2. Het Christendom niet eene bijzondere godsdienst tegenover de Joodsche of Heidensche godsdiensten.
Alle godsdiensten hebben deel aan de ware, die boven alle vormen en stelsels staat.
Het Christendom de volmaakte uitdrukking van datzelfde, wat ook Joden en Heidenen, op meer of minder gebrekkige wijze en in onvolmaakte vormen, hebben pogen uit te drukken in hunne beschouwing en vereering van de Godheid.
3. De ingeschapen behoeften en de inspraken van den inwendigen mensch de eenige grondslag, waarop het Christendom rust. Al het overige, van welken naam ook, welligt voorbijgaand hulpmiddel, om tot geloof te brengen, maar geen wezentlijke grondslag des geloofs.
4. Niet de erkenning van feiten, maar wel de erkenning van de eeuwige waarheden, in de verhalen van de feiten uitgedrukt en verheerlijkt, het wezen der Christelijke geloofsovertuiging.’
Van dit standpunt van beschouwing is de prediker in zijne leerredenen niet afgeweken, indien men eenige antieke uitdrukkingen, met moderne bedoeling gebezigd, uitzondert. Zonder schroom heeft hij zijne overtuiging uitgesproken; evenmin heeft hij bij de uitgave dezer leerredenen zich zelven gespaard. Immers vinden wij in den bundel een kers-, een paasch-, een hemelvaarts- en een pinksterpreek. Hierdoor wordt ongetwijfeld de uitgave belangrijker, zoo men ze althans beschouwt als eene proeve van wat de moderne theologie op den kansel vermag; en daarbij, hierdoor bewijst de hoogleeraar eene wezentlijke dienst aan velen zijner geestverwanten, voor wie de feeststoffen vooral struikelblokken zijn in den waren zin des woords.
Het is nu maar de vraag, of de gemeente die zulke leerredenen hoort, niet noodzakelijk geschokt en geërgerd moet worden, of die leerredenen, niettegenstaande zij van modernen geest zijn doortrokken, stichten kunnen.
Wij maken niet de minste zwarigheid om te getuigen, dat wij ons niemand kunnen voorstellen die door leerredenen als deze zou kunnen worden geërgerd, of zelfs maar geschokt in zijn geloof. Daarentegen zijn zij naar ons oordeel zoo stichtelijk, dat wij ons niemand kunnen voorstellen, die ze hoort of leest, zonder zich bekrachtigd in den geloove te gevoelen.