Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861
(1861)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Boekbeschouwing.Al de boeken des nieuwen verbonds, uit het Grieksch op nieuw vertaald, en met opschriften, gelijkluidende plaatsen en eenige aanteekeningen voorzien door G. Vissering, predikant bij de Doopsgezinde gemeente te Wormer en Jisp. Tweede, verbeterde en met vele aanteekeningen vermeerderde druk. (Te) Amsterdam, (bij) Frederik Muller, 1859. Eén deel in 8vo., XX en 425 blz. Prijs ƒ 3,25.Geen bijbel zonder de gemeente, maar ook geen gemeente zonder den bijbel! Bijbel en gemeente zijn de tweelingen van het godsbewustzijn, de beide polen van alle goddelijk leven in het individu en in de gemeenschap. Deze beiden maken alzoo het godsbewustzijn der menschheid uit: de bijbel der gemeente en de gemeente des bijbels. Al het overige is niets voor de eeuwigheid en den geest: zij alleen hebben een toekomst. Zoo dikwerf dus het godsbewustzijn, de wereld vernieuwend, de menschheid vooruitbrengend, optreedt, zoo dikwerf moeten voortaan bijbel en gemeente, gemeente en bijbel vereenigd zijn. De bijbel. ‘De schrift,’ ‘het boek’ heet hij, want hij is het boek bij uitnemendheid, in den hoogsten zin des woords, het boek der menschheid. Zijne geschiedenissen zijn Gods woord tot haar. Zeker, een woord in knechtsgestalte. Maar zóó is al het goddelijke, dat zijn weg over deze aarde neemt. Zeker, een boek dat uit brokstukken en overblijfsels bestaat. Maar in deze brokstukken en overblijfselen leeft en ademt een magtige geest. Zeker, een boek dat een eenvoudige taal spreekt. Maar met woorden die niet vergaan, omdat ieder menschenhart hunnen inhoud toestemmen moet. Een boek waarin vele eeuwen zich afspiegelen, een boek vol schijnbare tegenstrijdigheden, even als de natuur en de mensch en de geschiedenis van ons geslacht daarvan vol is: maar in zich zelf één door de eenheid des geestes waaruit het voortkwam, even als de schepping in zich zelve één is met al hare tegenstrijdigheden, ja juist ten gevolge van al die tegenstrijdigheden. Een boek der | |
[pagina 194]
| |
wijzen, en toch even als Gods natuur, voor ieder kind verstaanbaar, naar de mate zijner ontwikkeling namelijk; een boek geschreven in doode talen, en toch eeuwig levend op de tongen der volken. De christelijke gemeente werd tot het aanzijn geroepen door den geest die haar de schrift gaf en de schrift voor haar opende. Met dit boek, de schrift des ouden verbonds, vereenigd met den sleutel daartoe, het evangelie van Jesus, trad de gemeente voor de wereld op, en gingen de belijders der eerste christelijke eeuwen den dood te gemoet als getuigen voor het goddelijke in den mensch, eene nieuwe wereldbeschouwing onder Grieken en barbaren invoerende en vestigende. De geheele christelijke wereld, met hare beschaving, wetenschap en kunst, is de vrucht van deze beschouwing. Met het christendom herleefde de ware vrijheid. De vrijheid des geestes, wier bezit het streven der christelijke volken uitmaakt, we zien haar nergens beter uitgedrukt dan in den bijbel. Aan hem zich vasthoudend klom de oude wereld tot hooger leven op, terwijl zij door hem scheen te gronde te gaan. Want de dwingelandij der heerschers, en de boosheid der priesters en de vijandschap der wijsgeeren stieten zich daaraan stuk. Maar reeds onder de zonen en dochteren van die tegenstanders ontwikkelde zich, door den bijbel, in die oude wereld een nieuw leven. Wel ging ook 't daardoor geborene kerkelijk Rome te niet, en een duizend jaren later ook het rijk van het nog kerkelijker nieuwe Rome, van het in zijn oorsprong reeds christelijke en kerkelijke Constantijnsche Byzantium. Maar dit geschiedde eerst toen de bijbel reeds lang opgehouden had het geestelijk volksboek, het middelpunt van 't christelijk bewustzijn en de bron van een vrij staatkundig leven te zijn. Wie de verbazende kracht wil leeren kennen, door dezen hefboom in de werkelijke wereld geoefend, behoeft daartoe slechts een blik op de geschiedenis der europesche volken te werpen. Overal zal hij dan de vrijheid als volkseigendom slechts dáár aantreffen waar de bijbel volks- en huisboek is, en naar de mate waar hij dat is en blijft, zal de toestand der volken zich meer en meer als een toestand van regt en wet, van beschaving en goede zeden doen kennen. Dat zien we reeds in de geschiedenis van die edele en getrouwe getuigen, de voorloopers der groote | |
