ter is de magtigste slooper dien de groote vernieler, de tijd, in zijne dienst heeft. En hetzij men bij de verklaring der verschijnselen, die tot het gebied der geologie behooren, in het kamp der Plutonisten of dat der Neptunisten navraag doet - altijd wordt het water genoemd als de groote beroerder van de ingewanden der aarde, als de stof, die hare eeuwigdurende bewegelijkheid - bij de aardbevingen - overdraagt op hetgeen men gewoon was den vasten grond te noemen. Maar niet alleen vernielend of beroerend en storend voor den mensch is het water - zijn opbouwend vermogen is niet minder aanzienlijk. Hoevele uitgestrekte streken van het vruchtbaarste land aan den Nijl, Ganges, Donau, en onze rivieren, zijn niet uit het water ontsprongen! En hoe onwaardeerbaar groot zijn de werkingen waartoe het water door zijne betrekking tot de atmosfeer aanleiding geeft! Men leze het boek waarvan de titel aan het hoofd dezes uitgedrukt staat, vooral ook in verband met het meer philosophisch bewerkte boek van Rossmässler: Het water enz. - en men zal beter leeren begrijpen, welk eene magt het water in de natuur is. Ons, die tot over de ooren, mag men bijna zeggen, in het water zitten, is het goed dat te
weten, en we hebben daarom met genoegen kennis gemaakt met het boven aangehaalde werk van Rossmässler, en met het hier te bespreken werk van Stahl, even als vroeger met het levendig geschreven en met gloeijende verwen schilderende werk van Hartwig: de zee en hare wonderen. Daarom lezen we ook nog weder gaarne Michelet's onlangs uitgegeven studie over de zee. Wil men de verhouding kennen van dit werk tot de eveneens in het Hollandsch uitgegeven werken van Hartwig en Rossmässler - het eerste behandelt een onderdeel van het onderwerp (de zee), met hetgeen zich geleidelijk daaraan vastknoopt; het laatste is in zijn aard en strekking meer vergelijkbaar met het hier beschouwde werk, maar toch staan beide zóó tot elkander, dat het één het andere aanvult. Rossmässler's werk behandelt meer het algemeene en geeft meest slechts zooveel bijzonderheden, als ter opheldering van de meêgedeelde algemeene waarheden dienen moeten, en is daarmede dan ook uitvoeriger over de natuuren scheikundige eigenschappen van het water. Stahl's werk treedt meer in de bijzonderheden en is vooral te be-