkeld is. Ierland kan worden wat Engeland is, als Engeland het overdekt met scholen. Er moet niet op de Ieren, maar op de Iersche kinderen worden gewerkt; hun moet het worden ingeprent, dat werkzaamheid een volk verhoogt. De bodem is genegen tot vrucht geven, hij wacht slechts op spade en ploeg.
Thans leven de arme Ieren, in hunne Urinal of the planets, want het regent er dikwijls, bij wat aardappelen, melk en whiskey.
Den Schot noemt John Bull een haverbroodvreter, maar deze haverbroodvreters zijn krachtige menschen in hunne oude romeinsche kleederdragt. De Schotten zijn dapper, gastvrij, eenvoudig en onverdorven. Hier heerschen nog oude, eenvoudige zeden, als de gezangen van Ossian en de zakpijp, die onze ooren verscheurt, maar geheele dorpen in beweging brengt, patriarchale zeden naast het bijgeloof van verwijderde gebergtelanden. Voor het trouwen worden alle knoopen van bruid en bruidegom losgemaakt, kousebanden, schoenriemen enz. Tabak en whiskey maken deze menschen gelukkig. Een keuken vol tabak en een bron vol whiskey, is de eenige wensch van een Bergschot. Zij dragen in plaats van een broek slechts een gestreept schortje, dat hun de regering eens ontnemen wou, en de meer decente broek beval te dragen, maar het ging als met de baarden van Peters Russen, zij droegen hun schortje voort, en de aanbevolen broek op een stok.
De natuur is in Schotland verheven, ja, Zwitserachtig. Locklomond brengt alle reizigers in verrukking. Engeland heeft hoogstens zijn klein Wallis. De geboorteplaats van Ossian en zijn hol, waar hij dichtte, zijn zooveel waard, als Homerus' sporen in Griekenland en Azië.
In het oog van Engelschen is een Franschman een watersoepvreter en een Duitscher een braadworst. Hij noemt den eersten een praatjesmaker, en het gepeupel schreeuwt: a french dog! Hij ziet in hem slechts een dansmeester en roept met She- | |
| |
ridans Acres: pas! pas! pas! my true born english feet don' 't like to be called pairs! De Italiaan is een italiaansche monkey, de Hollander een hollandsche os, de Duitscher een zwijn. Een reiziger in Engeland doet wijs, als hij zich terstond in engelsch gewaad steekt. In onze spoor-tijden is ook te dezen opzigte groote verandering en verbetering gekomen. De volken leeren elkander meer van nabij kennen, en zien: dat allen goeds en kwaads hebben. De verschillende kleederdragten verdwijnen; de menschheid wordt één huisgezin.
Sedert meer dan drie eeuwen bidt Europa een Afgod aan, het geld, en Engeland is zijn heiligdom. De grootste fout in Londen is a german fortune, een arme duivel. Als een Duitscher ééne flesch champagne met zes glazen bestelt, bestelt de Engelschman zes flesschen met één glas. Eén enkele Nabob teekent meer voor een gedenknaald van Nelson, dan geheel Duitschland voor een van Luther. In den grond is het engelsche volk trotsch; maar dat is wel te vergeven aan menschen die ongeveer achttien millioen zielen sterk in Europa, op zesduizend vierkante mijlen, buitenslands meer dan honderdduizend kwadraatmijlen en 100 millioen menschen beheerschen, en als manufacturiers scheidsregters van Europa zijn.
De meeste reizigers van andere natiën reizen om geld te verdienen, de Engelschen om het te verteren; geen wonder, dat hij zich vele vrijheden veroorlooft. Spekuleren hoort men op alle plaatsen in Engeland. Spekulatiën! Hebt gij wat te handelen? Het land heeft een koopmansziel, en er wonen menschen met millioenen pond sterling; meer dan het koningrijk Beijeren bezit!
Te bewonderen en te achten is der Britten zelfstandigheid en hunne deugd van te zijn, en niet slechts te schijnen. Trots de grootste weelde en allerlei fijnheden en verfijningen des levens, blijft de Engelschman steeds de natuur het meest nabij, waarom hij ook zeer met het landleven is ingenomen. A comfortable home is een echt Engelsche uitdrukking, passende slechts aan een huiselijk volk. Hij is mensch, en onafhankelijk van anderen. Nergens dan ook minder imitatiegeest, en geene taal zoo rijk, als de hunne, aan woorden, die zelfbeproeven, zelf oordeelen en vrij handelen uitdrukken: zelfs van kinderen hoort men: Can 't I judge for my self? - De Brit, 't zij in het parlement, hetzij in het bierhuis, zegt bij strijdige onderwer- | |
| |
pen: I am open to conviction; en overtuigt men hem, dan stemt hij toe: I am convinced!