[pagina 195]
| |
kerkhervorming. De Waldensen schaarden zich in de twaalfde eeuw om het evangelie, zooals en voor zoover zij dit in hunne eigen taal leerden kennen. Zij baden en streden met ‘la nobla leiçon’ (de edele leer) in de hand. Toen de ‘godsvrienden’ in het Rijndal van Bazel tot Keulen zich in de veertiende eeuw den bijbel zagen ontnemen, vervielen zij tot groote afdwalingen. Maar 't in de valleijen der Alpen geplante leven bloeide voort in hunne geestverwanten en navolgers, de Boheemsche broeders van de vijftiende en zestiende eeuw. Wat de bijbel in het tijdvak der hervorming zelve voor gemeentebewustzijn, burgerlijke vrijheid en beschaving geweest is en gedaan heeft behoeft geene aanwijzing. Eene beschouwing der zaak in 't groot en in 't algemeen is daartoe voldoende. Wat is er geworden van de edele volken waaronder, van de rijke landen waarin de bijbel onderdrukt, van de magtige staten en de trotsche dynastieën door welke de reformatie in het bloed harer belijders gesmoord werd? Maar daarentegen tot welke grootheid zijn die gemeenten gewassen die, in het geloof aan 't godswoord dat de bijbel mededeelt, hare burgerlijke vrijheid bevochten en wisten te handhaven. Zijn niet uit haar alleen, in het tijdsverloop der laatste drie eeuwen de vrije levenstoestanden, de vernieuwde burgerlijke maatschappij, de waarlijk verbeterend vooruitgaande maatschappelijke instellingen voortgekomen? Zóó reeds in de zestiende eeuw de vrije Nederlanden, zóó in de zeventiende Engeland en Schotland en Pruisen, zóó die groote stamhoofden die den oceaan overvoeren om het nieuwe godsrijk, als wortel des levens dat ze met elkander gemeen hadden, over te brengen, stamhoofden die de stichters geworden zijn van een der meest vrije en magtigste volken der aarde, en nog heden de eigenlijke ziel genoemd moeten worden van het rijk dat aan gene zijde des oceaans ligt. Voor den bijbel en zijne voortreffelijkheid spreken alzoo de eeuwen die verloopen zijn: terwijl hij zelf 't bewijs der kracht en des geestes in zich omdraagt. Hij heet niet alleen ‘het boek,’ het boek der menschheid: hij is dat inderdaad. Hij heeft niet alleen diegenen ten val gebragt die zich vijandig tegen hem verzetten, van Julianus af tot Voltaire toe, maar ook diegenen die zich op hem beriepen ter bereiking van zelfzuchtige bedoelingen, ter wille van hunne heerschappij. Menschengunst en men- | |
[pagina 196]
| |
schenmagt hebben hem niet staande gehouden. Hij steunt op die eigene kracht, waardoor hij het menschheidsbewustzijn tot Godsbewustzijn verheft. Op elke vraag, die daartoe strekken moet, geeft hij antwoord aan wie zijne sprake verstaan: aan de ziel die opregt naar God verlangt. Hij zoekt de gemeente waarin hij eens geboren is en geworteld blijft. Hij dringt haar geen bijzonderen vorm van godsvereering op, noch ook een bijzonderen regeringsvorm of iets anders waaromtrent bepalingen te maken het regt der gemeente is of van den geest die in de gemeente woont. Hij bindt den mensch die 't geestelijke zoekt zoo weinig als de schepping den natuurvorscher. Maar gelijk deze plaatst hij het objective voor oogen, de volmaakte persoonlijkheid in Jesus van Nazareth, die van u vordert dat gij hem gelijk zult worden. Zoo ongeveer schreef voor weinige jaren een christenstaatsman die, naar de wereld hoog geplaatst, wat rang en betrekking hem gelegenheid gaven op te merken geen roof achtte, maar daarmede voor het koninkrijk Gods zocht te woekeren. De herinnering zijner woorden vervange aankondiging of beoordeeling, waar in dit tijdschrift de verschijning in tweeden druk van Dr. Vissering's verdienstelijke vertaling der boeken des nieuwen verbonds moet worden vermeld. Voor kritiek van dien arbeid is 't hier de plaats niet. Want zij zou moeten handelen