wensch uit, dat ‘de wijde korf, die deze verschillende bladeren en bloemen uit één zelfden letterhof moet bijeen vergaderen, geen al te bonten inhoud moge vertoonen, en bovenal geen gansch verwerpelijk onkruid bevatten.’ Of dan die wensch naar mijn oordeel niet is vervuld? Integendeel, lezer! Wel vind ik den inhoud van den bloemenkorfbont; maar daarin is niets te laken, daar niemand toch verlangen zal, dat slechts bloemen van ééne kleur in zulk een mandje prijken. Zelfs geloof ik, dat in deze verzameling ééne bepaalde kleur te veel domineert, zoodat betrekkelijk de inhoud van het korfje mij niet bont genoeg is; maar dit kan aan mijn smaak liggen, waarover de lezer oordeele.
De schetsen en studiën zijn tien in aantal; daarvan zijn drie zendingsreden, zoo als de heer H. ze noemt, zij vullen 115 van de 363 bladzijden. Ik vraag vooreerst, kunnen die lange toespraken over China en Hindostan studiën genaamd worden, daar ze onmogelijk schetsen kunnen heeten? Maar ten andere, wanneer er dan toch om aan den smaak des tijds toe te geven, iets van dit genre in den korf geplaatst worden moest, zou dan niet één zendingsrede voldoende zijn geweest voor het effekt? Ik weet wel, wat groen tusschen de bloemen staat mooi, maar de bloemen moeten toch hoofdzaak blijven! Gij ziet, lezer, dat ik niet onverdraagzaam ben, al kom ik er gaarne voor uit dat ik geen groot liefhebber van zendingsbloemen ben; zij rieken mij te veel naar kruis en munt.
Afstappende van het onderwerp bontheid, houd ik tevens op, met over laatstgenoemde toespraken te handelen. Zij zijn gloeijend en vreeselijk overdreven.
De verzameling wordt geopend met eene aesthetische studie over den onsterfelijken Ary Scheffer en zijne werken, welke het onderwerp en hem die het behandelde, waardig is; duidelijk ziet men, dat de eene priester der kunst hier den anderen begrepen heeft.
De hierop volgende schets: Geloof, hoop en liefde voldoet mij minder, er is daarin eene soort van opgewondenheid merkbaar, welke niet natuurlijk is, een soort van nagebootst Oostersch vuur; is het oorspronkelijk, dan geeft het een schitterenden, onvergelijkelijken gloed van zich, terwijl het hier niet veel meer dan een valsch licht veroorzaakt. Wie zijne geschriften zoo illumineert, schrijft gezwollen, waar hij