In de tweede leerrede, waartoe ten grondslag is genomen Romeinen III: 19c, 22c, 23, legt de eerw. van Rhijn eerst den aard en de natuur der zonde in hoofdtrekken bloot; toont dan de algemeenheid der zonde aan, en eindigt met de opmerking, wat wij hebben te doen. De derde predikatie, te 's Gravenhage uitgesproken, kort na den gedenkdag der Kerkhervorming, over Rom. XII: 1, 2, is gewijd, zooals het onderwerp aanwijst, aan de beantwoording der vraag: wat is de eigenlijke roeping der Gereformeerden? De redenaar doet het, door te wijzen op den tekst, door aan te toonen hoe geheel Gods raad ter onzer behoudenis daarmede overeenstemt; door te zeggen, hoe die roeping ons de eenige Gode welbehagelijke eeredienst leert kennen en hoe zij in zich sluit den eenigen weg tot ons eigen waarachtig heil.
Referent kan niet anders, dan dezen kanselarbeid met vrijmoedigheid aanbevelen, èn om zijne duidelijkheid, èn om zijne hooge waarde, èn om het doel der uitgave.
Moge een ruim debiet den heer van Rhijn eene zalige voldoening verschaffen, dat hij, getrouw aan zijne roeping, de zuivere, onbevlekte godsdienst voor God en den Vader beoefent, namelijk: weezen en weduwen te bezoeken in hunne verdrukking en zichzelven en anderen onbesmet te bewaren van de wereld.
dixi.