| |
Bekentenissen van een Goochelaar en Kunstenaar, door Robert Houdin. 2 Deelen. In gr. 8vo. (Te) Zutphen, (bij) A.E.C. van Someren, 1861. Prijs ƒ 4,90.
Met weinig opgewektheid voor de aangeboden taak, werd dit werk door ons ter beoordeeling en aankondiging ontvangen. Bekentenissen van een Goochelaar! en onwillekeurig dachten wij aan de massa mystifikatiën onder dergelijken titel uitgevent. Die gedachte werd zeer versterkt door de vrij ongelukkige (16) houtsneêfiguren op den omslag en in het 2e deel, ware kermisprentjens, die ‘de boeren en buitenluî’ mogen bewegen eene tent binnen te gaan, maar ons alles behalve uitlokten om twee, vrij kompres gedrukte, boekdeelen door te lezen.
Bij het opensnijden en doorbladeren echter begon de ongunstige opinie reeds te wijken, die wij aanvankelijk hadden opgevat. Valt dikwijls de vertooning tegen bij hetgeen men bij de aankondiging, het aanplakbillet, het uithangbord, verwachtte, - deze ‘voorstelling’ van Robert Houdin, waarbij de ‘lezers,’ zoo als hij zich in zijn voorberigt alleraardigst uitdrukt, zijn ‘publiek’ uitmaken en ‘een boekdeel’ zijn ‘tooneel’ vormt, is ons zeer meêgevallen. Wel verre toch dat wij hier, zoo als de titel ons had doen vermoeden, quasi openbaringen van kunstgrepen en kunstjes aantroffen, die de moeite van het lezen niet beloonen, omdat men gewoonlijk even wijs blijft, of alle illusie verloren gaat, vonden wij hier eene waarlijk belangrijke levensbeschrijving. Belangrijk vooreerst, omdat zij, in eene reeks, soms met veel talent, zeer aanschouwelijk en boeijend voorgestelde, feiten, toont wat welbegrepen en werkelijk gevoelde roeping, bij volharding en ernst, vermag; ten andere, omdat zij ons met de daad bewijst, dat niets klein of gering is voor den intelligenten mensch, en deze aan het nietigste zelfs eene groote en onbetwistbare waarde weet bij te zetten.
Greift nur hinein in 's volle Menschenleben
Und wo ihr's packt, da ist 's interessant.
| |
| |
Dat ware woord van Göthe zou een welpassend motto voor dit werk zijn, waarvan wij den inhoud vlugtig zullen aanstippen om het onzen lezers te doen kennen en onze meening te verduidelijken.
Robert Houdin, zoon van een horologiemaker, had van der jeugd eene zeer bepaalde en onoverwinnelijke neiging voor de werktuigkunde. Zijn vader, - in wiens werkplaats die neiging niet weinig voedsel ontving, - droomde zich echter eene andere toekomst voor den schranderen knaap, dan die welke zijn vak opleverde, en liet hem studeren. Ook hier echter bleek het: ‘Chassez le naturel, il revient au galop.’ Op velerlei wijzen brak bij den knaap, onder de studie van Grieksch en Latijn, de bedwongen neiging gedurig uit. Hij verhaalt er op naïve, levendige wijze de aardigste staaltjes van. Toch volbragt hij zijne studiën, en gaf zelfs ook op dat terrein, en daarin, het bewijs van die stalen volharding, die ijzeren wilskracht, zonder welke men het in niets, zelfs in het goochelen, ver brengt, althans niet zoo verre als hij. Een zamenloop van omstandigheden voerde hem gedurende, en vooral na zijne studiën, gedurig weder in de rigting die hij op wilde, eene rigting, die hem dan ook eindelijk ter loopbaan werd, en waarin hij, na allerlei worsteling met tegenspoed en teleurstelling, onder eene niet geringe mate van levenszorgen en bekommeringen, ten slotte een eervollen naam, eene aanzienlijke fortuin, en bovendien algemeene achting en hoogschatting, ook als mensch, verwierf.
