| |
Millie Howard; door Mrs. Lynch. Uit het Engelsch. (Te) Amsterdam, (bij) J.H. Scheltema, 1861. Twee deelen. In gr. 8vo. 250 en 248 bl. Prijs ƒ 5,00.
‘Als men zich in het veen bevindt, ziet men op geen turfje!’ Onze schrijftafel, geachte lezers en lezeressen, is ruim voorzien van nieuw uitgekomene werken, over welke men ons verzocht heeft, een onpartijdig doch tevens weldoordacht oordeel uit te brengen. De zon schijnt vrolijk door de twijgen der hooge boomen, die den tuin achter ons huis omzoomen; hare stralen vallen op twee opengeslagen boekdeelen, die met hetzelfde (waarom, is ons niet duidelijk!) vignet prijken. Wij halen ze naar ons toe, en lezen den bovenvermelden titel:
‘Millie Howard, uit het Engelsch.’
| |
| |
Onze roman-literatuur is alzoo, in het loopende jaar 1861, vermeerderd met een werk aan vreemden bodem ontleend, en het beoordeelen van een dergelijk produkt is voorzeker niet zonder eenige moeijelijkheid, als men het originele niet bij de hand heeft. Wij behooren dan, met beperkte hulpmiddelen, den inhoud, den stijl, de wijze van voorstelling en de karakterschilderingen na te gaan, zonder in staat te wezen, les pièces justificatives en mains, uit te maken, of hetgeen ons welligt minder bevalt op rekening van de schrijfster of op die van den vertaler of de vertaalster (wij weten waarlijk niet of deze een he of een she is!) billijker wijze moet gesteld worden. Nolens volens, zullen wij dus met de riemen roeijen, die men ons gegeven heeft, en tot het behoorlijke waarnemen van de voorgenomene taak, in de eerste plaats kennis maken met het verdichte verhaal, dat Mrs. Lynch tot cannevas heeft gekozen, om den lezers en lezeressen van haar werk hoogst belangrijke en nuttige waarheden te herinneren.
De heldin van het boek, Millie Howard, wordt ons door de schrijfster, in afwisselende levenstoestanden, voorgesteld in velerlei aardsche beproevingen en grievende tegenspoeden, doch steeds vaststaande door het onwankelbare geloof in en door het kinderlijke vertrouwen op onzen Heer Jezus Christus. Zij is van zeer goeden huize, en haar vader, Mr. Howard, is op het tijdstip, waarop het verhaal een' aanvang neemt, reeds overleden, terwijl zijne weduwe, eene vrouw zeer zacht van aard, tot troost in haren ouderdom, behalve Millie, nog een' zoon heeft, Arthur genaamd.
Als voortdurenden gast op het kasteel, dat de familie bewoonde, ontmoeten wij Mr. Strafford, een' advokaat, die vroeger rentmeester was geweest van Mr. Howard. Millie had eene gouvernante die echter het ongeluk had van niet na te denken, en het was eigenlijk Mr. Strafford, die de meeste zorg droeg voor de vorming van haren geest, en aan wien zij de heilrijke ontwikkeling te danken had, die haar op haren lateren leeftijd zoo zeer te stade kwam. ‘Hij deed veel voor Millie,’ zegt de schrijfster, ‘en verkreeg daardoor den invloed op haar, welken de zon uitoefent bij de morgenschemering, hier en daar eene schoone plek door haren gloed verlichtende, die wel bestond, maar nog in
| |
| |
het donker schuilde, en glans gevende aan de dauwdruppels, die, voor hare opkomst, naauwelijks merkbaar waren. Hij toonde haar eerst, wat zij kon, en hield dan zorgvuldig het oog op de geestsprankjes, die hij had opgewekt, tot dat zij schier tot vollen wasdom gekomen waren.
Eene gewigtige plaats in het verhaal bekleedt Mary Simmons, eene eenvoudige naaister, die van den vroegen morgen tot den laten avond op het kasteel der familie Howard werkzaam was, en door hare godsdienstige gesprekken, ja! wat meer zegt, door haren echt christelijken wandel op het hart van de jeugdige Millie een' hoogst weldadigen invloed uitoefende. Hetgeen Mary overkomen was, vóór den tijd waar de geschiedenis begint, wordt door Mrs. Lynch op eene waarlijk treffende wijze geschilderd. Om den lezers dezer aankondiging hiervan een duidelijk denkbeeld te geven, laten wij een gedeelte van het achtste hoofdstuk volgen, hetwelk tevens tot eene kleine proeve kan strekken van de wijze, waarop de vertaler zich van zijne taak gekweten heeft.
