groot genoegen gelezen: vooral het laatste doet het hart van den zamensteller, den heer K. Sybrandi, eer aan, en wij vertrouwen, dat eene vlugtige schets er van, onzen lezers niet ongevallig zal wezen.
Hendrik Arnold Meijer werd in 1810, te Amsterdam, geboren, maar ontving grootendeels zijne opvoeding te Haarlem, alwaar zijne ouders zich later hadden gevestigd. Zijn vader, Hendrik Meijer, die hem overleefd heeft, was ook vroeger een vlijtig beoefenaar der dichtkunst, en Loots en Helmers behoorden tot zijne vrienden.
De jonge Meijer was levendig van geest en vlug van bevatting; zijn gemoed was vol poëzij, en de werken der dichters maakten zijne lievelingslektuur uit. Vooral de beroemde bard Ossian vond luiden weêrklank in zijne ziel, en Byron behoorde onder zijne geliefdste dichters.
In 1825, kwam Meijer, als adelborst voor de marine, op de akademie te Delft, en trad, in 1828, in werkelijke dienst op. Het ligt niet binnen ons bestek, een oordeel te vellen over zijne verdiensten als zeeofficier: genoeg zij het te vermelden, dat hij, toen eene in Indië zoo vernielende ziekte, de dyssenterie, in 1854 (de voorrede zegt in 1844: dit is blijkbaar eene drukfout), een einde aan zijn nuttig leven maakte, als luitenant ter zee, eerste klasse, kommandant was van Z.M. brik de Padang, en dat hij bij zijne superieuren, vooral bij den admiraal Lucas, om zijne bekwaamheden hoog stond aangeschreven.
Deze derde uitgave van ‘de Boekanier’ bevat, behalve dit schoone dichtstuk, eenige gedichten van kleineren omvang, welke allen, meer of min, den eigenaardigen stempel dragen van het talent, dat Meijer als dichter bijzonder onderscheidt.
Het eerste, getiteld: ‘Aan den Oceaan,’ werd vroeger geplaatst in een' jaargang van den ‘Almanak voor het Schoone en Goede,’ en bij eene aandachtige lezing zal het iederen letterkundige niet ontgaan, dat de herinneringen des dichters aan ‘Byron's Child Harolds Pilgrimage’ niet zonder invloed zijn geweest op den loop zijner gedachten. De volgende stukken, die tot opschrift voeren: ‘De Overlevering; Herman; Aan mijnen zwager Janus Brongers bij zijne promotie; Vaarwel aan Java, en Engeland en de Slavenhandel, geven allen in voldoende mate overvloedige blijken van de kracht en het