En dat alles vertelt Robert Houdin met de levendigheid en losheid den Franschman in het algemeen, en in het bijzonder nog meer hun eigen, die het beroep uitoefenen waaraan hij zich gewijd had. Hij heeft echter van dat beroep wat meer gemaakt dan het vóór hem was, en aan de onmisbare behendigheid, die er vroeger de voornaamste grondslag van was, de resultaten van ernstige, wetenschappelijke, vooral natuurkundige studiën toegevoegd. Zoo kwam hij, van de vervaardiging der meer bekende, eenvoudige instrumenten, tot de zamenstelling van die wereldberoemde automaten, die hem een eersten rang onder de werktuigkundigen van onzen tijd deden innemen, en waarvan enkele op de groote Parijzer tentoonstelling in 1844 hem het eermetaal verwierven.
| |
| |
Uiterst boeijend is de beschrijving der studie en inspanning die hem de vervaardiging van zoo menig dier kunstwerken kostte, zoo als b.v. van den beroemden automaat-schrijver en teekenaar, den mechanischen nachtegaal, de reconstructie van een cylinder-orgel, dat een geheel orkest verving en de meest omvattende instrumentaal-werken uitvoerde, - en dat alles te midden van allerlei levensomstandigheden, die nu eens storend, dan bevorderend op zijne tallooze proefnemingen en rusteloozen arbeid inwerkten. Niet minder belangwekkend zijn de verhalen zijner kunstreizen, waarin alleropmerkelijkste bijzonderheden voorkomen, ook wat ontmoetingen met gekroonde hoofden, kunstenaars en bekende mannen van onzen tijd betreft. Verbood de beschikbare ruimte het ons niet, wij zouden onzen lezers gaarne een paar dier episodes mededeelen. l'Embarras du choix zou zich echter daarbij zeer zeker doen gevoelen.
Eene passage moeten wij echter aanhalen, omdat zij op zeer karakteristieke wijze het onbillijk, oppervlakkig oordeel van velen, maar ook tevens den diepen blik van enkelen, in een sprekend feit, doet uitkomen. Ook voor hen, die zich onnadenkend verwonderen, dat wij over een werk als het onderwerpelijke zoo breed uitweiden, heeft de overname dier episode haar nut.
Nadat de jury, belast met het onderzoek der werktuigen en instrumenten, op de tentoonstelling te Parijs in 1844 aanwezig, ‘met belangstelling de opsomming der tallooze moeijelijkheden had aangehoord,’ verhaalt Robert Houdin, ‘welke ik bij de vervaardiging mijner automaten had moeten te boven komen, nam een der leden van de jury het woord en zeide: “Het is jammer dat gij niet aan degelijker werken uwe geestvermogens wijdt.”
“Mijnheer!” hernam ik op geraakten toon, “ik ken geen degelijker werkzaamheden, dan die een eerlijk man zijn brood doen verdienen. Ik ben echter bereid de rigting mijner studie te veranderen, zoo gij mij dit nog aanraadt, nadat gij vernomen hebt wat ik u zeggen zal. Toen ik mij bezig hield met het vervaardigen van juistheidsuurwerken, verdiende ik ter naauwernood mijn levensonderhoud. Tegenwoordig heb ik vier werklieden om mij in de zamenstelling mijner automaten te helpen; de minste onder hen verdient nog 6 francs
| |
| |
per dag; oordeel nu wat ik zelf verdienen moet. En nu vraag ik u, mijnheer! of ik tot mijne oude betrekking moet terugkeeren?”
Mijn ondervrager zweeg, maar een ander lid der jury zeide mij half fluisterend: “Ga voort, mijnheer Houdin, ga voort; ik houd mij verzekerd dat uwe vernuftige werken, na u tot roem en welvaart gebragt te hebben, u ook brengen zullen tot grootsche ontdekkingen.”
“Mijnheer baron de Séguier!” hernam ik op denzelfden toon, “ik zeg u dank voor uwe aanmoedigende voorspelling; ik hoop mijn best te doen haar te verwezenlijken.”
Ik heb den raad van dien beroemden geleerde opgevolgd. Elf jaren later, op onze wereldtentoonstelling van 1855, ontving ik eene medaille der 1e. klasse voor mijne nieuwe toepassing van de electriciteit op de werktuigkunde.’
En wil men een bewijs te meer, door Robert Houdin geleverd, en in dit werk te boek gesteld, dat, zoo als wij reeds zeiden, voor den intelligenten mensch niets klein of gering is, en hij aan het nietigste zelfs eene groote, eene onbetwistbare waarde weet bij te zetten? Wij verwijzen dan naar het tweede deel, waarin hij zijne reis naar Algiers beschrijft, ondernomen op last van...het fransche gouvernement. Het is te gelijk een staaltje van schranderheid dier regering, om van alles partij te trekken, en reeds uit dit oogpunt alleen inderdaad merkwaardig. Wij zullen Robert Houdin zelven laten verhalen, omdat daaruit tevens blijkt in wat goeden toon hij spreekt, en doen alleen vooraf opmerken, dat deze episode uit zijn leven voorviel toen hij zich, na een aanzienlijk fortuin verworven te hebben, aan stille, rustige, wetenschappelijke nasporingen wilde gaan wijden. ‘Tot zoo verre was ik genaderd aan de verwezenlijking mijner droomen van geluk,’ schrijft hij, ‘toen ik op zekeren dag een brief ontving van den kolonel de Neveu, chef van het bureau politique te Algiers. Die hooggeplaatste staatsdienaar verzocht mij in onze kolonie te komen, om er voorstellingen te geven voor de aanzienlijkste hoofden van de Arabische stammen. Dit voorstel bereikte mij toen ik mij juist en pleine lune de miel bevond. Naauwelijks uitgerust van de vermoeijenis mijner reizen, ademde ik met lange teugen al de zoetheden van die zoo vurig gewenschte rust in, en het zou mij
| |
| |
veel gekost hebben zoo spoedig dat genot af te breken. Ik gaf den kolonel de Neveu mijne spijt te kennen, dat ik zijne uitnoodiging toen niet kon opvolgen.’