‘Hoe aangenaam verrees de zondag-morgen over dit kleine gezin, na hunnen zesdaagschen arbeid. Er was eene kalmte in zijn daglicht, eene frischheid in zijnen dauw, eene doorschijnendheid zelfs van zijnen nevel; of althans het was eene aangename en gelukkige verbeelding, die dezen rustdag bekleedde met eigenaardige schoonheid.’
‘Door het vroegtijdig geopende venster drong het zachte klokkengelui liefelijk naar binnen. Mary's vrolijke glimlach maakte plaats voor een meer stil genot, waarvan dankbare tevredenheid misschien wel het hoofdbestanddeel uitmaakte.’
‘Met geringe afwijking zag haar de zondag-morgen, reeds van hare vroege jeugd af aan, netjes aangekleed, in gezelschap van haren vader opgaan naar het huis des Heeren.’
‘Mary was eenige maanden geleden aan Leigh James verloofd; deze voegde zich gewoonlijk in de kerk bij hen, en was hun gast gedurende het overige gedeelte van den Zondag. Zij had hem hare maagdelijke liefde in de volle kracht harer eerste frischeid geschonken, en deze ofschoon hare eigene zachtheid behoudende, gaf eene nog sterkere tint aan de krachtige karaktertrekken, die zij in hem ontdekte.’
| |
| |
‘Er waren echter oogenblikken, waarin Mary's gedachten aan Leigh iets geheimzinnigs hadden, en wanneer dit zoo was, dan kwam er iets hartstogtelijks in hare stem, hetgeen haren vader aanleiding gaf om zich om te keeren en haar aan te zien; en terwijl zij zelve veinsde vriendelijk te lagchen, konden anderen toch in hare donkere oogen den zachten dauw ontwaren, die doorgaans de voorbode van zilte tranen is.’
‘Er bestaat een geest van vertrouwen, die als een rijke stroom opwelt uit 't harte des jongelings; deze wordt verhelderd door vroegtijdigen zonneschijn, en ontvangt geuren van de schoone, voor hem geopende vooruitzigten. Hij kan zich den zwaren atmospheer van verdenking en wantrouwen niet begrijpen, en het moet wel een tastbaar ongelijk zijn, dat in staat is hem van zijne edelste bestanddeel - van zijne goede trouw - te berooven. Somtijds nu, wanneer Mary geen al te hooge gedachten koesterde van Leigh's persoonlijke waarde, slingerde hij als 't ware eene ras voorbijgaande, maar toch eenigzins heftige uitdrukking, tegen het zwakke gebouw harer hope; maar dan kromp ook haar hart ineen, en het wantrouwen bezweek, dat zij tegen haren besten vriend koesterde.’
Leigh bezat veel gezond verstand; miste hij ook al die fijne opmerkzaamheid, welke Mary bezat, een veêrkrachtige geest en eene levendige uitdrukking waren hem toch eigen, welke de bewondering van dat eenvoudige meisje gaande maakten. Hij volgde al hare Zondagsbezigheden zonder onverschilligheid, en opperde dan eenigen twijfel, niet zoo zeer als van hem zelven afkomstig, maar als van iemand wijzer dan hij, en gaf hierdoor het eerst aanleiding tot bekommering, zijnen persoon betreffende, in haar hoopvol harte. Dan was het dat de helderheid van haar jonkvrouwelijk geluk door een nevel van argwaan omtogen werd; maar nog niet, neen nu nog niet, had Leigh haar ooit eenige reden tot schreijen gegeven.’
Nog niet! zegt de schrijfster, want later vernemen wij dat Leigh de brave Mary bedroog, en zelfs bestal, zoodat Mary, van hare kleine bezitting beroofd, van nu af op het kasteel der Howards, met naaijen den kost moest verdienen, zoowel voor zich zelve, als voor hare oude blinde grootmoeder.
| |
| |
Van de verdere omgeving van Millie, van hare buren en bekenden willen wij niet spreken, omdat wij, zoo doende, den lezers de aangename verrassing zouden benemen, die hen ongetwijfeld wacht, wanneer zij in het werk zelf kennis maken met de vele schoone beelden, die Mrs. Lynch in haren roman ten toon spreidt.
