Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861
(1861)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 152]
| |
hare omstreken, - de dagen van 20 Augustus tot 20 September 1860. De legerplaats bij Milligen, op de westelijke scheiding harer grenzen, lokte dagelijks eene menigte menschen van heinde en verre om een bezoek aan die plaats te brengen. En waarlijk het gezigt op en een paar uren vertoevens in het kamp vergoedde ruimschoots de moeiten en kosten aan een togtje. derwaarts verbonden. Vooral op de zondagen stroomde eene groote massa daarheen. En geen wonder, het eigenaardige der godsdienstoefeningen in de legerplaats, regtvaardigde de nieuwsgierigheid der bezoekers. Op last van Z.M. waren een viertal leeraars, de weleerw. heeren J.C. van Marken, J. Witkop, W.R. Veder en N.H. de Graaf, predikanten te Amsterdam, Zutphen, Dordrecht en Apeldoorn, uitgenoodigd om toespraken te houden, en als men den prediker daar zag staan, in het open veld, te midden der krijgslieden en burgers die hem aanhoorden, wekte het onwillekeurig eene herinnering op aan den tijd der hagepreken. De heer de Graaf (waarom Z. Eerw. zich noemt: predikant te Apeldoorn en 't Loo, weten wij niet, daar hij er met hetzelfde regt had kunnen bijvoegen: Wormen, Zevenhuizen, Brink en Orden en de namen van zoovele andere buurtschappen, die met 't Loo onder Apeldoorn behooren) die de dienst op den laatsten Zondag verrigtte, ontving volgens het woord vooraf, ‘uit naam van nagenoeg alle officieren in de legerplaats aanwezig’ het schriftelijk verzoek om zijne toespraak in het licht te geven, tot bereiking van een tweeledig doel. ‘In de eerste plaats’ wilde men daardoor ‘een blijvend aandenken’ bewaren ‘aan een aangenamen ochtend in 't kamp doorgebragt’ en in de tweede plaats wilde men de opbrengst doen strekken ‘tot ondersteuning der nageblevene moeder en zuster van een der stafmuzijkanten van het keurregiment (grenadiers en jagers) in het kamp overleden.’ Wij gelooven gaarne, dat de eerw. prediker die vriendelijke uitnoodiging niet kon afwijzen en uit dat oogpunt beschouwt, kunnen wij dan ook de uitgave regtvaardigen. Of onze letterkunde anders wel veel gemist zou hebben, wanneer de uitgave niet had plaats gehad, gelooven wij niet en wij moeten het alleen daaraan toeschrijven, dat de heer de Graaf zijne toespraak en al zijne predikatiën als improvisate uit- | |
[pagina 153]
| |
spreekt, wanneer wij beweren, dat, nu zijne woorden gedrukt voor ons liggen, zij ons niet zoo wilden bevallen. Zijne rede is noch krachtig, noch indrukwekkend; als gewone toespraak in den gewonen huiselijken kring gehouden, zou zij waarde hebben, niet als toespraak uit den mond van iemand, die zich aan de hoogeschool voor zijnen werkkring bekwaamd, en zeker in het studeerwerk zich tot zijne taak voorbereid heeft. Intusschen als herinnering aan het kamp en als middel tot ondersteuning van de bedoelde nagelatenen, verdient de toespraak gekocht te worden, en de prijs, ofschoon voor ieder ander werkje van gelijken omvang wel wat hoog, is voor dat doel niet te veel. D. |
|