Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861
(1861)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
gedurende de zeven maanden zijner ontrolling, met eere wapperde, en wij durven der redactie de verzekering geven, dat, brengt ze het niet moedwillig en onbesuisd te zeer in de nabijheid des vijands, hetzelve niet ligtelijk van den stok zal geschoten worden; met andere woorden: de redactie vermijde zoo veel mogelijk het schetsen van rampzalige gevolgen, die hunnen oorsprong vinden in insubordinatie, enz..., (zie onze bedoeling hieromtrent in de Vaderl. Letteroef., no. 11 - Nov. 1860 - bl. 515.) Zij onthoude zich stiptelijk van beoordeelingen ten opzigte het wezen, beheer of zamenstelling eeniger dienstaangelegenheid, latende dit aan de militaire tijdschriften over. Zij, de redactie, kan de hier bedoelde schetsen en beoordeelingen gerustelijk als zoo vele harer vijanden beschouwen. Getrouw aan den geest, uitgedrukt in haar ‘Voorwoord,’ hebbe zij steeds op 't oog ‘uitspanningslectuur’......voornamelijk voor den militairen stand, en tot opwekking van den krijgsmansgeest.’ In no. 2 en v.v. (Junij 1860) vinden we dan ook een verhaal - de Gravin - bijzonder geschikt tot opwekking van dien geest! Evenwel, nimmer uit het oog verliezende dat men voornamelijk voor den militairen stand schrijft, (men bedoelt hier gewis ook onderofficieren en minderen) dienen woorden als: ‘coup de theatre,’ bl. 43, ‘un heureux coquin,’ ibid., en voorts alle uitdrukkingen in vreemde taal te worden vermeden, tenzij men er de vertaling of beteekenis in onze taal bij voege. Het geheele verhaal is te geestig, te humoristisch geschreven, dan dat wij het niet zouden betreuren dergelijke woorden, als boven aangehaald, aan te treffen...Wij ontveinzen daarbij niet, te verklaren, dat ook zeer velen het boekske zullen ter zijde leggen met den uitroep: ‘hiervan versta ik niets, mijn hemel wat is sympathetisch?’ - bl. 46, - ‘een geïmproviseerd bed van hooi,?’ - bl. 57. - Op bl. 91 geeft de schrijver de beteekenis aan van ‘arme jongen;’ even zoo had hij ten opzigte der overige uitheemsche woorden kunnen handelen. Genoeg, het verhaal is zeer goed geschreven, maar voor den soldaat - die ook gaarne leest (verleene men hem slechts de gelegenheid) - op vele plaatsen onverstaanbaar. ‘Hospitaalvrees’ van Dr. Basting te 's Hage (in No. 2), kwam ons minder geschikt voor ter plaatsing in een tijd- | |
[pagina 125]
| |
schrift als ‘het Vaandel,’ immers: men treft in dit stuk, niets aan dat den ‘krijgsmansstand verheft in de oogen der natie,’ niets dat den ‘krijgsmansgeest opwekt;’ onder de ‘uitspanningslectuur’ kan men het even zoo min tellen als onder de middelen om, langs dien weg het ‘leger te populariséren.’ De redactie had dus wèl gedaan, dit stuk naar eene der Militaire Spectators te zenden; zegt men ons: ‘noch onderofficier, noch soldaat leest de Milit. Spect., dan antwoorden wij: Zeer weinigen lezen “het Vaandel,” en, daarenboven, zoo er hospitaalvrees bestaat, dan waarlijk zal deze niet door het lezen van dit “zedelijk pleidooi” worden verdreven!...Want in stede dat Dr. Basting den soldaat zal overtuigen van de ongerijmdheid zijner hospitaalvrees, of althans beloofd, de gronden, zoo die bestaan, te doen wegnemen, erkend hij juist het bestaan der door hem aangegeven zeven punten, immers zegt hij van oorzaak no. 1 - gemis van vrijheid: - “Zou dit wel zoo groot zijn,” enz...Van oorzaak no. 2 - gebreken ten opzigte van de verpleging, verzorging, geneeskundige behandeling, enz. in de zieken-inrigtingen - zegt hij: gebreken zijn ook dáár,’ enz...Van no. 3 - zoogenaamde tirannijen van oppassers, ziekenvaders, directeurs, geneesheeren, enz. - zegt hij: ‘het oppassersbaantje in een hospitaal, loopt over geen rozenweg, en wanneer dus deze minder ontwikkelde menschen, ten gevolge van onreinheid en ongehoorzaamheid der aan hunne zorgen toevertrouwde zieken, dikwijls onaangenaamheden krijgen, is het niet te verwonderen dat zij nu en dan eens boos worden op en onhebbelijk voor hunne omgeving.’ Van geneesheeren sprekende in dit no., zegt Dr, Basting: ‘Ik herinner mij wel cens gehoord te hebben: ‘Sergeant majoor, als die flankeur niet vlugger loopt; als die sergeant zoo blijft hoesten, of, als die korporaal niet beter schiet - dan moeten ze maar naar het hospitaal, hoor!’ enz. Wij laten dit gezegde geheel voor rekening van den schrijver, maar erkennen volmondig, dat het den soldaat niet moest worden voorgelegd. Van no. 4 - de hospitaal diëet - zegt de schrijver, ‘Schraalhans, de keukenmeester bestaat en werkt krachtig mede tot herstelling der meeste ziekten,’ enz. No. 5 - vrees voor besmettende ziekten - noemt hij: ‘Eene natuurlijke hospitaalvrees,’ enz. Van no. 7 - het vervelende van een | |
[pagina 126]
| |
verblijf in het hospitaal - zegt hij: ‘Deze is de redelijkste en de meest gegronde oorzaak,’ enz. Wij vragen het nogmaals: ingeval de oorzaken werkelijk bestaan, worden ze dan door dit eenvoudig ‘zedelijk pleidooi’ verdreven?... Ter onzer eigen' overtuiging lazen wij een groot gedeelte van dit ‘pleidooi,’ aan eenige soldaten, op verschillende tijdstippen vóór, en hoe luidde hun antwoord: ‘ja wel, dat is alles mooi, dat gelooven we alles, en de docter die dat schrijft zegt het zelve, maar als al die dingetjesGa naar voetnoot(1) niet bestonden dan was het niets, maar zoo als het nu is...neen!...dan ben ik liever in de kompagnie.’ Dit ‘zedelijk pleidoon’ zal, zoo vreezen wij, niets, althans zeer weinig uitwerking hebben; wij raden alzoo Dr. Basting minzaamst aan, de middelen op te geven, strekkende de zeven oorzaken te doen verdwijnen en deze aan het oordeel van den inspecteur van het korps waartoe Zijn Ed. behoort, te onderwerpen. Tevens raden wij der redactie van ‘het Vaandel’ aan, dergelijk geschrijf, gelijk staande met in den wind te schermen, niet in hun tijdschrift op te nemen. Omtrent ‘Een lesje uit Japan’ drukten we ons gevoelen reeds uit in dit tijdschrift van Nov. 1860, No. 11, bl. 515; wij zagen dit liever in een militair tijdschrift. Het stukje ‘Om den Koninklijken Standaard’ is geestopwekkend en is hier op zijne plaats; wij wenschen hartelijk meerdere zulke woorden aan te treffen, zij zijn welkom aan den soldaat, even als de anecdote ‘Hoe een onevene laars kan te pas komen.’ De inhoud van No. 3 voldoet geheel aan de belofte der redactie in haar voorwoord, en zulke stukjes, treffen in der daad doel. Zij wekken den krijgsmansgeest op, verheffen den krijgsmansstand in de oogen der natie en populariséren het leger. Zoo ook No. 4: de ‘herinneringen uit de loopbaan van een Indisch officier,’ zijn door den Heer W.A. van Rees op aangename wijze en onderhoudend voorgedragen. Mogt al hier en daar de ellende en ontberingen van eene uitreis wat donker zijn gekleurd, wat scherp geteekend,...geen vrees, de wakkere Hollander zal niet aarzelen ook in | |
[pagina 127]
| |
de verst afgelegene gewesten, zijnen arm voor koning en vaderland te strekken. In No. 5 vinden we de vervolgen van No. 4. In No. 6 treffen we aan: ‘Het kamp van Millegen,’ met eene uitslaande plaat. Alleraardigst is dit door den ritmeester F.L. Rudolph geschetst; men vermijde evenwel zelfs den schijn van beoordeelingen, betreffende handelingen van hooger hand; wij kunnen niet te dikwerf in herinnering brengen, dat de Milit. Tijdschriften, nagenoeg bij uitsluiting, door hooger geplaatsten dan de soldaat of onderofficier, worden gelezen en in deze de wenken, beoordeelingen, verbeteringen, enz. als te huis behooren; edoch niet alzoo het ‘Vaandel,’ dit is de rigting niet van een tijdschrift 't welk ook in de kazerne gelezen wordt. Steeds komen we terug op het Voorwoord der redactie. Het plaatje is lief geteekend, het is eene duidelijke voorstelling en strekt ter eere der litographie des Heeren Bos. De levensschets van Coenraad Antonie Bosch, in No. 7, is zoo geheel geschikt den militairen geest op te wekken; wij wenschen dan ook meerdere in dien geest, in het ‘Vaandel’ aan te treffen. x2. |
|