uitspraken der H. Schrift aanneemt, dat het doel van Jezus sterven bekend is, aanneemt dat het bloed des Verlossers vergoten is tot vergeving van zonden, en dan het een onverklaarbaar raadsel noemt, dat er verband bestaat tusschen dien dood en de vergeving van zonde. Dat is autoriteitsgeloof, zoo groot er eenig zijn kan, dat is een geloof dat uit den aard der zaak bij uitstek onvruchtbaar zijn moet.
Het is onze vaste overtuiging, dat dan alleen het sterven van onzen Heiland, en bij gevolg onze avondmaalsviering voor ons beteekenis hebben kan, wanneer wij waarlijk begrijpen, wat het zeggen wil, dat Jezus Christus voor ons gestorven is. Mogelijk is het, dat er verborgenheden des geloofs bestaan, waarvan de schaduw zelfs ons onbekend is, maar zoo lang wij er niet in mogen roemen in deze ons onbekende mysterieën te zijn ingewijd - zoolang is het ons een raadsel, dat men Christus zijnen Zaligmaker kan noemen, zonder te weten waarom; dat men aan den dood des Heeren eene wondere kracht toeschrijft, zonder te weten welke, dat men aanzittende aan het avondmaal des Heeren, meent getroost en bemoedigd te kunnen worden op eene wijze waarvan men zich zelven niet de minste rekenschap kan geven. Vol van raadselen is ook voor ons het Godsbestuur, en nederig erkennen wij het, dat wij maar zeer weinig begrijpen; maar worden wij getroost, dan weten en begrijpen wij waardoor, en ontvangen wij kracht, dan weten en begrijpen wij van waar.
De heer K.v.H. duide ons de opmerking niet ten kwade, waartoe een zijner beschouwingen ons aanleiding gaf. Zijn boekjen bevelen wij overigens gaarne aan, overtuigd als wij zijn, dat geen lezer het ongesticht uit de handen zal leggen.
T.
D.