over de methode bij de vertolking gevolgd, en de toepassing der regelen door den overzetter zich haar overeenkomstig gesteld, een taak bij uitnemendheid vruchtbaar te achten.....in eenig godgeleerd of ander streng wetenschappelijk tijdschrift, doch niet in overeenstemming met hetgeen de lezer der Vaderlandsche Letteroefeningen van hetgeen zij hem aanbieden verwacht. Wàt ze geweest zijn, en wàt ze ook voor een drietal jaren zich mogten voorstellen van lieverlede te worden, onmiskenbaar is 't dat ze tegenwoordig meer zich naar de behoeften van 't geen men den beschaafden kring pleegt te noemen schijnen te willen schikken, dan op den naam van wetenschappelijk maandwerk aanspraak maken. Maar hebben ze dus haar eigen arbeidsveld gekozen, ze hebben toe te zien dat ze niet, door zich buiten de zelfgetrokkene grenzen te begeven, een stem des roependen in de woestijn worden. En dit zou haar onvermijdelijk lot zijn, indien ze tot den wel beschaafden maar | |
[pagina 197]
| |
niet wetenschappelijken lezer wilden spreken over 't al of niet deugdelijke der methode gekozen door een geleerde die eenig werk uit het Grieksch in de moedertaal overzet, en over zijne getrouwheid of ongetrouwheid in hare toepassing. Bij beoordeeling van zoodanigen arbeid in een tijdschrift van deze strekking, zou derhalve altijd eenig autoriteits geloof van de zijde des lezers noodig wezen: maar autoriteitsgeloof en kritiek zijn twee magten die elkander buitensluiten. Ook een lofrede zou noodeloos zijn waar 't Dr. Vissering's arbeid geldt; noodeloos voor den nederigen auteur wijl hij haar niet verlangt ter eene, wijl zijn werk de schoonste lofspraak is ter andere zijde, - en voor zijne vertaling noodeloos: omdat de noodzakelijkheid van den tweeden druk van eene vertaling der boeken des N. Vs. vijf jaren na het verschijnen der eerste te dien aanzien genoeg zegt. Dat eene eerste uitgave van zulk eene overzetting, niettegenstaande den natuurlijk hoogeren en veel hoogeren prijs, in een betrekkelijk zoo korten tijd wordt uitverkocht in een land waar, dank zij der bemoeijingen van de bijbelgenootschappen, een nieuw testament voor weinige stuivers kan worden aangeschaft, zegt veel. Maar dit zou, afgezien van de voortreffelijkheid des werks, aan de belangstelling van een deel der natie in de schrift kunnen worden toegeschreven. Doch dat, na een eerste kennismaking, de begeerte om zelf een exemplaar te bezitten groot genoeg schijnt te wezen om den uitgever tot het leveren van een tweeden druk te doen besluiten, kan alleen uit de beproefd bevondene verdienstelijkheid des werks worden verklaard. Waartoe dan herinnerd dat hooggeplaatsten op 't gebied der godgeleerde wetenschap hunne warme ingenomenheid met dit bijbelwerk bij verschillende gelegenheden krachtig uitgesproken hebben? Of waartoe vermeld hoe een naarstig gebruik gedurende vele maanden van Dr. Vissering's arbeid bevoegden telkens meer versterkt heeft in de overtuiging dat de vertaler allezins regt had zijne tweede uitgave een ‘verbeterde’ te noemen? Bij zulke feiten wordt aanprijzing even noodeloos, als beoordeeling in deze bladen misplaatst zou zijn. Aankondigen, herinneren, of liever nog waar, onbegrijpelijker wijze, dit werk onopgemerkt was gebleven de aandacht daarop vestigen, was in dit geval de eenige pligt. Maar zulk een aankondiging of herinnering | |
[pagina 198]
| |
pleegt dor te zijn, terwijl de krachtige profetentaal van den der maatschappij nu, helaas! ook al ontvallenen BunsGa naar voetnoot(1), welligt bij uitnemendheid geschikt was om de aankondiging wat aantrekkelijker te maken, en gelijktijdig wien ze herinnert wat heerlijke gave Gods de bijbel is, en dus vooral het nieuw verbond, - des bijbels kern en sleutel, - een poging te doen waarderen, en een schoon geslaagde poging, om dat uitgelezenst deel der schrift vruchtbaarder te maken door het leveren eener overzetting, welke in menig opzigt boven die der staten uitnemend, bij naarstig gebruik een krachtig hulpmiddel zal blijken tot juister schriftverstand, en daardoor tot vruchtbaarder schriftvorsching. Novemb. 60. |
|