ling houdt; omdat het ledige ruim eene onmogelijkheid is, wel echter nemen wij gaaf aan, dat er eene stof voor de vorming van nieuwe wereldligchamen zijn moet, maar of nu juist deze stof het licht en niets anders dan het licht is, dat durven wij zoo gulweg nog niet bekennen. Dat de verschijning van het licht alleen als een gevolg van de beweging te verklaren is, en dat het geluid ook beweging of bewogene lucht is, kan naar onze meening niet op eene lijn gesteld worden, als men aanneemt dat alleen de snelheid eener ondulatie van 20 millioenen mijlen in 8 minuten, zoo als het licht, onbegrijpelijk is, terwijl wij eene ondulatie van het water en van de lucht, bij de voortplanting des geluids bij iederen meerderen afstand verder zien afnemen. Het geluid zou, om door zijne ondulatie van de zon tot ons te komen, 14 jaren en 26 dagen noodig hebben, terwijl het licht in 8 minuten tot ons komt, derhalve kan het o.i. onmogelijk door ondulatie met deze snelheid voortgeplant worden!
Opzigtens de kleurentheorie stemmen wij den schrijver zijne beschouwingen liever en gewilliger toe en wij houden ons overtuigd, dat tegenwoordig niemand meer gelooft, dat iedere lichtstraal uit zeven verschillende kleuren bestaat, die zich bij de breking in het prisma scheiden, nu men weet, dat door de verschillende trappen van de intensiteit des lichts, bij de breking in verschillende hoeken de kleurenverscheidenheid wordt daargesteld.
De schrijver zegt dat de kleuren van de door het prisma gebroken witte lichtstraal twee groepen van stralen doen kennen, die in hare eigenschappen zoo ver van elkander onderscheiden zijn, als de metalen van de aardsoorten, namelijk de groep der donkere chemisch werkende stralen, violet, indigo, blaauw en groen, en de groep der heldere, voornamelijk lichtstralende stralen, rood, oranje geel en daardoor komt hij tot de veronderstelling, dat de donkere stralen tot de metaalachtige bestanddeelen, en de heldere of lichtende stralen tot de aardsoorten der luchtsteenen, n.l. de zwavel, de phosphorus en de kool behooren, waaraan wij te minder kunnen twijfelen, als wij het rood van het prismatische kleurenbeeld met de phosphor, het oranje met de zwavel en het heldere geel met de kool vergelijken; die violettenstraal zou behooren tot de groep van de aan het ijzer, de indigo ge-