Ik bemin zeer een grondtrek van hun karakter: dat te verachten, wat slechts glanst, en daarom haten ze alle polyhistorie en allen encyclopaedisme, terwijl ze den leugenaar verafschuwen. Met de uitgebreidste wereld- en menschenkennis schijnt de Brit in den beginne koud, wantrouwend en afstootend, bij nadere kennismakiug wordt hij meestal de alleraangenaamste mensch, als hij zijn man maar gevonden heeft. Zij noemen hunne prachtige buitens eenvoudig house of seat, terwijl de Duitscher zijn armzalige hutten ‘kasteelen’ heeft gedoopt. Nergens hoort men in Engeland die bespottelijke woorden: Wat? Voor een man in mijn stand, in mijn positie, in mijn rang! De grooten geven luttel om de genade van het hof, want al leven ze ook aan het hof, ze leven niet van het hof. De lord gaat niet anders gekleed, dan een gewoon welvarend man, en lintje en sterren toont hij slechts daar, waar hij moet. De adel is zeer milddadig en daarom aan het volk eerwaardig, met oude titels. De gemeenste dief krijgt zelfs antwoord van den regter: ‘is dat gepermitteerd,’ vraagt de paardendief, ‘dat om een paard een mensch gehangen wordt?’ ‘Gij wordt niet gehangen,’ antwoordt de regter, ‘om het gestolen paard, maar opdat er geen paarden gestolen worden.’ Wat zou men ten onzent zeggen als, terwijl de koning in de komedie was, waar eene vrouw flaauw valt, de engelenbak den acteurs toegilde: ‘Stop! stop!’ en na het wegdragen der bezwijmde: ‘Go on, go on, thank ye!’
Bewonderen en achten zal ik steeds de vastberadenheid en de vrijmoedigheid der Britten, en dat het: You art a damn' d liar! het grootste scheldwoord is, dat men hun kan toevoegen.
Bewonderen zal ik steeds hun koel verstand, door niets zoo schoon verzinnelijkt, als door den strijd over de voortreffelijkheden hunner natie, door Chesterfield en Montesquieu te Venetië gevoerd. Deze verhief de vrolijkheid der Franschen, gene het koel verstand der Britten. - Spoedig daarop waarschuwt een onbekende Montesquieu, met zijn papieren voorzigtig te zijn, die deze terstond in het vuur smijt en hals over kop naar beneden snelt. Chesterfield lacht, en zegt: dat hij den onbekenden gezonden heeft, om hunnen strijd over de voorregten van koud bloed en fransche vivacité te beslissen. Nog schooner
| |
| |
is de engelsche zeekapitein, wiens volk schreeuwt: ‘brand, brand in 't schip!’ ‘Wel, dan moeten we blusschen.’ En - hij geeft zijne orders.
Men weet altijd, hoe men het met Engelschen heeft, al schimpt ook de aalgladde fransche hoffelijkheid op het rompre en visière.
Geheel Europa bewonderde eens Lodewijk XIV, maar niet de Britten, die hem le grand fou noemden; hun William bouwde Bedlam (het gekkenhuis) naar het plan van den Louvre. Engeland is een athleet, die in de hitte van den strijd geene wonden voelt, aan het groote doel komt, en nooit de ontwikkeling van zijn handel uit het oog verliest.
Bewonderen en achten zal ik steeds de echt engelsche grootmoedigheid en weldadigheid, vooral ook hunne doodsverachting, als waren zij de oude Romeinen, 't zij in den slag, 't zij op het bed, 't zij onder de galg. Titzerold, die door het breken van den strop (1785) ter aarde viel, was de eerste die om een nieuwen riep.
Daar, waar de Franschman slechts hoveling, de Duitscher hoogstens slechts mensch is, daar is en blijft de Engelschman burger.
Nationale trots is dus de hoofdzonde der Engelsche natie, maar haar handel, grootheid en magt doet ons die ligt vergeven. Geld is haar hoofdstreven en daarom neemt ze wel eens tot slechte middelen haar toevlugt. Haar godsdienstzin is op de zon- en boetedagen sterksprekende, maar drukt zich zelden uit in haren handel en wandel, daar de meesten kooplieden zijn, die het niet eens kunnen worden met de waarheid: geldgierigheid is de wortel van allen kwaad. Haar staatsschuld overtreft die van alle andere natiën, en de betaling daarvan behoort tot de luchtkasteelen.
Ik heb vele Engelschen, maar niet de Engelschen, lief.
|
|