Uit den band van wederzijdsche achting en vriendschappelijke toegenegenheid van Mr. Strafford met Millie, ontstond naderhand, als een logisch gevolg uit de gegevens, liefde, zonder dat zij dienaangaande hunne gevoelens elkander hadden medegedeeld. Toen Millie echter in kennis was gekomen met Lionel, den eenigen zoon van den rijken Mr. Pemberton, een' jongeling dien de wereld prees als iemand, die getrouw bleef aan zijne aangenomene beginselen, doch wiens gemoed in den atmospheer der Parijsche beschaving bedorven was; toen, zeiden wij, Millie in kennis kwam met Lionel, en de edelaardige Strafford, door eene verkeerde opvatting van gesprokene woorden en gebeurde zaken, meende te moeten gelooven, dat Millie eene meer dan dagelijksche genegenheid voor Lionel koesterde, verliet hij eensklaps het kasteel, zonder dat men wist waarheên hij zich begeven had.
De karakterbeschrijving, die de schrijfster ons van Lionel geeft, schijnt naar de natuur geteekend. Zij zegt onder anderen van hem: ‘Een mantel van wereldsche beschaving hing sierlijk om zijne schouders, en indien eene doodelijke zelfzucht, gekweekt in een ongezonden en onzedelijken atmospheer, in de plooijen verborgen lag, was zij toch voor het menschelijk oog onzigtbaar, en van den Alziende had hij zich reeds sinds lang afgekeerd, de heiligste lessen van vroegere jaren, als gevolg van zwakke hersenen en zoete droomen zijner kindschheid beschouwende.’
Helaas! Christelijk gezinde lezers van dit tijdschrift, hoe vele jongelingen zijn er niet, ook in ons vaderland, die zich tot eene eer stellen, dergelijke denkbeelden na te baauwen. Hoe vele vlasbaarden vindt men niet, onder het zoogenaamde Jonge Holland, die zich door de drogredenenen van den ‘Dageraad’ c.s., of door de schoonschijnende liberale onderzoekingen van den ‘Tijdspiegel’ laten medeslepen, en die, naauwelijks aan de kinderschoenen ontwassen, zich vermeten den Oppersten Bouwheer van het Heelal te beoor- | |
| |
deelen, zoodat zij langzamerhand het hellende vlak van het pyrrhonisme afgeloopen zijnde, in het pantheïsme vervallen, en eindigen met het bestaan van den Onzienlijke te loochenen! - Wij hebben diep medelijden met hunne dwaling en roepen hun toe: Leest boeken als ‘Millie Howard;’ misschien wordt gij er door op den regten weg gebragt, den weg, die u de gezegende werking van het Christendom aanwijst, en langs welken gij onder Gods zegen het nietige uwer waanwijsheid eindelijk zult leeren inzien!!...
Doch keeren wij tot ons verhaal terug. Korten tijd na het vertrek van Mr. Strafford, staakte het bankiershuis, onder welks berusting zich de effecten van Mrs. Howard bevonden, zijne betalingen. Mrs. Howard en hare beide kinderen worden door dien onverwachten slag, schier tot den bedelstaf gebragt. De moeder sterft van verdriet; Arthur vertrekt naar Amerika; Mary, de naaister, gaat met hare blinde moeder naar Londen, en onze heldin, Millie, wordt......gouvernante. Dit laatste woord alleen omvat meestal in zich eene wereld van miskenning en grievende beproevingen!...
Arthur was verloofd geweest met eene schoone jeugdige dame uit den omtrek, Florence genaamd. Het karakter van dit meisje en dat harer ouders worden door Mrs. Lynch met eene waarheid geschilderd, die de menschenkenster verraadt. Doch, les plus belles fleurs ne durent qu'un jour, en wanneer de schrijfster ons naderhand bij het sterfbed van Florence voert, roepen wij onwillekeurig met blijdschap in den Heere: ‘Een Christelijk leven geeft een zalig verscheiden!’
En nu, geachte lezers van de Vaderlandsche Letteroefeningen, wij, die u gaarne wilden overhalen ook het werk van Mrs. Lynch geheel te lezen, zullen u van den verderen loop van het verhaal niet veel meer mededeelen, ofschoon thans de groote beproevingstijd voor Millie aanvangt, en de boeijendste omstandigheden van haar leven zich voordoen. Wij zeiden het reeds hierboven, wij willen u van de aangename verrassingen, die u te wachten staan, niet berooven, al kost het ons ook eenige moeite, ons zelven het genoegen te ontzeggen, u tot het einde van het werk, als onpartijdige gids, voor te lichten. Genoeg zij het dus te weten, dat
| |
| |
Millie, na bij ééne familie als gouvernante, bij eene andere als jufvrouw van gezelschap (nouvelle servitude, aussi peu désirable que la précédente!) gediend (het woord is immers niet te hard?) te hebben, eindelijk naar Londen ging en aldaar met Mary, de naaister, leefde, haar dagelijksch brood in het zweet des aanschijns en onder velerlei moeijelijkheden verdiende, - tot dat zij, door een' zonderlingen loop van omstandigheden, met de familie van Mr. Strafford in kennis kwam, en later met haren geliefde nog gelukkig werd.