‘De kolonel nam aanteekening van die betuiging en herinnerde mij het volgende jaar er weder aan. Wij telden 1855; maar ik had op de wereldtentoonstelling verscheidene nieuwe toepassingen van de electriciteit op de werktuigkunde ten toon gesteld, en vernomen hebbende, dat de jury mij eene belooning had waardig gekeurd, wilde ik Parijs niet verlaten zonder deze ontvangen te hebben. Van dien aard althans was de reden, op welke ik eene nieuwe weigering deed steunen, vergezeld van nieuwe betuigingen van leedwezen.’
‘Maar de kolonel verzamelde al die betuigingen van spijt, en omstreeks de maand Junij van 1856 bood hij ze mij aan als een wissel welke gehonoreerd moest worden. Nu was mijn voorraad van ernstige redenen uitgeput, en hoe veel het mij ook kostte mijne wijkplaats te verlaten, om het hoofd te bieden aan de nukken van de Middellandsche zee in de slechtste maanden van het jaar, besloot ik toch te vertrekken. Wij bepaalden dat ik den 27 September te Algiers zou wezen, zijnde de dag waarop de groote feesten moesten beginnen, welke de hoofdstad Algiers jaarlijks aan de Arabieren geeft.’
‘Ik moet zeggen dat van grooten invloed op mijn besluit de wetenschap was, dat mijne zending naar Algiers een bijna politiek karakter droeg. Ik, eenvoudig kunstenaar, was er trotsch op, eene dienst aan mijn land te kunnen bewijzen.’
‘Het is algemeen bekend dat de meeste opstanden, welke men in Algerië te dempen had, waren aangestookt door listige inboorlingen, die beweerden door den profeet te zijn bezield, en daarom door de Arabieren beschouwd werden als afgezanten van God op aarde, om hen van het juk der Roemi (Christenen) te verlossen. Deze valsche profeten of heilige Maraboets nu, die evenmin toovenaars zijn als ik, weten echter de dweepzucht hunner geloofsgenooten op te wekken door zekere goochelarijen, even eenvoudig als het publiek waarvoor ze vertoond worden.’
‘Het was dus voor het gouvernement van belang, dien noodlottigen invloed schadeloos te maken, en hiertoe rekende
| |
| |
men op mij. Niet ten onregte hoopte men de Arabieren te doen begrijpen door middel van mijne vertooningen, dat de toeren van hunne Maraboets slechts kinderspel waren, en uit hoofde van hunne kinderachtigheid, geene wonderen konden zijn van een gezant des Allerhoogsten, waardoor wij hen als van zelf toonen en overtuigen konden, dat wij in alles hunne meerderen waren, en dat er in zake van tooverij niets boven een Franschman gaat.’
Het verhaal dier reis besluit het werk, dat alleen daarom reeds, ook uit het opgegeven oogpunt, de lezing overwaardig is. Men aanschouwt, zoo levendig is de schildering, de beteekenisvolle worsteling van den Franschen goochelaar, gesteund door groote natuurkundige kennis, met de Maraboets der Arabieren; men wordt getuige van hunne nederlaag en zijne zegepraal, eene zegepraal die hem soms zelfs in levensgevaar bragt, maar die in de gevolgen welligt duizende menschenlevens heeft gered, door het verzwakken, het vernietigen van den invloed der dweepzieke wonderdoeners op een onbeschaafd en bijgeloovig volk.
En hiermede hopen wij genoegzaam de belangrijkheid te hebben doen uitkomen van een werk, dat, meer dan men oppervlakkig zou vermoeden, de aandacht verdient, en waarvan wij de lezing uit overtuiging durven aanbevelen als aangenaam en onderhoudend niet alleen, maar waarin tevens eene diepe beteekenis en ernstige strekking niet te miskennen zijn. |
|