handelt daartoe de woorden ἅγιος, εὐσέβεια, ξάϱις, ϰόσμος, ϰαϱδία, ψυξὴ, πνεῡμα, en eenige andere van minder belang.
Eene zoodanige beschouwing moet wel interessant zijn. Immers is zij juist geschikt om het onderscheid tusschen de Grieksche en de christelijke wereldbeschouwing in het licht te stellen.
Ik geloof evenwel dat er op de wijze waarop de S. zijn thema uitwerkt, nog al aanmerkingen te maken zijn, vooral op de behandeling van de woorden ϰαϱδία, πνεῦμα, ψυξὴ, waarbij de zucht om over begrippen te philosopheren, nadeelig gewerkt heeft op de exegese. Ik begrijp ten minste niet hoe iemand schrijven kan: ‘Zoo is overal in het N.T. het object van het verlossingswerk (σώζειν) de ψυξὴ.’ Denkelijk dacht de S. aan Matth. XVI: 25. Hij voegt er bij ‘dat het orgaan waartoe het (het verlossingswerk) zich wendt, voornamelijk ϰαϱδία genaamd wordt, en het geestesgebied, waarop het wordt volbragt, πνεῡμα blijft.’ Op zulke grondslagen kan nooit een stevig gebouw worden opgerigt.
Eene geschiedkundige beschouwing van den psalmbundel als gezang- en gebedenboek, door Otto Strauss, is het tweede stuk. Het beschrijft hoe de christenheid de psalmen steeds in waarde gehouden heeft, en bij monde van kerkvaders en hervormers hare liefde voor dien bundel heeft betuigd, en tevens welk gebruik zij daarvan gemaakt heeft, waarbij dan ook natuurlijk de onderscheidene melodiën, de Ambrosiaansche zangwijzen en de kerkmuziek van Palestrina ter sprake komen.
De Pred. Güder te Briel heeft in de Theol. Stud. der Krit. 1857, een artikel geplaatst dat mede opgenomen is onder den titel: Onderzoek naar de leer van het geweten volgens de Schrift.
Volgens dien titel moet het een exegetisch onderzoek wezen, het is evenwel veel meer dogmatisch of liever philosophisch dan exegetisch.
Ik herinner mij dat A. des Amorie van der Hoeven Jr. in eene zijner recensies zegt: ‘dat de Hollandsche werken over de leer der Schrift zich dikwijls te veel bepalen bij fragmentarische verklaring van bijbelplaatsen.’
De Duitsche theologen loopen daarentegen gevaar van in het andere uiterste te vervallen: namelijk exegese en philosophie zoo door een te mengen, dat men na het lezen