‘En Mary?’ hooren wij de lezers vragen. - Welnu, wij zullen het u niet verzwijgen! Ook deze beleefde gelukkiger dagen, en huwde met een' gezeten burger, die harer waardig was.
‘En Arthur en Lionel?’ - Neen, verder gaan wij niet; en daarom, lezers, zoo gij er belang instelt, koopt het werk en laat het uwen vrienden lezen.
Onder de schoone beelden, waarvan wij hierboven met een enkel woord gewaagden, is vooral het volgende opmerkenswaardig. De schrijfster legt de hieronderstaande woorden in den mond van Mary, de naaister, die ze tot Millie rigt, toen deze op het punt stond gouvernante te worden:
‘Indien gij een stukje gronds bezat, en gij daar uit liefde henen gezonden waart door uwe eigene lieve moeder, omdat de lucht aldaar voor uw kwijnend ligchaam versterkend was; en indien zij uit liefde voor u hier en daar enkele bloempjes had geplant, om u te vervrolijken, zoudt gij dan niet ondankbaar handelen, indien gij niet stilstond om ze te plukken, wanneer gij ze zaagt, of indien gij niet rusttet om haren geur in te ademen, zelfs wanneer de duisternis van den nacht u omringde?’
Hierop antwoordt Millie, onder anderen:
‘Ik weet zeer goed wat gij bedoelt, namelijk dat de toekomst voor mij donker is, maar dat ik ook daarin God zal vinden, dat ik krachtens zijne gegevene beloften in staat zal zijn, op donkere wegen te wandelen, en te weten, dat de zoon zijner liefde mij daarop is voorgegaan, door de bloemen van vertroosting, zelfs nog verspreid op het treurigste gedeelte van mijnen pelgrimstogt.’
Gaarne zouden wij nog meer voorbeelden aanhalen, uit welke blijkt, dat Ms. Lynch de praktische en heilzame
| |
| |
werking van het Christendom volkomen bewust is; doch wij durven der Redactie van dit Tijdschrift niet veel grootere plaats voor onze beoordeeling vragen, vooral omdat wij nog eenige aanmerkingen over dit boek in het midden wenschen te brengen.
Gelijk het met alle menschelijk werk gaat, heeft ook deze literarische arbeid van Mr. Lynch zijne schaduwzijde. Wij mogen het niet goedkeuren, dat in een romantisch verhaal als het ware jagt wordt gemaakt op de aanhaling van een groot getal bijbelteksten: het cadre van soortgelijk werk is onzes inziens, te profaan om het heilige er gedurig met de haren bij te slepen; daarenboven, het boek is immers geene verhandeling over de godsdienst. Dat echt religieuse grondbeginselen, steunende op het boek bij uitnemendheid, dat Christelijke waarheden en de zedeleer uit het evangelie worden verkondigd, goed, zeer goed! Maar men hoede zich voor overdrijving, en men zorge vooral in een' roman zich niet te bedienen van volzinnen als de volgende, die wij op pag. 200 van het eerste deel aantroffen:
‘De heerlijke gedachte kwam bij haar op, en oefende langzamerhand toch weder een heilzamen invloed op haar uit, dat Jezus Christus heden en gisteren dezelfde is en tot in eeuwigheid.’
‘Desniettemin kwam zij niet tot eenige zelfbeproeving, maar ging ontevreden en onverschillig voort met hare pligten in het leervertrek te vervullen. Die vertroosting lag nogtans op den bodem van haar hart verscholen, en zich somtijds daar binnen verheffende onder de muzijkles, en boven menigen wanklank, dien zij vernemen moest, gevoelde zij zich bemoedigd bij de verzekering: ‘Ik zal u niet begeven en niet verlaten!’
Wij begrijpen deze laatste phrase niet wel, en het is ons vooral niet regt duidelijk, of de wanklank betrekking heeft op het valsch-spelen der leerlingen van Millie onder de muziekles, dan of dit woord slaat op den gemoedsstrijd onzer heldin. Misschien ligt de fout aan den vertaler?
Over den laatstgenoemde aan het spreken zijnde, moeten wij het bejammeren, dat hij niet berekend is geweest voor zijn aangenomen werk. Wij moeten er zelfs aan twijfelen, of hij het Engelsch wel zoo goed verstaat, als een school- | |
| |
jongen in de hoogste klasse van een Instituut. Wilt gij bewijzen? Wij zullen het werk hier en daar openslaan.
Deel I; bladz. 234. ‘Millie bragt eenige waarlijk rustige dagjes door op Cedar-Lodge. Wel was daar de vroegere vreugde verdwenen, of liever nog, zij was er de schoenen der kindschheid ontwassen, en zij vertoonde die meerdere rijpheid, die haar eigen wordt, wanneer zij met meerdere kennis en ervaring is verbonden.’
Wij bekennen openhartig, dat de laatste volzin boven ons verstand gaat, en zijn overtuigd, dat de Engelsche schrijfster zulk abracadabra niet zal hebben gebezigd.
Deel II, bl. 32. ‘Ware zij zelve ziekelijk geweest, dan zou zij de geheele schuld hiervan op Miss Leonora geworpen hebben, en een uitweg voor hare heerschzucht gezocht hebben in eene gestadige verandering vrienden voldoen.’
Hier schijnt iets vergeten te zijn; want zoo als het er nu staat, is er niets verstaanbaars van te maken. Zinledigheid zal toch wel de bedoeling van Mrs. Lynch niet geweest zijn!
Deel II, bl. 118. ‘Zij bezat een bijzonder schalkschen aard, even als het alpenviooltje op de bergsneeuw de dorre plaatsen der natuur door blijde vreugde versiert.’
Wat het bezitten van een' schalkschen aard en de wijze van versiering van een viooltje met elkander gemeens hebben, vatten wij niet. Ligt het aan ons weinig omvattend verstand, of zou de vertaler louter nonsens hebben gedebiteerd? De lezer beslisse.
Wij meenen het waarlijk goed met u, vertaler, wanneer wij volzinnen als deze (Deel I, bl. 230): ‘Nu en dan waaide er een koeltje, als 't ware een weg voor de sterren banende,’ niet op uwe rekening stellen. Mrs. Lynch is geene natuurkundige, anders zou zij dergelijke overdrijving niet begaan hebben. Had de goede Leverrier te Parijs haar maar gekend; welligt zou Mrs. Lynch hem een koeltje hebben willen leenen, en de komeet van Julij 1861 zou op kommando verschenen zijn, in plaats van onzen astronomen eene poets te spelen en het geloof aan hunne beweerde voorwetenschap voor goed den bodem in te slaan. Il n' y a rien de tel que l'imprévu, pour faire revenir le public de ses erreurs!
Taal- en spelfouten hebben wij in menigte aangetroffen, en wij raden den heer Scheltema aan, in het vervolg naar
| |
| |
een' bekwamer' corrector uit te zien. Wij zullen er slechts een achttal aanhalen, ten einde den lezer door eene dorre opsomming van begane feilen niet te vervelen.
Deel I, bl. 36. |
Een rijken stroom. (In den nominatief!) |
Deel I, bl. 36. |
Hij miste een veerkrachtige geest. (In den accusatief dus!) Uit die twee voorbeelden blijkt het genoegzaam, dat de vertaler of de corrector, of beiden te zamen, geen idée hebben van subject en object. O, les Béotiens!... |
Deel I, bl. 65. |
Deze is niemand anders als Millie. - (Onbegrijplijk! Als Weiland en Siegenbeek het konde lezen? Wezenlijk, het is te erg!) |
Deel I, bl. 178. |
Stil stand (lees stil stond.) |
Deel I, bl. 200. |
Nogtans (leest nogthans, even zoo goed als althans.). |
Deel I, bl. 234. |
Dagjes (leest daagjes!) |
Deel II, bl. 38. |
Droefenis, donker gekleede bodes. - (Ieder weet toch in 1861, dat het woord bode gemeenslachtig is!) |
Deel II, bl. 65. |
Koninkrijk. (Men leze koningrijk!) |
De slotsom onzer beoordeeling is gemakkelijk op te maken. - Wij vonden in het werk van Mrs. Lynch veel goeds, en hier en daar betrekkelijk weinig, dat ons minder prijzenswaardig voorkwam. Uit het door ons aangevoerde heeft de lezer zich kunnen overtuigen, dat indien de schrijfster in al hare beschouwingen en voorstellingen niet altijd even gelukkig geslaagd is, hare goede bedoelingen boven elken twijfel verheven zijn. En hiermede, bevelen wij ‘Millie Howard’ in de belangstellende aandacht van alle Nederlanders, die degelijke lektuur op prijs stellen.
Z. Aug. 1861.
L.A.H. |
|